In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 7 juni 2023 een eindvonnis uitgesproken in een geschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en gedaagde, [gedaagde] [bedrijfsnaam gedaagde]. De zaak betreft een tekortkoming in de uitvoering van een keuring van een woning die door gedaagde is uitgevoerd. In een eerder tussenvonnis van 8 december 2021 werd vastgesteld dat gedaagde tekortgeschoten was door gebreken in zijn rapport niet te vermelden. De rechtbank heeft in dit eindvonnis de schade van eisers begroot op € 10.437,56, wat overeenkomt met 50% van de herstelkosten van de niet-gemelde gebreken, die in totaal € 20.875,11 bedragen. De rechtbank oordeelt dat eisers, indien zij op de hoogte waren geweest van de gebreken, waarschijnlijk een prijsvermindering hadden bedongen bij de verkopers van de woning. Gedaagde heeft betwist dat eisers schade hebben geleden en heeft aangevoerd dat de schade mede het gevolg is van eigen schuld van eisers, omdat zij niet tijdig herstelwerkzaamheden hebben uitgevoerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor deze stelling. Daarnaast zijn de kosten van de deskundigen en de proceskosten aan de zijde van eisers toegewezen, waarbij gedaagde in de proceskosten is veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.