ECLI:NL:RBOBR:2023:2920

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
C/01/391079 / JE RK 23-360
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het perspectiefbesluit voor een minderjarige die uit huis is geplaatst

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een procedure betreffende het perspectief van een minderjarige die sinds zijn geboorte uit huis is geplaatst. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om te bepalen dat de minderjarige niet meer bij zijn ouders zal opgroeien, omdat de ouders niet meewerken aan de hulpverlening en onvoldoende opvoedvaardigheden tonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders problemen hebben op alle leefgebieden, waaronder huisvesting en inkomen, en dat zij geen stappen hebben gezet om hun situatie te verbeteren. De minderjarige heeft inmiddels een stabiel en veilig thuis gevonden bij zijn grootouders, die bereid zijn om hem tot zijn volwassenheid op te vangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het perspectief van de minderjarige niet meer bij de ouders ligt en dat de doelen van de ondertoezichtstelling niet meer gericht zijn op een terugplaatsing bij de ouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/391079 / JE RK 23-360
Datum uitspraak: 28 april 2023
Beschikking van de meervoudige kamer op basis van de geschillenregeling
in de zaak van
de
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, statutair gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [naam minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
verblijvende op een bij de rechtbank bekend adres,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader,
verblijvende op een bij de rechtbank bekend adres.
[naam grootvader],
en
[naam grootmoeder],
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de grootvader en de grootmoeder, of tezamen: de grootouders.
In het kader van zijn wettelijke taak is in de procedure betrokken:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie Eindhoven, hierna te noemen: de raad.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoek met bijlagen van de GI van 3 maart 2023, ingekomen bij de griffie op 15 maart 2023.
1.2.
Op 18 april 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak met nummer C/01/390808 / JE RK 23/322 (verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing).
Verschenen zijn:
- [naam] en [naam] , namens de GI;
- [naam] , namens de raad.
1.3.
De ouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
1.4.
De rechtbank merkt grootvader en grootmoeder, anders dan ter zitting vermeld, als belanghebbenden aan omdat zij [naam minderjarige] inmiddels meer dan een jaar als behorende tot hun gezin hebben verzorgd. De grootvader is er ter zitting verschenen en om zijn mening gevraagd ter zake het verzoek.

2.De feiten

2.1.
[naam minderjarige] is geboren in de relatie van de ouders op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
[naam minderjarige] is erkend door de vader. De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
2.2.
[naam minderjarige] staat sinds [geboortedatum] , de dag van zijn geboorte, onder toezicht. Aanvankelijk was de Stichting Jeugdbescherming Brabant belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Vanaf 4 mei 2022 is de GI belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot 4 mei 2023.
2.3.
[naam minderjarige] is vanaf de dag van zijn geboorte uit huis geplaatst. Aanvankelijk verbleef [naam minderjarige] in een bestandspleeggezin. Drie weken na zijn geboorte is [naam minderjarige] bij de grootouders geplaatst. De machtiging uithuisplaatsing is laatstelijk verlengd tot 4 mei 2023.
2.4.
Op 11 oktober 2022 is met de ouders, de GI en [organisatie 2] een begeleide bezoekregeling afgesproken, waarbij de ouders [naam minderjarige] driemaal per week gedurende anderhalf uur zouden bezoeken in het bijzijn van de grootouders en een pleegzorgbegeleider. Wegens het nagenoeg niet nakomen van de afspraken is de (begeleide) bezoekfrequentie op 15 november 2022 teruggebracht naar eenmaal per week. Daarnaast is er twee keer per week onbegeleid bezoek in overleg met grootouders. Sindsdien zijn alle begeleide bezoekmomenten afgebeld door ouders. Op 19 december 2022 hebben de ouders laten weten niet meer open te staan voor begeleide bezoeken.
2.5.
Ouders hebben in juni 2022 aangegeven dat zij niet willen meewerken aan een vijfdaags observatietraject bij [organisatie] . Op 19 december 2022 heeft de GI ouders een voorstel gedaan tot opname van ouders en [naam minderjarige] in een ouder-kind huis. De ouders hebben dit voorstel afgewezen.
2.6.
Op 7 februari 2023 heeft de GI aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de bezoekregeling tussen [naam minderjarige] en de ouders. De bezoekregeling is op grond van die schriftelijke aanwijzing als volgt:
  • De ouders zien [naam minderjarige] twee keer per week één uur in het bijzijn van één van de grootouders. Tussendoor is er geen contactmoment met [naam minderjarige] . De dagen spreken de ouders af met de grootouders.
  • De ouders zien [naam minderjarige] voor de derde keer in de week alleen als dit een begeleid bezoek is. Begeleiding zal uitgevoerd worden door [organisatie 2] of een andere professionele organisatie. De ouders nemen contact op met de gezinsvoogd als ouders hiervoor open staan.
De ouders kunnen [naam minderjarige] op dit moment dus tweemaal per week gedurende maximaal anderhalf uur bezoeken in de thuissituatie en onder begeleiding van de pleegouders. Zij maken van die gelegenheid geregeld gebruik.
2.7.
Op 16 februari 2023 heeft de GI aan de moeder de volgende schriftelijke aanwijzing gegeven:
  • U zorgt ervoor dat u (samen met uw partner) uiterlijk 28 februari 2023 een plan hebt gemaakt (of bij de jeugdzorgwerker aangeeft dat u samen een plan wilt maken), waarin afspraken staan hoe u ervoor gaat zorgen dat er geen sprake meer is van middelengebruik en huiselijk geweld;
  • U laat (met uw partner) aan de jeugdzorgwerker uiterlijk 28 februari 2023 weten of u bereid bent mee te werken aan een ouder-kind plek.”
2.8.
Op 28 februari 2023 hebben de ouders (nogmaals) aangegeven dat zij niet willen meewerken aan opname in een ouder-kind huis. Zij kunnen ermee instemmen dat [naam minderjarige] verder bij de grootouders opgroeit.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt:
1. op grond van artikel 1:262b BW:
a. te verklaren dat de GI op goede gronden is gekomen tot het besluit om [naam minderjarige] niet meer bij de ouders terug te plaatsen, en
b. te bepalen dat de doelen van de OTS vanaf heden niet meer gericht zijn op het toewerken naar een thuisplaatsing;
c. dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank in het belang van het kind juist acht;
2) de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De GI heeft het verzoek als volgt onderbouwd.
De GI heeft middels vooraankondigingen en schriftelijke aanwijzingen (10 oktober 2022, 28 oktober 2022, 2 februari 2023 en 16 februari 2023) ouders willen motiveren om mee te werken aan de verschillende trajecten. Daarnaast hebben ouders verschillende (schriftelijke vooraankondigingen) aanwijzing vaststelling bezoekregeling (4 juli 2022, 13 december 2022 en 7 februari 2023) gekregen. Deze aanwijzingen zijn allen ingezet om ouders duidelijk te maken dat meewerken aan welk hulpverleningstraject dan ook, een kans is om voor [naam minderjarige] te zorgen en duidelijk te krijgen welke mogelijkheden ouders daarin hebben. In een gesprek met vader op 28 februari 2023 is duidelijk geworden dat ouders veel stress hebben over het wonen en boos zijn op alles en iedereen. Iedereen is tegen hen en heeft ervoor gezorgd dat [naam minderjarige] niet bij hen kan wonen, terwijl dat prima kan (aldus ouders). Niet nu ouders in de auto wonen, wel als ouders de financiële situatie gezond hebben en een huis hebben. De GI is van mening dat [naam minderjarige] hier niet op kan wachten. Vader geeft aan dat [naam minderjarige] dan bij opa en oma blijft wonen.
De GI is van mening dat ouders voldoende kansen hebben gehad en dat voldoende is gebleken dat ouders over onvoldoende opvoedvaardigheden bezitten om zelf de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] op zich te nemen. Er is in het afgelopen jaar geen verbetering gezien, eerder een verslechtering. Het belang van een beslissing van de rechtbank over het perspectief is dat voor alle betrokkenen duidelijk wordt dat het perspectief niet meer bij ouders ligt en dat er in het kader van de ondertoezichtstelling niet meer zal worden toegewerkt naar een thuisplaatsing.
Ter mondelinge behandeling heeft de GI in aanvulling op het voorgaande verklaard dat de ouders zich soms wel en soms niet erbij neer lijken te leggen dat [naam minderjarige] niet meer bij hen, maar bij grootouders zal opgroeien. De ouders geven namelijk ook aan dat zij denken in de toekomst (als de schadevergoeding van het ongeluk uitgekeerd is en zij een huis hebben) zelf voor [naam minderjarige] te kunnen zorgen. De gezinsvoogd heeft het gevoel dat de aanwezigheid van de GI (en hulpverlening in het algemeen) slechts als olie op het vuur werkt en stress oplevert voor de ouders en dat de ouders niet inzien wat zij ermee zouden kunnen bereiken als zij met deze instanties zouden meewerken. De GI zal toewerken naar pleegoudervoogdij. Tot die tijd is het van belang om duidelijkheid te creëren over het perspectief van [naam minderjarige] , zodat hij zich volledig open kan stellen voor de hechting met zijn opvoeders.
4.2.
De ouders zijn, zoals hiervoor vermeld, niet ter mondelinge behandeling verschenen. Zij hebben hun mening over het verzoek ook niet schriftelijk kenbaar gemaakt.
4.3.
De raad heeft ter zitting als volgt geadviseerd.
Normaal gesproken adviseert de raad een raadsonderzoek te gelasten in procedures betreffende het perspectiefbesluit. Maar na lezing van het dossier en intern beraad, kan de raad zich voorstellen dat het verzoek ook zonder raadsonderzoek wordt toegewezen. Het is evident dat de GI in dit geval alle mogelijke stappen – wellicht meer dan gemiddeld – heeft gezet om de mogelijkheden van de ouders te onderzoeken en een eventuele thuisplaatsing te realiseren. Bovendien heeft [naam minderjarige] een goede plek bij zijn opa en oma. Een onderzoek zou ook te belastend zijn voor de ouders, ook gezien wat de GI ter mondelinge behandeling heeft opgemerkt over hoe belastend de betrokkenheid van GI en hulpverlening voor de ouders is.
Dat de ouders niet ter mondelinge behandeling zijn verschenen zegt ook iets over de inspanning die zij kunnen laten zien. Dit is geen onwil, maar onmacht. Hoe jammer ook, het perspectief van [naam minderjarige] zal binnen de aanvaardbare termijn niet meer bij de ouder liggen.
4.4.
De grootvader heeft verklaard dat het goed gaat met [naam minderjarige] . Hij ontwikkelt zich goed en hij lacht veel. De ouders, met name de vader, komen regelmatig op bezoek. [naam minderjarige] reageert daar goed op. [naam minderjarige] kan verder opgroeien bij de grootouders.
De grootvader vindt het jammer dat het zo is gelopen en dat er niets met het wantrouwen van de ouders is gedaan. De ouders hebben het gevoel dat hun onrecht is aangedaan.

5.De beoordeling

5.1.
Aan de rechtbank kan een beslissing worden gevraagd als de GI en een ouder van mening verschillen over de manier waarop de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd. De rechtbank neemt dan een beslissing in het belang van het kind (artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek).
Ontvankelijkheid
5.2.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de GI een geschil over het opvoedperspectief van de kinderen kan voorleggen aan de rechtbank op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank is van oordeel dat dit kan.
5.3.
De geschillenregeling van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek biedt de GI de mogelijkheid om geschillen die zij heeft met de ouder(s) over de uitvoering van de ondertoezichtstelling en die niet op enig andere manier door de rechtbank kunnen worden getoetst aan de rechtbank voor te leggen. Een visieverschil tussen de GI en een ouder over het perspectief van de kinderen is naar het oordeel van de rechtbank zo’n geschil. De rechtbank vindt het ook belangrijk dat een perspectiefstandpunt van de GI tijdig door de rechtbank kan worden getoetst. Een perspectiefstandpunt wordt namelijk vaak gevolgd door andere ingrijpende handelingen van de GI, zoals een mededeling aan de kinderen dat zij niet meer bij hun ouders mogen wonen, een inperking van de contactregeling tussen de ouders en de kinderen en een inperking van de hulpverlening die aan de ouders wordt geboden. Als een perspectiefstandpunt van de GI pas in het kader van een verzoek tot gezagsbeëindiging aan de rechtbank wordt voorgelegd, is vaak al veel tijd verstreken met alle gevolgen van dien. Dat doet zich ook voor in deze zaak, omdat de raad nog geen verzoek tot onderzoek daartoe van de GI heeft ontvangen. De rechtbank acht het daarom van belang dat de GI en de ouders de mogelijkheid hebben om het standpunt van de GI over het perspectief van de kinderen tijdig aan de rechtbank voor te leggen via de geschillenregeling van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. De GI is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat het perspectief van [naam minderjarige] niet meer bij zijn ouders ligt. De verwachting is namelijk niet gerechtvaardigd dat de ouders (binnen een voor [naam minderjarige] aanvaardbare termijn) weer de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] op zich kunnen nemen. De rechtbank licht dit hierna toe.
5.5.
De ouders ook nu nog problemen op alle leefgebieden. Zij hebben geen woning, geen (vast) inkomen, persoonlijke (psychische) problematiek en relatieproblematiek. Zij leven in een auto. Bij de moeder speelt verder mogelijk psychiatrische problematiek.
5.6.
Nog afgezien van deze praktische en persoonlijke problemen, hebben de ouders in pedagogisch opzicht niet laten zien dat zij [naam minderjarige] voldoende kunnen bieden. Ook niet als zij daarbij de hulp en begeleiding zouden accepteren die hen is aangeboden. De ouders wantrouwen iedere vorm van hulpverlening en werken aan niets mee. Zij hebben geen of onvoldoende probleembesef laten zien en menen dat zij, zodra zij een eigen woning hebben, weer voor [naam minderjarige] zouden kunnen zorgen. De ouders leggen alle verantwoordelijkheid buiten zichzelf en hebben het gevoel dat hun onrecht is aangedaan, terwijl uit de stukken duidelijk blijkt dat de GI een meer dan gemiddelde inspanning heeft geleverd om de kansen op een thuisplaatsing te vergroten.
5.7.
De GI heeft eerst de moeder een traject in een moeder-kind huis aangeboden. Dit wilde zij niet. Vervolgens hebben zij de ouders aangeboden een traject bij [organisatie] en in een ouder-kind huis te volgen. De ouders hebben dit afgeslagen, ook nadat hen meerdere malen was uitgelegd dat er dan geen kans meer zou zijn op een terugkeer van [naam minderjarige] bij de ouders. De ouders hebben aangegeven nog liever in hun auto te wonen, dan in een instelling.
Ook is er begeleide omgang ingezet, waarbij de frequentie van de begeleide contacten meerdere malen is afgestemd en bijgesteld op de wensen van de ouders, waarop de ouders uiteindelijk hebben aangegeven helemaal geen begeleide contacten meer te wensen.
5.8.
De door [organisatie 2] begeleide contacten die wél hebben plaatsgevonden, hebben een wisselend verloop gehad. De ouders zijn vaak niet of laat verschenen. De keren dat de ouders wel zijn verschenen, hebben zij een groot deel van de tijd rokend buiten doorgebracht. Ook hebben de ouders, met name de moeder, weinig initiatief getoond in de interactie met [naam minderjarige] en bij op het oppakken van verzorgingstaken. Verder lijkt er geen zicht te zijn op wat [naam minderjarige] nodig heeft. Zo gaat moeder wel naar [naam minderjarige] toe als hij zich pijn doet, maar vervolgens biedt zij beperkt troost.
5.9.
De doelen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing die gericht waren op het optimaliseren van de mogelijkheden van een terugkeer van [naam minderjarige] bij de ouders zijn niet gehaald. De rechtbank heeft niet de verwachting dat deze binnen een voor [naam minderjarige] aanvaardbare termijn behaald zullen worden.
5.10.
Hoewel het verdrietig is voor de ouders en [naam minderjarige] dat de ouders geen stappen hebben kunnen zetten in het stabiliseren van hun leven, heeft [naam minderjarige] bij de grootouders een stabiel en liefdevol thuis gevonden. De grootouders bieden [naam minderjarige] een veilig en verantwoord opvoedklimaat, waarbij er ook ruimte is voor onbelast contact met de ouders. De grootouders zijn bereid hem tot de volwassenheid een thuis te bieden. De grootouders staan open voor (pleegzorg)begeleiding en er is een goed contact met de GI. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat het perspectief van [naam minderjarige] bij de grootouders ligt. Ook de ouders kunnen ermee instemmen dat [naam minderjarige] daar tot zijn volwassenheid blijft wonen, hoewel zij de hoop en verwachting hebben op een dag weer voor [naam minderjarige] te kunnen zorgen.
5.11.
Om voor [naam minderjarige] en alle andere betrokkenen duidelijkheid te scheppen zal de rechtbank bepalen dat het perspectief van [naam minderjarige] niet meer bij zijn ouders ligt. De rechtbank beslist daarom als volgt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat [naam minderjarige] niet meer bij zijn ouders zal opgroeien en dat de doelen van de ondertoezichtstelling niet meer gericht zijn op thuisplaatsing van [naam minderjarige] bij de ouders;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door S.M.J. Korthuis-Becks (voorzitter), mr. F. Kooijman, mr. S.H. Schepers, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.