ECLI:NL:RBOBR:2023:261

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
C/01/386078 / JE RK 22-1361 en C/01/386174 / JE RK 22-1375
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in geschil met de GI

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft een perspectiefbesluit voorgelegd, waarin zij stelt dat het perspectief van de minderjarige niet meer bij de moeder ligt. De rechtbank heeft de GI ontvankelijk verklaard in haar verzoek, omdat het van belang is dat een perspectiefbesluit tijdig door een rechter kan worden getoetst, gezien de ingrijpende gevolgen voor de minderjarige en de GI.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds zijn geboorte uithuisgeplaatst is en momenteel bij pleegouders verblijft. De moeder heeft in het verleden onvoldoende opvoedvaardigheden getoond en heeft niet voldaan aan de voorwaarden die de GI heeft gesteld. Ondanks verbeteringen tijdens begeleide contactmomenten, is de rechtbank van oordeel dat een terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder schadelijk zou zijn voor zijn ontwikkeling. De rechtbank heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige te verlengen tot 9 december 2023.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de GI om de frequentie van het contact tussen de moeder en de minderjarige te verlagen, afgewezen, omdat de GI dit verzoek heeft ingetrokken. De rechtbank benadrukt het belang van een goede hechting van de minderjarige aan de pleegouders en de noodzaak van de GI om betrokken te blijven bij de situatie van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: C/01/386078 / JE RK 22-1361 en C/01/386174 / JE RK 22-1375
Datum uitspraak: 3 januari 2023
Beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank over verlenging van een ondertoezichtstelling, verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing en geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling
in de zaken van
de
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, statutair gevestigd te Eindhoven, vestiging ’s-Hertogenbosch, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [naam] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam] ,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: (de) moeder,
advocaat: mr. R.J. Laatsman,

[naam] (pleegouders van [minderjarige] ),

beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: (de) pleegouders.
In zijn adviserende rol is daarnaast in de procedure betrokken:

de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie ’s-Hertogenbosch,

hierna te noemen: de raad.
Deze beschikking volgt op de beschikking van 17 november 2022 (zaaknummer C/01/386078 / JE RK 22-1361), waarbij de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zijn verlengd tot 9 januari 2023, en de beslissing op de verzoeken voor het overige is aangehouden.

Het (verdere) procesverloop

In de zaak met kenmerk C/01/386078 / JE RK 22-1361 heeft de rechtbank kennisgenomen van het verzoek (met bijlagen) van de GI over de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , ingekomen bij de griffie op 29 september 2022.
In de zaak met kenmerk C/01/386174 / JE RK 22-1375 heeft de rechtbank kennisgenomen van het verzoek (met bijlagen) van de GI over de geschillen over het perspectief van [minderjarige] en het contact tussen [minderjarige] en de moeder, ingekomen bij de griffie op 3 oktober 2022.
Op 15 december 2022 heeft de meervoudige kamer de zaken gezamenlijk behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
De pleegouders zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.

De feiten

Het gezag over [minderjarige] berust bij de moeder. De heer [naam] , hierna te noemen (de) vader, heeft [minderjarige] erkend.
Bij beschikking van 9 december 2021 is de toen nog ongeboren [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 9 december 2022. Bij voornoemde beschikking van 17 november 2022 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 9 januari 2023.
Op 20 december 2021 is [minderjarige] geboren. Op diezelfde datum heeft de kinderrechter met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van vier weken. Die machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 9 januari 2023.
[minderjarige] verblijft bij de pleegouders. De moeder heeft eens per twee weken gedurende een uur contact met [minderjarige] onder begeleiding van [instantie] .

De (resterende) verzoeken

In de zaak met kenmerk C/01/386174 / JE RK 22-1375 heeft de GI geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling voorgelegd. De GI verzoekt een beslissing te nemen over de volgende geschillen:
het perspectiefbesluit van de GI, te weten dat [minderjarige] niet meer bij zijn ouders zal opgroeien;
de beslissing van de GI dat de frequentie van de omgang tussen moeder en [minderjarige] teruggebracht zal worden naar eens per vier weken begeleid bezoek voor de duur van één uur op neutraal terrein.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het verzoek onder b ingetrokken.
In de zaak met kenmerk C/01/386078 / JE RK 22-1361 heeft de GI verzocht de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van een jaar. De rechtbank moet nog een beslissing nemen over de periode na 9 januari 2023.

De standpunten tijdens de mondelinge behandeling

De GI handhaaft de verzoeken over de ondertoezichtstelling, de machtiging tot uithuisplaatsing en het perspectiefbesluit. De GI heeft het geschil over het perspectief van [minderjarige] voorgelegd omdat het voor alle betrokkenen, maar vooral voor [minderjarige] en moeder, belangrijk is om te weten waar zij aan toe zijn. De acute onveiligheid in de opvoedsituatie is dankzij het vertrek van de vader weggenomen, maar ook los daarvan vindt de GI dat de moeder niet in staat is om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft. Ondanks de verbetering die de moeder laat zien tijdens de bezoekmomenten, blijft de conclusie van [instantie] dat zij over onvoldoende pedagogische vaardigheden beschikt. Om de moeder meer te kunnen laten profiteren van hulpverlening moet zij volgens de GI in ieder geval inzicht bieden in haar persoonlijke problematiek en daarbij hulp accepteren, maar daar staat zij nog steeds niet voor open. Ook staat zij niet open voor een bemiddelingsgesprek met de jeugdzorgwerker en een leidinggevende. Het verzoek over de omgang trekt de GI in omdat zij wil proberen daarover in gesprek te gaan met de moeder en de overige betrokkenen.
De moeder is het niet eens met de verzoeken van de GI en voert daartegen verweer. De aanleiding voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] was onveiligheid in de thuissituatie vanwege de aanwezigheid van de vader, maar die onveiligheid is er volgens de moeder niet meer. De vader is nu namelijk buiten beeld en het is de bedoeling dat dat zo blijft. Volgens de moeder is er onvoldoende sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] , en bovendien accepteert zij de nodige hulp. Zij is ook bereid om in een gedwongen kader hulpverlening te accepteren zodra [minderjarige] bij haar komt wonen. Aan persoonlijke hulpverlening heeft de moeder geen behoefte. Het standpunt van de GI dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij haar ligt, is volgens de moeder onvoldoende onderbouwd. Een onderzoek naar en conclusie over haar opvoedvaardigheden kan pas worden getrokken als [minderjarige] bij haar thuis woont, maar daarvoor krijgt zij geen eerlijke kans. Zij vindt de samenwerking met de GI moeilijk omdat de betrokken jeugdzorgwerker ook degene is die [minderjarige] na de geboorte bij haar heeft weggehaald.
De raad adviseert de rechtbank alleen ten aanzien van het perspectiefbesluit. Hoewel de raad kan invoelen dat het perspectiefbesluit in de beleving van moeder snel is genomen, is het gezien de leeftijd van [minderjarige] daar nu wel het moment voor. De moeder had zich, gelet op de voorgeschiedenis met haar andere twee kinderen, bovendien al voor de geboorte van [minderjarige] in het belang van [minderjarige] actiever moeten opstellen. De raad heeft toen al basisvoorwaarden gesteld die later door de GI zijn overgenomen, maar de moeder heeft daar onvoldoende aan gewerkt. De raad kan het perspectiefbesluit van de GI dus volgen. Het feit dat de bezoekmomenten nu beter gaan en moeder de adviezen tijdens die momenten kan toepassen, betekent volgens de raad niet dat het in de opvoeding ook goed zal gaan. Daarvoor is hulpverlening nodig, maar daar werkt de moeder onvoldoende aan mee.

De (verdere) beoordeling

Het geschil over de frequentie van het contact
De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil over de frequentie van het contact tussen de moeder en [minderjarige] , omdat de GI dit verzoek heeft ingetrokken. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
Het geschil over het perspectiefbesluit
Ontvankelijkheid
De GI heeft besloten dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. De GI heeft dat besluit aan de moeder medegedeeld in een brief, gedateerd op 11 mei 2021 (de rechtbank begrijpt dat dit 11 mei 2022 had moeten zijn). De moeder is het niet eens met dat besluit. Zij wil dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen. De rechtbank moet eerst beoordelen of dit geschil over het perspectief van [minderjarige] kan worden voorgelegd aan de rechter op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De rechtbank is van oordeel dat dit kan.
De geschillenregeling van artikel 1:262b BW biedt de GI de mogelijkheid om geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling, die niet op een andere manier door de rechter kunnen worden getoetst, voor te leggen. Een visieverschil tussen de GI en een ouder over het perspectief van een kind is naar het oordeel van de rechtbank zo’n geschil. De wet voorziet namelijk niet in een aparte regeling voor de betrokkenen bij een perspectiefbesluit, en de rechtbank acht het wel van belang dat een perspectiefbesluit tijdig door een rechter kan worden getoetst. Een perspectiefbesluit wordt namelijk vaak gevolgd door ingrijpende handelingen van de GI, zoals het stopzetten van hulpverlening gericht op thuisplaatsing, een mededeling aan het kind dat hij niet meer bij zijn ouders zal opgroeien en het beperken van de contacten tussen de ouder(s) en het kind. Als een rechter pas in het kader van een verzoek tot gezagsbeëindiging mag oordelen over het perspectief, is er vaak al veel tijd verstreken waarin de GI heeft gehandeld naar haar perspectiefbesluit. De rechter wordt dan voor een voldongen feit geplaatst. De rechtbank dacht het daarom van belang dat de GI en andere betrokkenen de mogelijkheid hebben om geschil over het perspectief van een kind eerder aan de rechter voor te leggen via de geschillenregeling van artikel 1:262b BW. De GI is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank zal in lijn met het perspectiefbesluit van de GI beslissen dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt.
[minderjarige] is kort na zijn geboorte uithuisgeplaatst en wordt sindsdien opgevoed door de pleegouders. Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] en zijn ontwikkelingsfase, is het van groot belang dat hij een hechtingsrelatie kan opbouwen met de pleegouders in de rol van zijn opvoeders. Een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder zou een ongestoorde hechting van [minderjarige] aan de pleegouders belemmeren. De vraag is daarom of de moeder nog een kans moet krijgen om te laten zien dat zij voor [minderjarige] kan zorgen. De rechtbank vindt dat niet in het belang van [minderjarige] . Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Al voorafgaand aan de geboorte en uithuisplaatsing van [minderjarige] waren er zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders. De zorgen over de acute veiligheid van [minderjarige] , voortkomend uit het dreigende gedrag van de vader, kwamen daarbovenop en vormden destijds de aanleiding voor een spoeduithuisplaatsing van [minderjarige] . Nu de vader buiten beeld is zijn de zorgen over de veiligheid weliswaar afgenomen, maar dat geldt niet voor de zorgen over de opvoedvaardigheden van moeder. De GI heeft in januari 2022 basisvoorwaarden opgesteld waaraan de moeder moest voldoen voordat kon worden overgegaan tot het verder onderzoeken van haar opvoedvaardigheden via een moeder-kindplaatsing. Moeder heeft daar nog steeds niet aan voldaan. Ook tijdens de begeleide contactmomenten laat zij niet voldoende opvoedvaardigheden zien. Eerder heeft de kinderrechter daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd op 12 juli 2022. De kinderrechter heeft daarbij ook uitdrukkelijk moeder aangesproken en aangegeven dat zij, in het belang van [minderjarige] , moet samenwerken met de jeugdzorgwerker. Die samenwerking is echter ook het afgelopen half jaar niet op gang gekomen. De moeder kan haar boosheid richting de jeugdzorgwerker nog steeds niet opzij zetten en zij staat er evenmin voor open om dat via een bemiddelingsgesprek op te lossen. Verder is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat moeder ook nu niet bereid is om aan de slag te gaan met de voorwaarden die aan haar zijn gesteld. Zo heeft zij desgevraagd aangegeven dat zij geen behoefte heeft aan persoonlijke hulpverlening, dat zij geen informatie wil geven over haar persoonlijke situatie en dat zij een nieuw psychologisch onderzoek voor haarzelf niet nodig vindt. Het gevolg daarvan is dat de GI geen (opvoed)hulpverlening kan inzetten die is afgestemd op de mogelijkheden van de moeder. De enige manier om enigszins zicht te krijgen op haar opvoedvaardigheden is daarom via de begeleide contactmomenten. Door de begeleiders van [instantie] wordt gezien dat de moeder zeer beperkt en slechts kortstondig kan inspelen op de directe behoeften van [minderjarige] en daarin nauwelijks vooruitgang laat zien. Responsief en sensitief reageren op [minderjarige] blijkt voor moeder te moeilijk. Aangezien de moeder zelf geen ruimte biedt voor andere hulpverlening, ligt een verbetering van haar opvoedvaardigheden niet in de lijn der verwachting. Een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder zou dan ook schadelijk zijn voor zijn ontwikkeling.
Verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing
De rechtbank is, mede in het licht van het voorgaande, van oordeel dat is voldaan aan de eisen van de wet om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de resterende verzochte duur.
De zorgen over de ontwikkelingsachterstand die [minderjarige] zou oplopen als hij door de moeder zou worden opgevoed zijn sinds de start van de ondertoezichtstelling niet afgenomen. Zoals hierboven is overwogen is de moeder tot nu toe onvoldoende in staat gebleken om in te spelen op de basale behoeften van [minderjarige] . [minderjarige] groeit op in het pleeggezin en ontwikkelt zich daar goed. De betrokkenheid van de GI binnen het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling blijft nodig om het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin verder vorm te kunnen geven, onder andere door zicht te houden op welke contactregeling met de moeder het meest in het belang van [minderjarige] is. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin blijft noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , nu de rechtbank van oordeel is dat zijn perspectief niet meer bij de moeder ligt.

De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt;
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 9 januari 2023 tot 9 december 2023;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 9 januari 2023 tot 9 december 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter, L.J. Geerits en V.M. Smits, leden, allen tevens kinderrechters, en in tegenwoordigheid van M.J. van der Schoot als griffier in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.
conc: MvdS