ECLI:NL:RBOBR:2023:2274

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
23-001941, 23-001936
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag inzake inbeslagname van brorphine

Op 22 mei 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de inbeslagname van brorphine. Klager 1 had de stof brorphine in beslag genomen gekregen door het openbaar ministerie op 9 januari 2023. Klager 1 verzocht om teruggave van de in beslag genomen stof, maar het openbaar ministerie weigerde dit. Klager 2 werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, omdat hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het strafvorderlijk belang van het voortduren van het beslag gegeven was, omdat er een vordering tot onttrekking aan het verkeer van de brorphine aanhangig was gemaakt. De rechtbank verklaarde het beklag van klager 1 ongegrond, omdat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vorderde. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de in beslag genomen brorphine terug te geven aan klager 1, aangezien de officier van justitie had gesteld dat er slechts 46,5 gram brorphine in beslag was genomen, wat niet betwist was door klager 1. De beslissing werd genomen in openbare meervoudige raadkamer, waarbij de rechters de argumenten van beide partijen in overweging namen. De rechtbank benadrukte dat de procedure summier van aard is en dat het niet de bedoeling is om vooruit te lopen op de uiteindelijke beslissing in de strafzaak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Raadkamernummers : 23-001941 en 23-0001936 (gevoegd)
Datum : 22 mei 2023
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager 1] .,
gevestigd aan de [adres 1] ,
hierna: “ [klager 1] ”,
en
[klager 2],
geboren op [geboortedatum] ,
wonende aan de [adres 2] ,
hierna: “ [klager 2] ” en samen met [klager 1] : “klagers”,
gemachtigd raadsman: mr. G.J. van der Meer.

1.De procedure

Het openbaar ministerie heeft op 9 januari 2023 onder [klager 1] een hoeveelheid van de stof ‘brorphine’ in beslag genomen. De inbeslagneming heeft plaatsgevonden op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Op 16 januari 2023 is namens klagers tot teruggave van de brorphine verzocht. Op 18 januari 2023 heeft de officier van justitie het verzoek tot teruggave afgewezen.
Bij klaagschrift van 19 januari 2023 is door klagers verzocht het beslag op te heffen en te gelasten dat de brorphine wordt teruggegeven aan klagers.
Op 6 maart 2023 heeft de rechtbank ontvangen een vordering tot onttrekking aan het verkeer van het openbaar ministerie met betrekking tot de onder [klager 1] in beslag genomen brorphine.
Het beklag van klagers is op 20 april 2023 behandeld in openbare meervoudige raadkamer, gelijktijdig met de vordering tot onttrekking aan het verkeer (raadkamernummer 23-006227). Op die zitting zijn de beklagprocedures van klagers door de rechtbank gevoegd. De raadsman van klagers en de officier van justitie hebben hun standpunten toegelicht. De officier van justitie heeft tijdens de zitting een proces-verbaal van bevindingen van 20 april 2023 overgelegd. Namens klagers heeft de raadsman twee aanvullende schriftelijke stukken overgelegd.
Zoals ter zitting besproken heeft de officier van justitie op 21 april 2023 twee geanonimiseerde beschikkingen van de Rechtbank Oost-Brabant overgelegd. De raadsman van klagers heeft zich daar op 29 april 2023 schriftelijk over uit gelaten, waarop de officier van justitie op 3 mei 2023 heeft gereageerd.

2.Ontvankelijkheid [klager 2]

Op grond van artikel 552a Sv kunnen belanghebbenden zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming. Belanghebbenden bij een klacht tegen de inbeslagneming zijn al degenen (natuurlijke of rechtspersonen) die op grond van artikel 116 Sv een recht op teruggave van het voorwerp aan hen kunnen claimen.
Tijdens de mondelinge behandeling in raadkamer heeft de officier van justitie toegelicht dat de brorphine in beslag is genomen onder [klager 1] . Daarbij heeft zij erop gewezen dat de brorphine is aangetroffen in het bedrijfspand van [klager 1] en door haar te koop werd aangeboden. Klagers hebben dit niet betwist.
Nu [klager 2] niet onderbouwd heeft gesteld op grond waarvan hij een recht op de in beslag genomen brorphine heeft, kan hij niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 522a Sv. De rechtbank zal [klager 2] daarom niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaren.

3.Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van de in beslag genomen brorphine. De raadsman heeft kort samengevat aangevoerd dat geen strafvorderlijk belang voor handhaving van het beslag bestaat, omdat [klager 1] niet strafrechtelijk vervolgd is of zal worden en er geen grondslag bestaat voor onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen brorphine. Tevens heeft de raadsman gesteld dat niet slechts 46,5 gram, maar 505 gram brorphine in beslag is genomen en verzoekt teruggave van alle in beslag genomen brorphine.

4.Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van de in beslag genomen brorphine, met het oog op de vordering tot onttrekking aan het verkeer van de brorphine. Volgens de officier van justitie is door het openbaar ministerie niet meer dan 46,5 gram brorphine in beslag genomen.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen de twee jaren na inbeslagneming. [klager 1] is daarom ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan [klager 1] als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
De officier van justitie stelt dat door het openbaar ministerie niet meer dan 46,5 gram brorphine onder [klager 1] in beslag is genomen en heeft daarbij verwezen naar een bewijs van ontvangst en meerdere processen-verbaal van de politie. De stelling van de raadsman dat 505 gram brorphine in beslag is genomen is daarentegen niet voldoende onderbouwd. Het door de raadsman overlegde
screenshotvan wat de voorraad brorphine van [klager 1] zou zijn geweest, roept veel vragen op. Dit
screenshotvermeldt bijvoorbeeld geen naam, geen datum of andere details waaruit vastgesteld kan worden dat 505 gram brorphine in beslag zou zijn genomen. Voor zover een hoeveelheid brorphine bestuursrechtelijk in beslag zou zijn genomen, valt dit buiten het kader van deze beklagprocedure.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat het strafvorderlijk beslag betrekking heeft op 46,5 gram brorphine.
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Het belang van strafvordering vordert onder meer het voortduren van het beslag als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b lid 1, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 552f Sv. Het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv draagt daarbij een summier karakter, mede omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de strafzaak of ontnemingszaak te geven oordeel.
In dit geval is een vordering tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen 46,5 gram brorphine reeds aanhangig gemaakt. Zoals blijkt uit de afzonderlijke beslissing van deze rechtbank (raadkamernummer 22-007212) van heden zal de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen brorphine worden bevolen. Daarmee is het strafvorderlijk belang van het voortduren van het beslag gegeven.
Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart [klager 2] niet-ontvankelijk in zijn beklag;
- verklaart het beklag van [klager 1] ongegrond.
Deze beslissing is gegeven in openbare meervoudige raadkamer door:
mr. W.M.T. Keukens, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. C.W.H. Houg, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2023.
mr. M.L.W.M. Viering is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de klagers beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.