ECLI:NL:RBOBR:2023:2892

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
01/076969-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met terbeschikkingstelling en dwangverpleging

Op 14 juni 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De zaak betreft twee incidenten: het eerste incident vond plaats op 26 maart 2022 in Eindhoven, waar de verdachte met een scherp voorwerp meerdere keren op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder een schedelbreuk. Het tweede incident vond plaats op 23 februari 2023 in Almere, waar de verdachte een medeobservandus in een kliniek heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan. Tijdens de rechtszitting op 31 mei 2023 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat er geen gronden zijn voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een psychotische stoornis, en heeft geoordeeld dat de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is voor de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor de feiten en heeft de opgelegde straf en maatregel gemotiveerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.076969.22 en 16.070621.23 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 14 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Haaglanden, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 mei 2023.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 1 juni 2022 en 25 april 2023.
Nadat de tenlastelegging op 17 november 2022 is gewijzigd is aan verdachte in de tenlastelegging met parketnummer 01.076969.22 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal met een schroevendraaier en/of een pin en/of een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of (met een hard en/of stomp en/of scherp en/of puntig voorwerp) met (aanzienlijke) kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te Eindhoven aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of een breuk in het schedeldak met verplaatsing van een botfragment richting de hersenen en bijpassend lucht bij de hersenen en/of (mogelijk) hersenletsel en/of meerdere wonden op het behaarde hoofd waarvan vijf snijwonden en vier barstwonden en/of een of meer ontsierende littekens op het (voor)hoofd en/of een kneuzing van de ellenboog en de pols, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal met een schroevendraaier en/of een pin en/of een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd van die [slachtoffer] te steken en/of (met een hard en/of stomp en/of scherp en/of puntig voorwerp) met (aanzienlijke) kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan/ stompen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal met een schroevendraaier en/of een pin en/of een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of (met een hard en/of stomp en/of scherp en/of puntig voorwerp) met (aanzienlijke) kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 16.070621.23 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2023 te Almere, in elk geval in Nederland, een patiënt van de [kliniek 1] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal, te slaan/stompen in/tegen het gezicht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Ten aanzien van parketnummer 01.076969.22:
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het primair aan verdachte ten laste gelegde feit (poging tot doodslag).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman meent dat kan worden bewezen dat verdachte aangever meermalen met een voorwerp op het hoofd heeft geslagen. De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de kwalificatie van het feit.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen.
1.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 27 maart 2022, voor zover van belang, zakelijk weergegeven (proces-verbaal pag. 76-79):
Mijn naam is [slachtoffer] . Op 26 maart 2022 wilde ik gaan roken in het steegje achter de bioscoop de Vue in Eindhoven. Een jongen kwam naar mij toegelopen. Op een gegeven moment ging hij op mij insteken. Het is die jongen die werkt in de [adres 2] in de keuken.
Ik ben niet verwond met een mes. Als je naar de verwondingen kijkt met iets ronds. Hij viel mij van achteren aan. Hij raakte mij als eerste links achter in mijn nek. Ik kreeg op een gegeven moment weer een stoot en toen raakte hij mij boven mijn linker wenkbrauw. Ik dacht dat hij mij wilde doodmaken.
Hij zei “ik maak jou kapot”.
Ik heb een schedelbreuk; dus een scheurtje in mijn schedel. Er waren zeven wonden in totaal.
2.
Een geschrift, te weten medische informatie betreffende [slachtoffer] , ondertekend door arts [naam arts] zover van belang, zakelijk weergegeven (proces-verbaal pag. 89)
Datum onderzoek: 27 maart 2022
1) Breuk schedel(dak) met verplaatsing botfragment richting hersenen en bijpassend lucht bij hersenen;
2) meerdere wonden op de behaarde hoofd waarvan 5 snijwonden en 4 barstwonden;
3.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 mei 2023:
Het klopt dat ik aangever [slachtoffer] op 26 maart 2022 in Eindhoven meermalen met een voorwerp hard op zijn hoofd heb geslagen. Ik sloeg met een tegel.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte
meermalen met een hard, scherp en puntig voorwerp op het hoofd van [slachtoffer] (hierna: aangever) heeft geslagen. Dit gebeurde kennelijk met aanzienlijke kracht, want het heeft vijf snijwonden en vier barstwonden op het hoofd van aangever veroorzaakt en een breuk van de schedel. Het schedelbot is in de richting van de hersenen verplaatst en er kwam lucht bij de hersenen. [slachtoffer] dacht dat verdachte hem dood wilde maken en hij hoorde verdachte zeggen “Ik maak je kapot”.
De handelwijze van verdachte leverde naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op acuut levensbedreigend letsel op. Het handelen van verdachte was naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het dodelijk verwonden van aangever, dat het niet anders kan dan dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van de dood bewust heeft aanvaard. Aangever heeft het geweld desalniettemin overleefd.
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangever.
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever te twijfelen. Aangever heeft ten overstaan van de politie duidelijk verklaard dat verdachte ernstig geweld tegen hem heeft gebruikt, in het bijzonder tegen zijn hoofd. Deze verklaring vindt steun in de overige bewijsmiddelen, ook in de verklaring van verdachte zelf. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van aangever als bewijsmiddel kan gelden. Dat aangever het voorwerp waarmee het geweld werd uitgeoefend anders beschrijft dan verdachte, doet daar niet aan af.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 16.070621.23:
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman meent dat kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer in het gezicht heeft gestompt.
Het oordeel van de rechtbank. [2]
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen.
4.
Een proces-verbaal van aangifte door [naam] d.d. 7 maart 2023, voor zover van belang, zakelijk weergegeven (proces-verbaal pag. 1):
Ik ben werkzaam als teamleider beveiliging in [kliniek 1] te Almere. Vanuit mijn functie ben ik gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik doe aangifte van mishandeling in het [kliniek 2] te Almere. De verdachte genaamd [verdachte] zou het slachtoffer meerdere malen in het gezicht hebben geslagen. Beide zijn observandus in het [kliniek 2] . De mishandeling heeft plaatsgevonden op donderdag 23 december 2023
(de rechtbank leest: 23 februari 2023)omstreeks 19:45 uur.
5.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 7 maart 2023 voor zover van belang, zakelijk weergegeven (proces-verbaal pag. 5-6):
Er heeft op 23 februari 2023 een mishandeling plaatsgevonden. Ik werk hier als forensisch therapeut. Ik stond met mijn collega en mijn afdelingshoofd in het kantoor. De observandi zaten aan tafel op de afdeling. Ik had zicht op de tafel waar iedereen zat. Ik zag de verdachte praten tegen degene die was mishandeld, het slachtoffer. Uit het niets zag ik dat de verdachte voorover sprong en hij ineens vijf a zes stompen gaf in zijn gezicht van het slachtoffer. In een fractie van een seconde rende ik naar buiten en pakte ik hem in één keer vast. Het had geen duidelijke aanleiding. De verdachte is een hele onberekenbare jongen. Hij is wel heel bekend met agressie uit het niets. Het bloed spoot uit de neus van het slachtoffer.
6.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant] d.d. 2 april 2022 (proces-verbaal pag. 104-115)
Op 7 maart 2023 omstreeks 17:00 uur hoorde ik in het [kliniek 2] het slachtoffer van de mishandeling. Ik vroeg aan hem wat hij kon verklaren over de mishandeling. Ik hoorde hem het volgende verklaren:
Op de bewuste avond, toen we aan tafel zaten op de afdeling, zag ik dat hij eerder aan het eten was dan de rest. Ik keek een beetje vragend van "o eet je al". Toen zei hij "wat kijk je". Uiteindelijk hoorde ik hem zeggen "Ik maak je kapot, ik maak je stuk”. Ik zag dat hij opstond en toen begon hij op mij in te slaan. Ik deed echt helemaal niks en ik bleef ook gewoon op de stoel zitten. Ik ben ongeveer vijf keer geslagen, het voelde echt als dreunen aan één stuk door. De mishandeling stopte op het moment dat hij werd tegengehouden door medewerkers. Ik voelde pijn op het moment van de mishandeling. Ik kreeg wel een ice pack omdat ik direct na de mishandeling een bloedneus had. Na twee dagen werden mijn ogen dikker en blauw. Mijn neus deed echt pijn en was later gevoelig. Ik weet dat degene die mij mishandeld heeft [verdachte] heet.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van parketnummer 01.076969.22:
op 26 maart 2022 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een hard en/of scherp en/of puntig voorwerp met aanzienlijke kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van parketnummer 16.070621.23:
op 23 februari 2023 te Almere, een patiënt van de [kliniek 1] heeft mishandeld door hem meermalen te slaan/stompen in het gezicht;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid.

Ten aanzien van parketnummer 01.076969.22:
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever [slachtoffer] . Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] met een mes op verdachte af kwam en hem hiermee in zijn pink sneed. Verdachte kon zich toen niet anders verdedigen dan de manier waarop hij dat heeft gedaan. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, doet de verdediging een beroep op noodweerexces, aangezien verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is ontstaan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een noodweersituatie. Verdachte heeft pas ter terechtzitting van 17 november 2022 verklaard dat aangever hem zou hebben aangevallen met een mes waarop hij hem uit verdediging met een tegel zou hebben geslagen. De officier van justitie acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig temeer nu verdachte zijn gedragingen ten overstaan van de politie, de rechter-commissaris, in raadkamer en ter terechtzitting van 1 juli 2022 stellig heeft ontkend. Uit het dossier is niet gebleken van enig moment waarop verdachte door aangever zou zijn aangevallen.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat een dergelijke situatie zich voordeed.
Blijkens de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven en als aangehaald in de bewijsmiddelen, is verdachte juist degene die aangever van achteren heeft aangevallen en met een hard puntig voorwerp meermalen op of tegen het hoofd heeft geslagen of gestompt. Verdachte is pas na een periode van ontkenning met het noodweerscenario op de proppen gekomen. Waarom aangever verdachte iets zou aandoen, is niet duidelijk geworden en ook is er geen mes gevonden bij of in de buurt van aangever. Kortom, aanknopingspunten voor het bestaan van een noodweersituatie ontbreken.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, verdachte geen geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van parketnummer 16.070621.23:
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door een medeobservandus in de [kliniek 1] . Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging aangevoerd dat deze medeobservandus verdachte kort daarvoor bedreigde met een mes. Verdachte kon toen zich niet anders verdedigen dan de manier waarop hij dat heeft gedaan. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, doet de verdediging een beroep op noodweerexces, aangezien verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is ontstaan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een noodweersituatie. Uit het dossier is niet gebleken dat de medeobservandus aangever heeft bedreigd met een mes.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke situatie niet aannemelijk is geworden. Blijkens de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven en als aangehaald in de bewijsmiddelen, is verdachte degene die de medeobservandus vanuit het niets heeft aangevallen en harde vuistslagen in het gezicht heeft gegeven. Aanwijzingen voor een voorafgaande dreiging met een mes door de medeobservandus, ontbreken volledig.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, verdachte geen geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Het verweer wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van parketnummer 01.076969.22 primair en parketnummer 16.070621.23:
- een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van parketnummer 01.076969.22 primair:
- een maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging;
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte bij uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van de door de officier van justitie gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer vanuit het niets met een hard, scherp en puntig voorwerp meermalen op/tegen het hoofd te slaan of stompen. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer een breuk in de schedel opgelopen en diverse verwondingen op zijn hoofd. Dat slachtoffer niet is komen te overlijden, is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is te danken.
Daarnaast heeft verdachte in de periode waarin hij als observandus in de [kliniek 1] verbleef een medeobservandus mishandeld door hem harde vuistslagen in het gezicht te geven.
Het gewelddadige karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat hij er niet voor terugschrikt om - zonder enige aanleiding - grof geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van heftig geweld, gedurende langere tijd lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Zo durfde de medeobservandus uit de [kliniek 1] geen aangifte van de mishandeling te doen omdat hij bang was dat hij verdachte elders in detentie weer zou tegenkomen.
Verdachte heeft geen inzicht getoond - ook niet ter terechtzitting - in de laakbaarheid van zijn handelen en de impact van zijn handelen op de slachtoffers. Verdachte weigert hulpverlening omdat hij hier – desgevraagd - het nut niet van inziet. Ook bagatelliseert hij zijn handelingen en lijkt hij met name zichzelf als slachtoffer te zien. De rechtbank vindt dat verontrustend.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten blijkens de hierna te melden rapportage van het [kliniek 2] in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Maatregel van terbeschikkingstelling
De psychiater en de psycholoog van het [kliniek 2] hebben in hun rapport van 19 mei 2023 onder meer geconcludeerd en geadviseerd:
“(…)
Ondergetekenden komen tot de conclusie dat er bij betrokkene sprake is van psychotische problematiek, welke vooralsnog volgens de DSM-5 het best te classificeren is als een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Er zijn aanwijzingen dat de psychotische kwetsbaarheid van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde al aanwezig was. Betrokkene toonde tijdens zijn vrijwilligerswerk bij het Leger des Heils immers al woede-uitbarstingen en zijn stemming werd toen al als wisselvallig omschreven. Vanwege het vermoeden op een langer bestaand psychotisch beeld wordt differentiaal diagnostisch gedacht aan schizofrenie dan wel een schizoaffectieve stoornis.
Daarnaast wordt betrokkenes gedrag tijdens de opname in het [kliniek 2] ook gekleurd door zijn beperkte intellectuele vaardigheden, waarvan ook sprake was ten tijde van het ten laste gelegde. Hij maakt zowel op sociaal-emotioneel als op intellectueel gebied een beperkte indruk en scoort op het intelligentieonderzoek tijdens het ambulante pro Justitia onderzoek op zwakbegaafd niveau.
Concluderend versterken de paranoïde psychose, de antisociale-persoonlijkheidsstoornis en de zwakbegaafdheid elkaar en beïnvloeden zij elkaar negatief. Deze combinatie leidt tot ernstige beperkingen in het functioneren van betrokkene en het maakt het risico op forse geweldsincidenten hoog, zo is ook tijdens het verblijf van betrokkene in het [kliniek 2] gebleken. Er zijn vervolgens ook aanwijzingen voor problematisch cocaïnegebruik.
Vanuit bovenstaande overwegingen wordt derhalve geadviseerd om betrokkene het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Volledig niet toerekenen ligt niet voor de hand, gezien er geen aanwijzingen zijn dat betrokkenes handelen volledig en onontkoombaar gestuurd werd door zijn pathologie.
Concluderend kan, op basis van zowel de risicotaxatie-instrumenten als op basis van het klinische oordeel, worden gesteld dat het recidiverisico op gewelddadig gedrag bij onveranderde omstandigheden als hoog wordt ingeschat, zowel op korte als op langere termijn.
Ondergetekenden adviseren Uw College om de behandeling plaats te laten vinden op basis van de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging, daar een behandeling in een minder beveiligde setting naar mening van rapporteurs niet mogelijk is om te kunnen leiden tot het bewerken van betrokkenes problematiek en het verminderen van het actueel ingeschatte hoge recidiverisico. Vanwege de aard en omvang van de vastgestelde problematiek, het gebrek aan ziektebesef en inzicht en het ontbreken van beschermende factoren wordt ingeschat dat langdurige en intensieve klinische behandeling in een gecontroleerde en hoog beveiligde omgeving nodig zal zijn.(…)”
De rechtbank onderschrijft voornoemde conclusie en advies en legt deze ten grondslag aan haar beslissing.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden. Een van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien het hiervoor bedoelde gevaar voor recidive van ernstige aard is kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht). Voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling is bovendien vereist dat de rechtbank beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Aan deze voorwaarden is voldaan.
Het onder parketnummer 01.076969.22 bewezenverklaarde feit is bedreigd met een maximum gevangenisstraf van meer dan vier jaar. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat vanwege de ernst van het gepleegde feit, de bij verdachte geconstateerde stoornis, de noodzaak van een intensieve en langdurige klinische behandeling en het gevaar dat van verdachte uitgaat, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen ook daadwerkelijk de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eist. Het kader van verpleging van overheidswege biedt naar het oordeel van de rechtbank op dit moment de enige adequate mogelijkheid van risicobeperking, die noodzakelijk is gelet op het gevaar dat van verdachte uitgaat.
Gelet op het bewezenverklaarde feit wordt de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de maatregel van terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 287, 300 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van parketnummer 01.076969.22:
poging tot doodslag;
Ten aanzien van parketnummer 16.070621.23:
mishandeling;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel:
T.a.v. 01-076969-22 primair, 16-070621-23 feit 1:
Een gevangenisstrafvoor de duur van
30 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
T.a.v. 01-076969-22 feit 1 primair:
Een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.W.H. Houg, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. A. Stoop, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 14 juni 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven genummerd OB2R022026 (onderzoek [naam onderzoek] ).
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Midden-Nederland, genummerd PL0900-2023068796.