ECLI:NL:RBOBR:2023:2429

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
23/184
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van nabestaandenuitkering op basis van gezamenlijke huishouding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) door de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres ontving sinds augustus 2017 een nabestaandenuitkering na het overlijden van haar echtgenoot. De intrekking van de uitkering per 1 januari 2019 was gebaseerd op de veronderstelling dat eiseres vanaf die datum samenwoonde met de broer van haar overleden echtgenoot. De rechtbank oordeelt dat de besluitvorming van de verweerder niet zorgvuldig was, omdat de verklaring van eiseres tijdens een huisbezoek niet als feitelijke grondslag mocht worden gebruikt. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat eiseres in de periode van 1 januari 2019 tot 31 december 2021 een gezamenlijke huishouding voerde met de broer van haar overleden echtgenoot. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en stelt dat eiseres de ontvangen nabestaandenuitkering over deze periode niet hoeft terug te betalen. De rechtbank draagt de verweerder op om de terugvordering opnieuw te berekenen en vergoedt het griffierecht en de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/184

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.M. Gijzen),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen verweerders besluit om het recht van eiseres op een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) met ingang van 1 januari 2019 in te trekken en de te veel ontvangen nabestaandenuitkering ter hoogte van € 57.391,65 van eiseres terug te vorderen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 9 december 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. De gemachtigde van verweerder heeft via beeldverbinding aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de nabestaandenuitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2019 en de terugvordering van de te veel ontvangen uitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4. Op 7 augustus 2017 is de echtgenoot van eiseres, de heer [naam] , overleden. Eiseres ontving daarom sinds augustus 2017 een nabestaandenuitkering van € 943,24 netto per maand.
4.1.
Vanaf 13 juli 2018 heeft verweerder diverse anonieme tips ontvangen waarin staat dat eiseres zou samenwonen met de broer van haar overleden echtgenoot, de heer [naam] (verder: [naam] ). Verweerder is daarom een onderzoek gestart naar de vraag of eiseres met [naam] een gezamenlijke huishouding voert. Een toezichthouder van verweerder heeft in dat kader in augustus 2018 voor het eerst het waterverbruik van het adres van eiseres opgevraagd. Omdat op dat moment het verbruik over 2018 nog niet bekend was heeft de toezichthouder op 6 mei 2019 opnieuw gegevens over het waterverbruik opgevraagd. Ook is er in mei 2019 onderzoek gedaan naar het correspondentieadres van [naam] en is Farent Maatschappelijk werk benaderd om meer te weten te komen over het postadres van [naam] . Vervolgens is er op 5 juni 2019 een waarneming gedaan waarbij de bedrijfsauto van [naam] is waargenomen tegenover de woning van eiseres. Daarna zijn op 15 en 16 februari 2020 nogmaals twee waarnemingen gedaan waarbij wederom de bedrijfsauto van [naam] is waargenomen bij de woning van eiseres. In mei 2022 hebben de toezichthouders het onderzoek voortgezet.
4.2.
In de periode van 16 mei 2022 tot en met 20 mei 2022 hebben verweerders toezichthouders waarnemingen verricht nabij de woning van eiseres. Daarbij is gezien dat een man die werd herkend als [naam] ’s ochtends de woning van eiseres verliet, vertrok met zijn auto, aan het einde van de middag terugkeerde, zijn auto parkeerde, met een sleutel de woning van eiseres opende en de woning van eiseres binnenging.
4.3.
Vervolgens hebben de twee toezichthouders van verweerder op 15 juni 2022 een onaangekondigd huisbezoek gebracht aan het adres van eiseres. Tijdens dit huisbezoek heeft eiseres in eerste instantie verklaard dat [naam] 2 à 3 dagen in de week bij haar is. Nadat eiseres is geconfronteerd met de door verweerder ontvangen tips en de waarnemingen waaruit een ander beeld naar voren komt, heeft eiseres verklaard dat zij in februari 2018 een relatie heeft gekregen met [naam] . Eiseres heeft verder aangegeven dat zij niet meer de exacte datum weet, maar met kerst 2018 verbleef [naam] de hele week alle dagen en nachten bij haar. Vanaf dat moment leefden zij als gezin op het adres van eiseres. Eiseres heeft daarbij wel aangegeven dat zij alle kosten draagt. Zij wil financieel onafhankelijk blijven voor het geval dat het mis zou gaan. Dat was voor eiseres ook de reden waarom zij niet aan verweerder heeft doorgegeven dat [naam] bij haar woont. Tijdens het huisbezoek op 15 juni 2022 hebben verweerders toezichthouders gezien dat er kleding, administratie, medicijnen en verzorgingsspullen van [naam] in de woning van eiseres lagen.
4.4.
Op 24 juni 2022 heeft eiseres, naar aanleiding van de ontvangst van het verslag van het huisbezoek, een e-mail gestuurd aan een van de toezichthouders. In die e-mail heeft zij aangegeven dat zij zich nogal in het nauw gedreven voelde, waardoor zij dingen niet verteld heeft. Daarnaast heeft zij een aantal dingen maar gewoon gezegd, omdat zij het gevoel had dat er dingen in haar mond werden gelegd. Zij heeft de toezichthouder gevraagd of ze het beste eerst het oordeel van verweerder kon afwachten. De toezichthouder heeft op 27 juni 2022 daarop gereageerd met de mededeling dat eiseres het beste kan afwachten wat de afdeling Anw van verweerder gaat beslissen. Op 27 juni 2022 heeft eiseres aan verweerder doorgegeven dat [naam] vanaf 1 juli 2022 bij haar komt wonen.
Het standpunt van verweerder
5. Bij besluit van 29 juli 2022 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij geen nabestaandenuitkering meer krijgt na 31 december 2018, omdat zij in december 2018 is gaan samenwonen. Bij afzonderlijk besluit van 29 juli 2022 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij de over de periode van januari 2019 tot en met juli 2022 te veel betaalde nabestaandenuitkering ter hoogte van € 57.391,65 moet terugbetalen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide besluiten. In het bestreden besluit is verweerder bij zijn standpunt gebleven. Verweerder wijst er hiertoe op dat eiseres tijdens het gesprek met de toezichthouders op 15 juni 2022 heeft verklaard dat zij vanaf december 2018 haar hoofdverblijf samen met [naam] heeft op haar adres. Eiseres en [naam] leven vanaf dat moment als gezin op het adres van eiseres waardoor sprake is van een gezamenlijke huishouding. Hoewel verweerder begrijpt dat eiseres met haar e-mail van 24 juni 2022 wil terugkomen op de eerder door haar afgelegde verklaring, kent verweerder aan die e-mail niet de waarde toe die eiseres daar graag aan verbonden zou zien. Verweerder houdt eiseres aan de eerste verklaring. Verweerder is van mening dat er geen sprake is van dringende redenen om van de intrekking af te zien. Van zeer bijzondere omstandigheden waardoor eiseres minder of niets hoeft terug te betalen is volgens verweerder in de situatie van eiseres geen sprake. Eiseres heeft tijdens de bezwaarprocedure op geen enkele wijze aangegeven dat zij het bedrag van € 57.391,65 niet terug kan betalen.
Het standpunt van eiseres
6. Eiseres stelt dat er pas sprake is van een gezamenlijk hoofdverblijf van eiseres en [naam] vanaf 1 januari 2022. Daarnaast is er onvoldoende reden om aan te nemen dat [naam] al voor januari 2022 zijn hoofdverblijf had bij eiseres. Hoewel eiseres tijdens het huisbezoek heeft verklaard dat zij al vanaf december 2018 samenwonen kan verweerder daar niet vanuit gaan, omdat eiseres op die verklaring is teruggekomen met haar e-mail van 24 juni 2022. Eiseres heeft meteen nadat zij het verslag had gelezen de juistheid van het verslag betwist. Eiseres stelt ook dat niet is voldaan aan het criterium van wederzijdse zorg, omdat zij alle financiële lasten draagt en [naam] niet. Er is daarom geen grond voor het intrekken van de nabestaandenuitkering.
Uitgangspunten bij de beoordeling door de rechtbank
7. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Anw eindigt het recht op een nabestaandenuitkering onder andere als de nabestaande een gezamenlijke huishouding gaat voeren anders dan ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende. Van een gezamenlijke huishouding is volgens artikel 3, derde lid, van de Anw sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Op grond van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, van de Anw trekt verweerder een besluit tot toekenning van een uitkering in als de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Indien de uitkering als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 34 van de Anw onverschuldigd is betaald, wordt de uitkering door verweerder teruggevorderd op grond van artikel 53, eerste lid, van de Anw.
7.1.
Voor het antwoord op de vraag of verweerder de nabestaandenuitkering van eiseres terecht heeft ingetrokken vanaf 1 januari 2019 dient te worden beoordeeld of zij een gezamenlijke huishouding voerde met [naam] . Daarvan is, zoals uit de vorige overweging volgt, sprake als wordt voldaan aan twee voorwaarden, namelijk een gezamenlijk hoofdverblijf en wederzijdse zorg. Of verweerder terecht heeft gesteld dat aan deze twee voorwaarden voor gezamenlijke huishouding is voldaan, zal de rechtbank hieronder beoordelen. Daarbij is van belang dat de te beoordelen periode loopt van 1 januari 2019, de datum van intrekking van de nabestaandenuitkering, tot en met 29 juli 2022, de datum van het intrekkingsbesluit.
7.2.
Verder geldt bij de beoordeling het uitgangspunt dat een besluit tot intrekking van nabestaandenuitkering een voor de betrokkene belastend besluit is waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis of de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat verweerder aannemelijk moet maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van de nabestaandenuitkering is voldaan.
Is sprake van een gezamenlijk hoofdverblijf?
8. Omdat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres vanaf 1 januari 2022 samen met [naam] woont in haar woning, wordt in elk geval vanaf die datum aan de voorwaarde van gezamenlijk hoofdverblijf voldaan. Verweerder heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat eiseres ook over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 gezamenlijk hoofdverblijf met [naam] had. Voor dat oordeel is het volgende van belang.
8.1.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat alle omstandigheden bij elkaar, te weten de waarnemingen uit 2019 en 2020, de anonieme gedetailleerde tips in combinatie met de verklaring van eiseres, hebben geleid tot de conclusie dat zij met ingang van 1 januari 2019 gezamenlijk hoofdverblijf met [naam] had. Volgens verweerder zijn alleen de waarnemingen en de anonieme tips niet genoeg voor die conclusie.
8.2.
De rechtbank leidt hieruit af dat de verklaring van eiseres tijdens het huisbezoek doorslaggevend is geweest voor het standpunt van verweerder dat zij vanaf 1 januari 2019 een gezamenlijk hoofdverblijf had. Omdat de bewijslast op verweerder rust en de besluitvorming van verweerder in beslissende mate op de verklaring van eiseres tijdens het huisbezoek, berust, dienen er hoge eisen te worden gesteld aan de wijze waarop de verklaring tot stand is gekomen en is neergelegd in de rapportage. Dat klemt temeer nu verweerder de anonieme tips al in 2018 heeft ontvangen en naar aanleiding daarvan, zoals hiervoor uit overweging 4.1 volgt, een onderzoek heeft gestart, maar dat onderzoek niet heeft doorgezet. Dat heeft tot gevolg gehad dat de besluitvorming van verweerder in beslissende mate berust op de verklaring van eiseres.
8.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de verklaring van eiseres die zij op 15 juni 2022 heeft afgelegd. Voor dit oordeel is allereerst van belang dat eiseres direct is teruggekomen op haar verklaring dat [naam] al vanaf december 2018 bij haar verblijft en dat ze vanaf die tijd ook samenleven als gezin. Dat blijkt uit een e-mail die zij de dag nadat zij het gespreksverslag heeft gekregen aan een toezichthouder heeft gestuurd. In die e-mail heeft eiseres geschreven dat ze zich in het nauw gedreven voelde waardoor ze veel dingen niet heeft verteld en dat ze een aantal dingen maar gewoon heeft gezegd, omdat ze het gevoel had dat er dingen in haar mond werden gelegd. Verder is voor dit oordeel van belang dat het gespreksverslag onvoldoende duidelijkheid biedt over het verloop van het gesprek. De rechtbank gaat in dit kader niet mee met de stelling van verweerder dat niet is gebleken dat eiseres zich in het nauw gedreven voelde. Omdat uit het gespreksverslag niet blijkt hoe het gesprek is verlopen, is ook onduidelijk of eiseres in het nauw is gedreven of dat er woorden in haar mond zijn gelegd. Het gespreksverslag is opgemaakt in een vorm waarbij de vragen en de antwoorden niet strikt zijn gescheiden, waardoor bijvoorbeeld onduidelijk is of de toezichthouders meer open of ook gesloten vragen aan eiseres hebben gesteld en wat daarop het precieze antwoord van eiseres is geweest. Ook hebben de toezichthouders niet doorgevraagd, zodat niet duidelijk is waarom eiseres haar aanvankelijke verklaring heeft gewijzigd en of zij zich misschien in het nauw gedreven voelde of dat zij het gevoel had dat er woorden in haar mond werden gelegd. Zo hebben de toezichthouders niet gevraagd waarom eiseres na de confrontatie met enkele onderzoeksbevindingen een compleet andere verklaring heeft afgelegd. Dit had wel op de weg van de toezichthouders gelegen, omdat een dergelijke wijziging van de verklaring, vanwege het doorslaggevende belang ervan voor de besluitvorming, vraagt om een nadere toelichting.
8.2.2.
Ten slotte is de verklaring van eiseres ter zitting van belang. Eiseres heeft ter zitting een uitgebreide toelichting gegeven over de familieomstandigheden en de relatie tussen haar en [naam] . De familie was niet blij met die relatie, omdat [naam] in het begin van de relatie nog samen was met de ex-schoonzus van eiseres. Eiseres en [naam] zijn meerdere keren uit elkaar geweest en [naam] is toen teruggegaan naar zijn eigen gezin. Eiseres wilde ook rust voor haarzelf en haar kinderen. De familie heeft eiseres en [naam] lastig gevallen en bedreigd. Eiseres heeft daarbij benadrukt dat zij weliswaar sinds februari 2018 een relatie heeft met [naam] , maar dat zij voor 1 januari 2022 niet hebben samengewoond. [naam] was voor 1 januari 2022 wel regelmatig bij haar. Hij at bijvoorbeeld mee of hij was er in de weekenden. Verder heeft eiseres verklaard dat ze tijdens het huisbezoek nog meer toelichting wilde geven maar dat zij daarvoor niet de gelegenheid kreeg. Er werden alleen maar vragen gesteld en zij kon soms haar antwoorden niet afmaken. Daarnaast was het volgens eiseres een vervelend gesprek waardoor zij wilde dat de toezichthouders zo snel mogelijk weg gingen. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze verklaring van eiseres ter zitting niet bij de beoordeling te betrekken. De rechtbank is het namelijk niet eens met verweerder dat aan eiseres kan worden tegengeworpen dat zij niet gelijk in de e-mail van 24 juni 2022 of daarna in bezwaar heeft verklaard over wat zij niet heeft kunnen zeggen tijdens het gesprek met de toezichthouders op 15 juni 2022 en dat zij dit pas ter zitting doet. Eiseres heeft immers in haar e-mail van 24 juni 2022 al gevraagd om advies van verweerder over wat zij nu het beste kon doen en of afwachten de beste optie was. Hierop is door verweerder gereageerd dat afwachten inderdaad de beste optie was. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om eiseres te vragen naar wat ze nog meer had willen zeggen in het gesprek op 15 juni 2022. Verweerder heeft haar immers zelf geadviseerd vooral af te wachten. Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van eiseres plausibel. Het starten van een relatie met de broer van je overleden echtgenoot, terwijl er ook kinderen, (ex)partner en familie in het spel zijn, zal niet makkelijk en ook niet zonder problemen zijn geweest.
Conclusie over het gezamenlijk hoofdverblijf
8.3.
Zoals uit de overwegingen hiervoor volgt, heeft verweerder de verklaring van eiseres voor zover deze gaat over het hoofdverblijf vanaf december 2018 niet als feitelijke grondslag mogen gebruiken voor zijn besluitvorming. Dat betekent dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde in de periode van 1 januari 2019 tot 1 januari 2022. Over deze periode hoeft de rechtbank dus niet meer te beoordelen of aan de voorwaarde van wederzijdse zorg is voldaan. Eiseres heeft verklaard dat zij vanaf 1 januari 2022 wél een gezamenlijk hoofdverblijf heeft met [naam] , maar dat niet aan de voorwaarde van wederzijdse zorg is voldaan. De rechtbank zal daarom in de volgende overwegingen beoordelen of vanaf 1 januari 2022 aan het criterium wederzijdse zorg is voldaan.
Is sprake van wederzijdse zorg?
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat sprake is van wederzijdse zorg. Hoewel eiseres heeft betoogd dat zij alleen de financiële lasten draagt kan er toch wederzijdse zorg worden aangenomen. In het geval er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen namelijk ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Bovendien is voor het aannemen van wederzijdse zorg niet noodzakelijk dat de door ieder van beiden aan de ander gegeven zorg dezelfde omvang en intensiteit heeft. Uit het gedeelte van de verklaring van eiseres van 15 juni 2022 waarop zij niet is teruggekomen, volgen voldoende andere feiten en omstandigheden om aan te nemen dat eiseres zorg heeft verleend aan [naam] en dat hij ook zorg van enige omvang en gewicht aan eiseres heeft verleend. Eiseres heeft namelijk verklaard dat [naam] meehelpt in het huishouden zoals elke man dat in zijn gezin zou doen. Daarnaast heeft eiseres verklaard dat zij kookt, maar dat zij samen met [naam] de boodschappen doet. Meestal betaalt zij de boodschappen, maar soms betaalt [naam] wel eens het eten. Zij gaan ook samen op vakantie. Die vakanties worden samen betaald. Eiseres doet voornamelijk het huishouden en de tuin, maar [naam] laat wel af en toe haar honden uit en geeft ze eten. Eiseres doet de was voor [naam] . [naam] doet af en toe klusjes als hij thuis is. Eiseres heeft verder aangegeven dat zij voor elkaar zullen zorgen bij ziekte. De rechtbank ziet geen reden om niet uit te gaan van deze verklaring. Eiseres is alleen teruggekomen op haar verklaring van 15 juni 2022 voor zover zij heeft gezegd dat zij en [naam] zouden samenwonen vanaf december 2018.
Heeft verweerder de nabestaandenuitkering van eiseres terecht ingetrokken vanaf 1 januari 2019 en de teveel betaalde uitkering teruggevorderd?
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de nabestaandenuitkering van eiseres terecht heeft ingetrokken vanaf 1 januari 2022, omdat vanaf deze datum sprake is van een gezamenlijke huishouding waardoor het recht op een nabestaandenuitkering is geëindigd. Dat betekent dat verweerder de te veel betaalde nabestaandenuitkering terecht heeft teruggevorderd over de periode vanaf 1 januari 2022 tot en met juli 2022. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder de nabestaandenuitkering van eiseres over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 ten onrechte heeft ingetrokken. Verweerder heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres over deze periode een gezamenlijke huishouding had met [naam] . Het beroep is daarom gegrond.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. Daarbij zal de rechtbank ten aanzien van de intrekking zelf in de zaak voorzien, omdat de rechtbank geen mogelijkheden voor verweerder ziet om alsnog aannemelijk te maken dat over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 sprake was van een gezamenlijk hoofdverblijf en dus van een gezamenlijke huishouding. Nu de intrekking over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 niet in stand kan blijven, is er daarom ook geen grondslag meer voor de terugvordering. Dit betekent dat eiseres over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 de ontvangen nabestaandenuitkering niet hoeft terug te betalen. Omdat een besluit tot terugvordering ondeelbaar is, zal de rechtbank het bestreden besluit ook vernietigen voor zover het over de terugvordering gaat. Verweerder zal een nieuwe berekening van het terug te vorderen bedrag moeten maken. Omdat het gaat om een financiële uitwerking die de rechtbank niet zelf kan maken, zal de rechtbank verweerder opdragen opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 29 juli 2022 voor zover het de terugvordering betreft.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding voor de proceskosten bedraagt € 2.868,00 op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De bijstand door een gemachtigde in beroep levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 837,00. De bijstand van gemachtigde in bezwaar levert ook 2 punten op (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting) met een waarde per punt van € 597,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit 1 gegrond voor zover het betreft de intrekking van de nabestaandenuitkering over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021;
  • herroept het primaire besluit 1 in zoverre;
  • verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit 1 ongegrond voor zover het de intrekking vanaf 1 januari 2022 betreft;
  • verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit 2 gegrond;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het bedrag van de terugvordering opnieuw te berekenen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,00 aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.868,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door, voorzitter mr. J.T.M. Groenendijk, en mr. A.F.C.J. Mosheuvel en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.