In deze zaak heeft de curator van de heer [gefailleerde], die op 19 maart 2019 in staat van faillissement is verklaard, vorderingen ingesteld tegen de besloten vennootschap [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2]. De curator stelt dat de aandelen in [gedaagde sub 1] die door [gefailleerde] aan [gedaagde sub 2] zijn overgedragen, tegen een te lage prijs zijn verkocht en dat deze overeenkomst vernietigd moet worden op grond van paulianeus handelen. Daarnaast wordt gesteld dat [gefailleerde] te weinig loon ontvangt, wat volgens de curator onrechtmatig is tegenover de schuldeisers.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van pauliana, omdat niet is komen vast te staan dat het faillissement van [gefailleerde] op het moment van de aandelenoverdracht voorzienbaar was. De curator heeft niet voldoende onderbouwd dat de aandelen tegen een te lage waarde zijn overgedragen en dat er sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door het uitbetalen van een te laag loon aan [gefailleerde]. De vorderingen in conventie zijn afgewezen.
In reconventie hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gevorderd dat de curator de op 3 januari 2022 gelegde conservatoire beslagen opheft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curator onrechtmatig heeft gehandeld door deze beslagen te leggen, omdat de vorderingen in conventie zijn afgewezen. De curator is veroordeeld tot opheffing van de beslagen en tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].