ECLI:NL:RBOBR:2023:2919

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
C/01/390808 / JE RK 23-322
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met problematische ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 april 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die sinds zijn geboorte uit huis is geplaatst. De ouders van de minderjarige vertonen ernstige problemen op alle leefgebieden en hebben geen medewerking verleend aan hulpverlening. De minderjarige is erkend door de vader en staat onder toezicht van de Gecertificeerde Instelling (GI). De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om voor de minderjarige te zorgen en dat de huidige opvoedsituatie bij de grootouders stabiel en veilig is. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 4 mei 2024, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De ouders zijn niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling en hebben geen schriftelijke reactie gegeven op het verzoek van de GI. De grootouders zijn als belanghebbenden aangemerkt en hebben verklaard dat het goed gaat met de minderjarige, die zich goed ontwikkelt in hun zorg. De rechtbank concludeert dat de veiligheid van de minderjarige alleen gewaarborgd kan worden door de voortzetting van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/390808 / JE RK 23-322
Datum uitspraak: 28 april 2023
Beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, statutair gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [naam minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
verblijvende op een bij de rechtbank bekend adres,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader,
verblijvende op een bij de rechtbank bekend adres.
[naam grootvader],
en
[naam grootmoeder],
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de grootouders.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoek met bijlagen van de GI van
1 maart 2023, ingekomen bij de griffie op 6 maart 2023.
1.2.
Op 18 april 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak met nummer C/01/391079 / JE RK 23/360 (toetsing perspectiefbesluit).
Verschenen zijn:
- [naam] en [naam] , namens de GI;
- [naam] , namens de raad.
1.3.
De ouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
1.4.
De grootvader en grootmoeder worden, anders dan ter zitting vermeld, als belanghebbenden aangemerkt omdat zij [naam minderjarige] inmiddels meer dan een jaar als behorende tot hun gezin hebben verzorgd. De grootvader is ter zitting verschenen en heeft zijn mening ter zake de verzoeken gegeven.

2.De feiten

2.1.
[naam minderjarige] is geboren in de relatie van de ouders op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
[naam minderjarige] is erkend door de vader.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
2.2.
[naam minderjarige] staat sinds [datum] , de dag van zijn geboorte, onder toezicht. Aanvankelijk was de Stichting Jeugdbescherming Brabant belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Vanaf 4 mei 2022 is de GI belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot 4 mei 2023.
2.3.
[naam minderjarige] is vanaf de dag van zijn geboorte uit huis geplaatst. Aanvankelijk verbleef [naam minderjarige] in een bestandspleeggezin. Drie weken na zijn geboorte is [naam minderjarige] bij de grootouders geplaatst. De machtiging uithuisplaatsing is laatstelijk verlengd tot 4 mei 2023.
2.4.
Op 11 oktober 2022 is met de ouders, de GI en [organisatie 2] een begeleide bezoekregeling afgesproken, waarbij de ouders [naam minderjarige] driemaal per week gedurende anderhalf uur zouden bezoeken, in het bijzijn van de grootouders en een pleegzorgbegeleider. Wegens het niet nakomen van de afspraken is de (begeleide) bezoekfrequentie op 15 november 2022 teruggebracht naar eenmaal per week. Daarnaast is er twee keer per week onbegeleid bezoek in overleg met grootouders. Sindsdien zijn alle begeleide bezoekmomenten afgebeld door ouders.
Op 19 december 2022 hebben de ouders laten weten niet meer open te staan voor begeleide bezoeken.
2.5.
Ouders hebben in juni 2022 aangegeven dat zij niet willen meewerken aan een vijfdaags observatietraject bij [organisatie] . Op 19 december 2022 heeft de GI ouders een voorstel gedaan tot opname van ouders en [naam minderjarige] in een ouder-kind huis. De ouders hebben dit voorstel afgewezen.
2.6.
Op 7 februari 2023 heeft de GI aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de bezoekregeling tussen [naam minderjarige] en de ouders. De bezoekregeling is op grond van die schriftelijke aanwijzing als volgt:
  • De ouders zien [naam minderjarige] twee keer per week één uur in het bijzijn van één van de grootouders. Tussendoor is er geen contactmoment met [naam minderjarige] . De dagen spreken de ouders af met de grootouders.
  • De ouders zien [naam minderjarige] voor de derde keer in de week alleen als dit een begeleid bezoek is. Begeleiding zal uitgevoerd worden door [organisatie 2] of een andere professionele organisatie. De ouders nemen contact op met de gezinsvoogd als ouders hiervoor open staan.
De ouders kunnen [naam minderjarige] op dit moment dus tweemaal per week gedurende maximaal anderhalf uur bezoeken in de thuissituatie en onder begeleiding van de pleegouders. Zij maken van die gelegenheid geregeld gebruik.
2.7.
Op 16 februari 2023 heeft de GI aan de moeder de volgende schriftelijke aanwijzing gegeven:
  • U zorgt ervoor dat u (samen met uw partner) uiterlijk 28 februari 2023 een plan hebt gemaakt (of bij de jeugdzorgwerker aangeeft dat u samen een plan wilt maken), waarin afspraken staan hoe u ervoor gaat zorgen dat er geen sprake meer is van middelengebruik en huiselijk geweld;
  • U laat (met uw partner) aan de jeugdzorgwerker uiterlijk 28 februari 2023 weten of u bereid bent mee te werken aan een ouder-kind plek.”
2.8.
Op 28 februari 2023 hebben de ouders (nogmaals) aangegeven dat zij niet willen meewerken aan opname in een ouder-kind huis. Zij kunnen ermee instemmen dat [naam minderjarige] verder bij de grootouders opgroeit.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De GI heeft het verzoek als volgt onderbouwd.
[naam minderjarige] doet het goed bij opa en oma. [naam minderjarige] is een vrolijk en gezellig ventje. Hij ontwikkelt zich prima. Opa en oma hebben alle tijd en aandacht voor hem. Zij hebben een vaste structuur in de dag gecreëerd. Opa en oma staan open voor de pleegzorgbegeleiding vanuit [organisatie 2] . Opa en oma willen voor [naam minderjarige] blijven zorgen, ook als dat tot zijn 18de levensjaar is.
Ouders hebben vanaf de start van de ondertoezichtstelling de keuze gehad om mee te werken aan een observatietraject van [organisatie] . Dit hebben ouders niet willen doen. Daarna is een traject met [organisatie 2] uitgezet met begeleide bezoeken. Ouders zijn de afspraken in dit kader niet goed nagekomen. Ouders zijn van mening dat zij de begeleiding bij de bezoeken niet nodig hebben. Ouders hebben veel weerstand tegen hulpverlening en accepteren deze onvoldoende. Ouders willen niet meer meewerken aan de begeleide bezoeken. De GI heeft geen onderzoek kunnen doen naar het perspectief of de mogelijkheden van de ouders, omdat de ouders niet meewerkten, zij geen eigen woning hebben, zij hun leven op financieel gebied niet op orde hebben en er waarschijnlijk sprake is van psychische problematiek bij moeder.
De GI is van mening dat de veiligheid van [naam minderjarige] enkel gewaarborgd kan worden als ouders bereid zijn om met [naam minderjarige] naar een ouder-kind traject te gaan om daar te wonen. In verband met de vele onzekerheden dient er 24-uurs toezicht te zijn. Ouders willen geen gebruik maken van deze kans, omdat ze niet in een instantie willen wonen. Voor de GI is duidelijk geworden dat [naam minderjarige] niet in veiligheid bij ouders kan gaan wonen.
Voor [naam minderjarige] is het van belang om een stabiele woonplek te hebben en te houden waarin opvoeders zijn die weten wat [naam minderjarige] nodig heeft, dat aanvoelen en daarop inspelen. Dat zijn de opa en oma van [naam minderjarige] . Dit is de reden waarom de GI, met dit verlengingsverzoek, tevens een verzoek heeft ingediend om het door de GI genomen perspectiefbesluit te beoordelen. Ouders zijn hierover geïnformeerd en vader geeft daarop op 28 februari 2023 aan dat ouders het eens zijn met een plaatsing van [naam minderjarige] bij opa en oma tot zijn achttiende levensjaar. Het komende jaar zal er aandacht komen voor het aanvragen van (pleegouder)voogdij waarbij een voorwaarde is dat de omgangsregeling tussen ouders en [naam minderjarige] vastgesteld wordt. Daarbij moet tevens onderzocht worden wat er voor nodig is om ouders te blijven motiveren en stimuleren om het contact met [naam minderjarige] op een prettige manier aan te gaan.
Ter mondelinge behandeling heeft de GI in aanvulling op het voorgaande verklaard dat de ouders zich soms wel en soms niet erbij neer lijken te leggen dat [naam minderjarige] niet meer bij hen, maar bij grootouders zal opgroeien. Zij geven namelijk ook aan te denken in de toekomst (als de schadevergoeding van het ongeluk uitgekeerd is en zij een huis hebben) zelf voor [naam minderjarige] te kunnen zorgen. De gezinsvoogd heeft het gevoel dat de aanwezigheid van de GI (en hulpverlening in het algemeen) slechts als olie op het vuur werkt en stress oplevert voor de ouders en dat de ouders niet inzien wat zij ermee zouden kunnen bereiken als zij met deze instanties zouden meewerken. De GI zal toewerken naar pleegoudervoogdij. Tot die tijd is het van belang om duidelijkheid te creëren over het perspectief van [naam minderjarige] . zodat hij zich volledig open kan stellen voor de hechting met zijn opvoeders.
4.2.
De ouders zijn, zoals hiervoor vermeld, niet ter mondelinge behandeling verschenen. Zij hebben hun mening over het verzoek ook niet schriftelijk kenbaar gemaakt.
4.3.
De grootvader heeft verklaard dat het goed gaat met [naam minderjarige] . Hij ontwikkelt zich goed en hij lacht veel. De ouders, met name de vader, komen regelmatig op bezoek. [naam minderjarige] reageert daar goed op. [naam minderjarige] kan verder opgroeien bij de grootouders.
De grootvader vindt het jammer dat het zo is gelopen en dat er niets met het wantrouwen van de ouders is gedaan. De ouders hebben het gevoel dat hun onrecht is aangedaan.

5.De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling
5.1.
De rechtbank moet beoordelen of de ondertoezichtstelling van (naam kind) voor de duur van een jaar verlengd moet worden (artikel 1:255 in samenhang met artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De rechtbank vindt dat de ondertoezichtstelling nog steeds nodig is. De ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [naam minderjarige] zijn nog steeds aanwezig, omdat de ingezette hulp met betrekking tot het zicht krijgen op en optimaliseren van de mogelijkheden van ouders in de opvoeding van [naam minderjarige] niet het beoogde resultaat heeft gehad en het waarborgen van de huidige stabiele opvoedomgeving van [naam minderjarige] bij de grootouders niet is gerealiseerd.
5.3.
De rechtbank heeft ook nu niet de verwachting dat de zorgen over de ontwikkeling van [naam minderjarige] met vrijwillige hulpverlening, dus zonder een ondertoezichtstelling, kunnen worden weggenomen. De ouders wantrouwen iedere vorm van hulpverlening en werken aan niets mee. De ouders hebben geen of onvoldoende probleembesef laten zien en menen dat zij, zodra zij een eigen woning hebben, weer voor [naam minderjarige] zouden kunnen zorgen.
De ouders leggen alle verantwoordelijkheid buiten zichzelf en hebben het gevoel dat hun onrecht is aangedaan, terwijl uit de stukken duidelijk blijkt dat de GI een meer dan gemiddelde inspanning heeft geleverd om de kansen op een thuisplaatsing te vergroten.
5.4.
De rechtbank heeft de verwachting dat de termijn van een jaar nodig zal zijn om de ontwikkelingsbedreigingen van [naam minderjarige] weg te nemen. De komende periode dient erop gericht te zijn de huidige opvoedsituatie en het contact met de ouders te bestendigen en alle betrokkenen duidelijkheid geven over waar [naam minderjarige] zal opgroeien.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.5.
De rechtbank moet beoordelen of de machtiging tot uithuisplaatsing van (naam kind) moet worden verlengd voor de duur van een jaar (artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek).
5.6.
Een machtiging tot uithuisplaatsing kan alleen worden verleend als deze echt noodzakelijk is en er geen andere mogelijkheden zijn dan het kind uit huis te plaatsen. Een uithuisplaatsing moet in principe een tijdelijke maatregel zijn en de overheid heeft de plicht om hulpverlening of andere ondersteuning in te zetten die ervoor kan zorgen dat een kind weer terug naar huis kan en met het gezin wordt herenigd. Om de kansen daarop te vergroten moet in principe ook een zo ruim mogelijke contact/omgangsregeling worden vastgesteld. De mogelijkheden om het kind weer thuis te laten wonen, moeten met enige regelmaat worden geëvalueerd. Dit volgt uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is, omdat de ouders niet in staat zijn voor [naam minderjarige] te zorgen.
De ouders hebben problemen op alle leefgebieden. Zij hebben geen woning, geen (vast) inkomen, persoonlijke (psychische) problematiek en relatieproblematiek. Zij leven in een auto. Bij de moeder speelt verder mogelijk psychiatrische problematiek.
5.8.
De GI heeft gedurende de ondertoezichtstelling eerst de moeder een traject in een moeder-kind huis aangeboden. Dit wilde zij niet. Vervolgens hebben zij de ouders aangeboden een traject bij [organisatie] en in een ouderkind-huis te volgen. De ouders hebben dit afgeslagen, ook nadat hen meerdere malen was uitgelegd dat er dan geen kans meer zou zijn op een terugkeer van [naam minderjarige] bij de ouders. De ouders hebben aangegeven nog liever in hun auto te wonen, dan in een instelling.
Ook is er begeleide omgang ingezet, waarbij de frequentie van de begeleide contacten meerdere malen is afgestemd en bijgesteld op de wensen van de ouders, waarop de ouders uiteindelijk hebben aangegeven helemaal geen begeleide contacten meer te wensen. De door [organisatie 2] begeleide contacten die wél hebben plaatsgevonden, hebben een wisselend verloop gehad. De ouders zijn vaak niet of laat verschenen. De keren dat de ouders wel zijn verschenen, hebben zij een groot deel van de tijd rokend buiten doorgebracht. Ook hebben de ouders, met name de moeder, weinig initiatief getoond in de interactie met [naam minderjarige] en bij het oppakken van verzorgingstaken. Verder lijkt er geen zicht te zijn op wat [naam minderjarige] nodig heeft. Zo gaat moeder wel naar [naam minderjarige] toe als hij zich pijn doet, maar vervolgens biedt zij beperkt troost.
5.9.
Met de huidige stand van zaken is een veilige thuisplaatsing van [naam minderjarige] bij de ouders niet mogelijk. Het verblijf van [naam minderjarige] bij zijn grootouders moet voortgezet worden. Hier wordt hem een stabiel, veilig en gestructureerd opvoedklimaat geboden, waarin hij zich tot zijn volwassenheid verder evenwichtig en naar zijn eigen mogelijkheden kan ontwikkelen.
De beslissing
De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige] tot 4 mei 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige] in een pleeggezin, te weten bij grootouders, tot 4 mei 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door S.M.J. Korthuis-Becks (voorzitter), mr. F. Kooijman, mr. S.H. Schepers, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.