ECLI:NL:RBOBR:2023:2245

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
21/462
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het werkgeversberoep tegen de voortzetting van de ZW-uitkering na de Eerstejaars-Ziektewetbeoordeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de voortzetting van de Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) van werkneemster. Het UWV heeft de mogelijkheden van werkneemster om te werken beoordeeld tijdens een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb). Met het besluit van 25 februari 2020 heeft het UWV de ZW-uitkering van werkneemster met ingang van 28 maart 2020 beëindigd. Werkneemster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het UWV gegrond is verklaard, en de ZW-uitkering is per 28 maart 2020 ongewijzigd voortgezet. Eiseres, de werkgever, is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 4 april 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van eiseres, het UWV en werkneemster aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het UWV de functie van medewerker handsolderen, stikster en monteur printplaten terecht heeft verworpen, omdat werkneemster de Nederlandse taal niet beheerst. Ook de functie van schoonmaker is verworpen vanwege de fysieke belastbaarheid van werkneemster. De rechtbank concludeert dat het UWV het maatmanloon op juiste wijze heeft geïndexeerd. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres ongegrond is, wat betekent dat de ZW-uitkering van werkneemster voortgezet blijft en eiseres geen gelijk krijgt.

De uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, en is openbaar gemaakt op 16 mei 2023. Eiseres krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/462

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.W.J. van der Stokker-Welsink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. M.W.G. Bombeeck).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam], te [woonplaats] , werkneemster
(gemachtigde: mr. M.C.A. Schulpen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het voortzetten van de Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) van werkneemster. Het UWV heeft de mogelijkheden van werkneemster om te werken beoordeeld tijdens een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb). Met het besluit van 25 februari 2020 heeft het UWV de ZW-uitkering van werkneemster met ingang van 28 maart 2020 beëindigd.
1.1.
Tegen dit besluit heeft werkneemster bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 7 januari 2021 heeft het UWV dit bezwaar gegrond verklaard. Het UWV heeft daarbij het besluit van 25 februari 2020 herroepen en beslist dat de ZW-uitkering van werkneemster per 28 maart 2020 ongewijzigd wordt voortgezet, omdat werkneemster niet meer dan 65% van het inkomen zou kunnen verdienen dan het inkomen dat zij eerder als magazijnmedewerkster bij eiseres verdiende.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres en het UWV hebben nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het UWV en de gemachtigde van werkneemster.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de voortzetting van de ZW-uitkering van werkneemster. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten van partijen
3. Het UWV stelt zich op het standpunt dat werkneemster met haar beperkingen niet meer in staat is om haar eigen werk uit te voeren. Omdat er onvoldoende geschikte functies voor werkneemster kunnen worden gevonden, concludeert het UWV dat zij niet in staat is om tenminste 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Daarom moet haar ZW-uitkering onveranderd worden voortgezet.
3.1
Eiseres is het daar niet mee eens. Zij stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een discrepantie tussen de door werkneemster ervaren klachten en de objectieve bevindingen. Een groot deel van de fysieke beperkingen is ten onrechte aangenomen en er is ook geen reden voor het aannemen van beperkingen in het sociaal en persoonlijk functioneren, met uitzondering van een beperking in het persoonlijk risico, wegens het medicatiegebruik van werkneemster. Eiseres onderbouwt haar standpunt met het rapport van 8 juli 2022 van haar medisch adviseur / verzekeringsarts J.M.W.N. Derks.
3.2
Verder voert eiseres aan dat werkneemster de functie van medewerker handsolderen, die in de bezwaarfase werd verworpen, wel kan uitvoeren. Daarbij heeft het UWV de functies van schoonmaker, stikster en monteur printplaten ten onrechte verworpen. Tot slot stelt eiseres dat het UWV het maatmanloon van werkneemster onjuist heeft geïndexeerd. Eiseres onderbouwt dit met een rapport van arbeidsdeskundige F.A.M.H. Severijnen, van 29 september 2022.
3.3
Werkneemster heeft tijdens de zitting gezegd dat zij zich kan vinden in het standpunt van het UWV
.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
De zorgvuldigheid van de besluitvorming
4. In artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb) is geregeld dat de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek. De rapporten van de verzekeringsartsen moeten volgens artikel 4 van het Sb aan een aantal voorwaarden voldoen. De rapporten:
- moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- mogen geen tegenstrijdigheden bevatten;
- moeten conclusies bevatten die logisch voortvloeien uit de bevindingen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig is geweest. Dit oordeel baseert de rechtbank op de onderzoeksactiviteiten van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, waaronder het oordeel van de bedrijfsarts. Verder heeft de verzekeringsarts werkneemster gezien op het spreekuur van 14 januari 2020. Tijdens dat spreekuur heeft hij werkneemster lichamelijk en psychisch onderzocht en heeft hij met haar gesproken over onder andere haar klachten en de behandeling daarvan en haar daginvulling. De verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) heeft het dossier bestudeerd en hij is aanwezig geweest bij de hoorzitting. Verder heeft hij informatie opgevraagd bij de behandelaar van werkneemster. Deze informatie heeft hij zichtbaar in zijn heroverweging betrokken. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. De rechtbank heeft ook geen tegenstrijdigheden aangetroffen in de rapportage van de verzekeringsarts B&B en zijn conclusies vloeien logisch voort uit zijn bevindingen.
Inhoudelijke medische beoordeling
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met dat wat zij heeft aangevoerd geen twijfel heeft gezaaid over de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts B&B. Dit oordeel licht de rechtbank hieronder toe.
5.1.
Medisch adviseur Derks kan zich vinden in de meeste fysieke beperkingen die door de verzekeringsartsen zijn vastgesteld. Hij is echter van mening dat ten onrechte in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) is opgenomen dat werkneemster met een kruk moet kunnen lopen. De verzekeringsarts B&B deelt die mening en heeft in beroep de FML gewijzigd door deze beperking weg te laten. Dat betekent dat er alleen nog een geschil is over de beperking in lopen. Medisch adviseur Derks stelt dat juist dynamische belasting gunstig is bij de lichamelijke klachten van werkneemster en dat de beperking die zij ervaart bij lopen medisch niet te begrijpen is. Hij meent dat werkneemster minimaal in staat moet worden geacht een half uur achtereen te lopen. Dat sluit volgens hem ook beter aan bij de lichte beperking op ‘lopen tijdens het werk’. De verzekeringsarts B&B is het daar niet mee eens. Als hij in ogenschouw neemt dat werkneemster kort voor de datum waar het in deze zaak over gaat (28 maart 2020) pijnbehandelingen had voor de pijn in het been, dan vindt hij de aangenomen beperking in lopen met betrekking tot de aangesloten duur wel aannemelijk. De rechtbank vindt de reactie van de verzekeringsarts B&B meer overtuigend dan het standpunt van medisch adviseur Derks. Zijn standpunt lijkt namelijk vooral gebaseerd te zijn op algemene (medische) informatie, terwijl hij niet specifiek ingaat op de pijnbehandelingen die werkneemster heeft ondergaan. De verzekeringsarts B&B heeft dat wel gedaan. Daarom volgt de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts B&B.
5.2.
Volgens medisch adviseur Derks is er geen psychische grond meer voor het aannemen van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren, omdat een psychische stoornis ontbreekt. Hij is het wel eens met de beperking voor beroepsmatig vervoer vanwege de gebruikte medicatie. De verzekeringsarts B&B wijst erop dat werkneemster ten tijde van het gesprek met de primaire verzekeringsarts gesprekken met de psycholoog had en dat er ook informatie van de psycholoog is ontvangen. Werkneemster had depressieve klachten en werd ingesteld op medicatie. Op het moment van de hoorzitting, eind december 2020, was zij in afwachting van verdere behandeling bij een Pools sprekende psycholoog en gebruikte zij anti-depressiva. De verzekeringsarts B&B vindt dat de beperkingen die in persoonlijk en sociaal functioneren zijn aangenomen, passen bij een situatie van psychische kwetsbaarheid die volgens hem op grond van de informatie van de psycholoog en de gebruikte anti-depressiva aannemelijk is. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts B&B goed volgen. Het standpunt van medisch adviseur Derks veroorzaakt geen twijfel over de juistheid van die motivering, omdat de rechtbank hem niet volgt in zijn standpunt dat een psychische stoornis ontbreekt. Dat standpunt past namelijk niet bij de medische informatie over de psychische klachten van werkneemster.
De voorbeeldfuncties
6. De rechtbank is van oordeel dat het UWV de functie van medewerker handsolderen terecht ongeschikt heeft geacht. De arbeidsdeskundige B&B heeft goed uitgelegd dat deze functie niet geschikt is, omdat eiseres de Nederlandse taal niet beheerst. Dat het om een eenvoudige functie gaat, maakt dat niet anders. Uit de toelichting van de arbeidsdeskundige blijkt namelijk dat van eiseres wordt verwacht dat zij de Nederlandse taal kan lezen, schrijven en begrijpen op het niveau van het basisonderwijs. Bovendien moet een interne opleiding worden gevolgd en schriftelijk examen worden afgelegd. Uit de gegevens dat werkneemster vanaf 2018 in Nederland verblijft en dat zij gedurende vijf maanden in Nederland heeft gewerkt als medewerker magazijn kan de rechtbank niet afleiden dat zij de Nederlandse taal voldoende en minimaal op het niveau van het basisonderwijs beheerst. Ten slotte is de stelling van eiseres dat het niet beheersen van de Nederlandse taal geen medische beperking is juist. Maar de arbeidsdeskundige B&B heeft er terecht op gewezen dat functies niet alleen geschikt moeten zijn qua krachten, maar ook qua vaardigheden waaronder de beheersing van de Nederlandse taal. Schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal valt niet onder artikel 9a van het Schattingsbesluit, zodat elke functie op opleidingsniveau 1 en 2 toch beoordeeld moet worden op het benodigde Nederlandse taalniveau. Nu het Nederlandse taalniveau van werkneemster niet voldoende is, is de functie terecht verworpen.
6.1.
Wat hiervoor staat, geldt ook voor de functie van stikster. De arbeidsdeskundige B&B heeft voldoende gemotiveerd dat deze functie niet geschikt is, omdat de teksten bij de werktekeningen gelezen moeten kunnen worden.
6.2.
De rechtbank volgt het standpunt van eiseres over de functie van monteur printplaten ook niet. De arbeidsdeskundige B&B heeft goed gemotiveerd dat werkneemster deze functie niet kan uitvoeren, omdat het gevraagde opleidingsniveau haar mogelijkheden overstijgt. De monteur printplaten ontvangt opdrachten mondeling en schriftelijk, neemt deel aan kwartaaloverleg en teamoverleg en volgt interne trainingen. De rechtbank kan volgen dat dit niet past bij iemand die de Nederlandse taal niet beheerst. Het is dus juist dat het UWV deze functie niet geschikt vindt.
6.3.
De functie van schoonmaker is naar het oordeel van de rechtbank ook op juiste gronden verworpen, omdat de belastbaarheid van werkneemster wordt overschreden op het aspect gebogen en getordeerd actief zijn. Arbeidsdeskundige Severijnen wijst erop dat de verzekeringsarts een beperking op dit aspect heeft aangenomen (werkneemster kan minder dan 5 minuten achtereen gebogen en/of getordeerd actief zijn), maar daarbij niet aanvullend heeft vermeld dat sprake is van een maximale frequentie. De frequentie van 10 keer per uur kan volgens haar bovendien acceptabel zijn, omdat 5 minuten aaneengesloten gebogen of getordeerd actief zijn niet voortkomt in de functie. De arbeidsdeskundige B&B legt uit dat de norm uitgaat van 2 keer 5 minuten aaneen gebogen en/of getordeerd actief zijn. De verzekeringsarts heeft aangegeven dat werkneemster dat niet kan. De arbeidsdeskundige B&B wijst erop dat het gebogen en/of getordeerd actief zijn veelvuldig voorkomt in de functie van schoonmaker. In totaal komt het 15 minuten per uur voor, waar 10 minuten per uur de norm is. Hoewel het volgens de arbeidsdeskundige B&B inderdaad zo is dat een langere aaneengesloten duur met een lage frequentie veelal meer belastend is dan een kortere aaneengesloten duur met een hogere frequentie, vindt hij de hoge frequentie en de totale duur per uur bij iemand met beperkingen op dit aspect te belastend. De rechtbank volgt deze uitleg van de arbeidsdeskundige en vindt die meer overtuigend dan het standpunt van arbeidsdeskundige Severijnen. Uit het interpretatiekader van het aspect gebogen en/of getordeerd actief zijn in de Basisinformatie CBBS volgt namelijk dat de frequentie wel van belang is doordat de verzekeringsarts moet beoordelen of de klant 5 minuten aaneen met een frequentie van 2 keer per uur in een gebogen of getordeerde houding kan blijven. Dat de frequentie van belang is volgt ook uit het gegeven dat de arbeidsdeskundig analist de frequentie in aantal keren per uur scoort. Ten slotte geeft het CBBS een signalering bij de functies waarin iemand meer dan 2 keer per uur tussen 2 en 5 minuten gebogen en/of getordeerd actief moet zijn. Ook dat is een duidelijke aanwijzing dat de frequentie van belang is, ook als de verzekeringsarts daarover niets in de toelichting op de beperking heeft vermeld. Nu de norm van 10 minuten in de functie van schoonmaker door de hogere frequentie wordt overschreden, vindt de rechtbank deze functie niet geschikt voor werkneemster.
De indexering van het maatmanloon
7. Het geschil tussen partijen gaat over de vraag wat ‘het eerste in aanmerking genomen aangiftetijdvak’ in de zin van artikel 8, eerste lid, van het Sb is. Arbeidsdeskundige Severijnen gaat uit van het aangiftetijdvak direct voorafgaande aan de eerste arbeidsongeschiktheidsdag (februari 2019). De arbeidsdeskundige B&B gaat echter uit van het eerste aangiftetijdvak van de referteperiode (september 2018). De rechtbank volgt het standpunt van de arbeidsdeskundige B&B. In artikel 7a van het Sb staat namelijk hoe het maatmaninkomen wordt berekend. Dat wordt vastgesteld aan de hand van de inkomsten van de betrokkene in de referteperiode en dat is voor de ZW in beginsel de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ontstaan. Omdat werkneemster op 28 augustus 2018 in dienst is getreden, vangt de referteperiode in haar situatie pas op 1 september 2018 aan. Vervolgens wordt het maatmaninkomen geïndexeerd tot de datum van de eerste uitkeringsdag. Dat is geregeld in artikel 8, eerste lid, van het Sb. Daarin staat dat het maatmaninkomen vanaf het begin van het eerste in aanmerking genomen aangiftetijdvak wordt aangepast. Omdat in dit artikel wordt verwezen naar artikel 7a van het Sb, is de rechtbank van oordeel dat moet worden uitgegaan van de aangiftetijdvakken van de referteperiode voor het berekenen van het maatmaninkomen. Het eerste in aanmerking genomen aangiftetijdvak is daarom 1 tot en met 30 september 2018. Het UWV heeft het maatmaninkomen dus op juiste wijze geïndexeerd.

Conclusie en gevolgen

8. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Dat betekent dat het UWV het griffierecht en de proceskosten niet aan eiseres hoeft te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Burg, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 16 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.