ECLI:NL:RBOBR:2023:2234

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
C/01/378370 / HA ZA 22-42
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van aandelenoverdracht en onrechtmatige loonbetaling in faillissement

In deze zaak heeft de curator van de heer [gefailleerde], die op 19 maart 2019 in staat van faillissement is verklaard, vorderingen ingesteld tegen de besloten vennootschap [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2]. De curator stelt dat de aandelen in [gedaagde sub 1] die door [gefailleerde] aan [gedaagde sub 2] zijn overgedragen, tegen een te lage prijs zijn verkocht en dat deze overeenkomst vernietigd moet worden op grond van paulianeus handelen. Daarnaast wordt gesteld dat [gefailleerde] te weinig loon ontvangt, wat volgens de curator onrechtmatig is tegenover de schuldeisers.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van pauliana, omdat niet is komen vast te staan dat het faillissement van [gefailleerde] op het moment van de aandelenoverdracht voorzienbaar was. De curator heeft niet voldoende onderbouwd dat de aandelen tegen een te lage waarde zijn overgedragen en dat er sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door het uitbetalen van een te laag loon aan [gefailleerde]. De vorderingen in conventie zijn afgewezen.

In reconventie hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gevorderd dat de curator de op 3 januari 2022 gelegde conservatoire beslagen opheft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curator onrechtmatig heeft gehandeld door deze beslagen te leggen, omdat de vorderingen in conventie zijn afgewezen. De curator is veroordeeld tot opheffing van de beslagen en tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].

Uitspraak

VONNIS
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/378370 / HA ZA 22-42
Vonnis van 17 mei 2023
in de zaak van
mr. GEURT TE BIESEBEEK q.q.
in hoedanigheid van curator van de heer [gefailleerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. B.A.P. Sijben te Helmond,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd te Harmelen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. L.V. Claassens te Eindhoven.
Partijen zullen hierna de curator, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 mei 2022;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de mondelinge behandeling van 13 februari 2023 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Dhr. [gefailleerde] (hierna: [gefailleerde] ) is op 19 maart 2019 in staat van faillissement verklaard. De curator is daarbij als curator aangesteld. [gefailleerde] was de oprichter van de [A] . Dit is een concern dat bestaat uit verschillende vennootschappen die zich richten op online gokken. Vanaf 25 februari 2014 zijn de vennootschappen binnen deze groep stuk voor stuk in staat van faillissement verklaard.
2.2.
Op 3 november 2014 heeft [gefailleerde] alle aandelen (18.000) in [gedaagde sub 1] gekocht. [gedaagde sub 1] ging zich hierna richten op consultancy voor de online gokmarkt waarbij [gefailleerde] als consultant optrad.
2.3.
Op 20 januari 2016 heeft [gefailleerde] 45% van de aandelen in [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] overgedragen tegen een koopprijs van € 7.378,20. Op 3 februari 2017 zijn de overige 55% van de aandelen overgedragen aan [gedaagde sub 2] tegen een bedrag van € 152.613,-. [gefailleerde] en [gedaagde sub 2] zijn op [datum] 2011 op huwelijkse voorwaarden getrouwd. Iedere gemeenschap van goederen is daarbij uitgesloten.
2.4.
Op 20 december 2018 is [gefailleerde] veroordeeld voor diverse (overwegend financiële) delicten en heeft hij daarvoor gevangen gezeten. Op 9 september 2019 is het OM een ontnemingsprocedure tegen [gefailleerde] gestart waarbij zij het standpunt inneemt dat het wederrechtelijk door [gefailleerde] verkregen voordeel € 7.208.048,- bedraagt.
2.5.
De curator heeft op 3 januari 2022 beslag gelegd op de bankrekening van [gedaagde sub 1] , derdenbeslag bij haar klant [B] B.V. (hierna: [B] ) en beslag gelegd op de bankrekening van [gedaagde sub 2] .

3.De vorderingen

in conventie

3.1.
De curator vordert:
I. te verklaren voor recht dat de verkopen en leveringen van de aandelen in [gedaagde sub 1] door [gefailleerde] aan [gedaagde sub 2] op respectievelijk 20 januari 2016 en 3 februari 2017 door de curator rechtsgeldig zijn vernietigd althans te vernietigen en te verklaren voor recht dat deze aandelen door deze vernietiging nog immer tot de faillissementsboedel van [gefailleerde] behoren en voor zoveel nodig [gedaagde sub 2] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de (terug)-levering van deze aandelen aan de boedel van [gefailleerde] , zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
II. te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] jegens de boedel althans de crediteuren van [gefailleerde] onrechtmatig hebben gehandeld door al dan niet in overleg met [gefailleerde] aan hem vanaf 15 maart 2019 geen redelijk salaris te betalen, ten gevolge waarvan de boedel van [gefailleerde] schade geleden heeft en/of lijdt;
III. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot het betalen aan eiser van een schadevergoeding ten bedrage van € 526.543,-, te vermeerderen met een bedrag van € 16.454,49 per maand vanaf 1 december 2021 tot aan het moment dat [gedaagde sub 1] aan [gefailleerde] een bruto inkomen uit arbeid voldoet van tenminste € 175.000,- per jaar, althans een zodanig bedrag aan schadevergoeding als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder de kosten van de gelegde beslagen zoals die gespecificeerd zullen worden in de akte die op de eerst dienende dag in het geding zal worden gebracht.
in reconventie
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen in reconventie:
I. de curator te gebieden om de op 3 januari 2022 ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegde
conservatoire beslagen op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 50.000,- per dag of een gedeelte daarvan voor iedere dag of gedeelte daarvan dat
de curator na ommekomst van 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis met
nakoming van het gebod in gebreke blijft.
II. te verklaren voor recht dat de door de curator ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig zijn;
III. de curator te veroordelen tot vergoeding van alle door eisers geleden en te lijden schade als gevolg van de door de curator gelegde conservatoire beslagen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens te wet, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. de curator te veroordelen in de proceskosten conform het liquidatietarief, te
vermeerderen met de voor de tenuitvoerlegging van het vonnis te maken nakosten, en te
bepalen dat de curator de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is, indien
deze niet binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn voldaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Centraal staat de vraag of de schuldeisers in het faillissement van [gefailleerde] zijn benadeeld door het handelen van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] waardoor zij onrechtmatig tegenover de schuldeisers hebben gehandeld en daarom schadeplichtig zijn tegenover de boedel. Het onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] is volgens de curator gelegen in het uitbetalen van te weinig loon aan [gefailleerde] . Het onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 2] is volgens de curator gelegen in zowel het als bestuurder uitbetalen van te weinig loon, als het overnemen van de aandelen in [gedaagde sub 1] in 2016/2017 tegen een te lage waardering van de aandelen.
4.2.
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of de schuldeisers in het faillissement van [gefailleerde] zijn benadeeld door de aandelenoverdracht van [gefailleerde] aan [gedaagde sub 2] in de zin van artikel 42 Faillissementswet. Daarvoor is niet alleen van belang of er daadwerkelijk sprake is van enige benadeling, bijvoorbeeld door een te lage waardering van de aandelen, maar ook de vraag of een faillissement ten tijde van de overdracht van de aandelen voorzienbaar en onafwendbaar was.
4.3.
[gefailleerde] is in 2019 failliet verklaard, de aandelen zijn in 2016 en 2017 door [gefailleerde] aan [gedaagde sub 2] verkocht en overgedragen. Het gaat dus om de vraag of het faillissement van [gefailleerde] op die momenten al onafwendbaar en voorzienbaar was of voor [gedaagde sub 2] behoorde te zijn. Daarvoor zijn alle omstandigheden van het geval relevant.
4.4.
Het faillissement is uiteindelijk aangevraagd door de ING-Bank. Gesprekken met de ING-bank over het treffen van een regeling liepen tot in de loop van 2018. Waarom het dan toch al voorzienbaar moest zijn in 2016 en 2017 voor zowel [gefailleerde] als [gedaagde sub 2] dat er geen regeling zou worden getroffen en het faillissement dus zou worden aangevraagd door de ING-Bank, is door de curator niet voldoende onderbouwd. Hij wijst wel op meerdere schuldeisers en op de ontnemingsvordering die kon worden verwacht, maar dat dit zou leiden tot een faillissement is niet gesteld. Bovendien staat ook vast dat de hoogte van de ontnemingsvordering door het OM ten tijde van de aandelenoverdracht nog niet bekend was. Bekend was slechts dat er een strafrechtelijke procedure tegen [gefailleerde] liep en dat [gefailleerde] een rekening-courantschuld had tegenover [gefailleerde] die op haar beurt een rekening-courantschuld had tegenover de [A] .
4.5.
Het faillissement van de [A] in 2014 en de strafrechtelijke procedure brengt nog niet automatisch met zich dat het op het moment van de overdracht van de aandelen voorzienbaar was dat [gefailleerde] failliet zou gaan of dat een persoonlijk faillissement van [gefailleerde] onafwendbaar was. [gefailleerde] bezat veel vastgoed en er waren dus gesprekken met de bank gaande over het treffen van een regeling. Het had op de weg van de curator gelegen om specifieke feiten en omstandigheden aan te dragen die de conclusie rechtvaardigen dat, ondanks een tijdsverloop van 3 tot 4 jaar, [gedaagde sub 2] ten tijde van het aangaan van de aandelentransacties niettemin heeft kunnen (en behoren) te voorzien dat een faillissement en aldus een tekort voor de schuldeisers van [gefailleerde] voorzienbaar was.
4.6.
Omdat niet is komen vast te staan dat het faillissement op het moment van overdracht van de aandelen voorzienbaar was, wordt niet toegekomen aan de vraag of de aandelen tegen een reële waarde zijn gewaardeerd. Voor faillissementsfraude in de zin van art. 42 Faillissementswet is namelijk vereist dat er sprake is van wetenschap van benadeling van de schuldeisers. Daarvan is zonder voorzienbaar faillissement geen sprake. De curator heeft de aandelentransacties daarom niet op grond van art. 42 Fw kunnen vernietigen en de door hem gevorderde verklaring voor recht dat hij dit heeft gedaan zal daarom worden afgewezen. Ook zal de vernietiging niet alsnog worden uitgesproken.
Geen sprake van onrechtmatige daad door te laag loon [gefailleerde]
4.7.
De curator stelt dat [gedaagde sub 1] een onrechtmatige daad pleegt tegenover de schuldeisers van [gefailleerde] door aan hem een te laag loon uit te betalen. [gedaagde sub 2] is hier als bestuurder, zo stelt de curator, eveneens persoonlijk aansprakelijk voor en handelt daarom ook persoonlijk onrechtmatig tegenover de schuldeisers. De curator voert aan dat [gefailleerde] nu een bedrag van € 40.169,- per jaar ontvangt. Dit terwijl het balanstotaal en het eigen vermogen binnen [gedaagde sub 1] is toegenomen.
4.8.
De curator vergelijkt het bedrag wat [gefailleerde] bij [gedaagde sub 1] verdient met zijn inkomen in de jaren daarvoor. Het totale inkomen toen [gefailleerde] CEO van de [A] was, lag vele malen hoger en dit geldt ook voor zijn inkomen dat hij in 2015 en 2016 ontving uit [gedaagde sub 1] . Volgens de curator was dit inkomen vanuit [gedaagde sub 1] circa € 170.000,- per jaar. De curator heeft daarbij de bedragen die [gefailleerde] ontving uit hoofde van loon, uit hoofde van dividenduitkering en overige onttrekkingen (namelijk het laten oplopen van de rekening-courantschuld) bij elkaar opgeteld.
4.9.
[gefailleerde] is echter sinds de overdracht van de aandelen slechts werknemer. Hoewel de rechtbank de conclusie van de curator kan volgen dat de bedragen uit dividend en overige uitkeringen in het geval van een bestuurder en aandeelhouder ook als inkomen kunnen worden beschouwd, moet er ook bij worden stilgestaan dat deze aanvullende bedragen verband houden met het ondernemerschap en het ondernemersrisico. Die bedragen kunnen dan ook niet in de vergelijking worden gebruikt bij het door [gefailleerde] redelijkerwijs te ontvangen loon in loondienst, zonder dat hij nog ondernemer is.
4.10.
Een vergelijking met het totaal aan inkomsten van [gefailleerde] in de tijd dat hij CEO van de [A] lag, gaat in ieder geval mank, [gefailleerde] verrichtte daar in een andere hoedanigheid andere werkzaamheden. De curator had moeten motiveren waarom het huidige salaris voor [gefailleerde] als werknemer van [gedaagde sub 1] voor zijn verrichte diensten te laag is, waarbij dus geen rekening kan worden gehouden met de extra inkomsten die [gefailleerde] als ondernemer ontving. De curator doet dit te beperkt. Hij voert aan dat [gefailleerde] als belangrijkste adviseur binnen [gedaagde sub 1] moet worden gezien en dat het overgrote merendeel van de omzet die door [gedaagde sub 1] werd gegeneerd, dus voortkomt uit [gefailleerde] werkzaamheden. Deze uiteenzetting is echter op zichzelf onvoldoende om de stelling dat er sprake is van een tegenover de schuldeisers onrechtmatig laag loon, te rechtvaardigen. Immers is het niet onrechtmatig om de werknemer die de omzet genereert niet in gelijke delen daarvan te laten profiteren. [gefailleerde] ontving een salaris dat ruimschoots boven het minimumloon uitkomt en De curator heeft ook niet gesteld dat het bedrag van circa € 40.169,- op jaarbasis voor advieswerkzaamheden in de gokbranche vele malen lager ligt dan in de branche gebruikelijk. Het loon van [gefailleerde] , is bovendien als alleen naar zijn salaris in loondienst wordt gekeken, juist iets gestegen.
4.11.
Daarnaast hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uiteengezet dat [gefailleerde] na de aandelenoverdracht een stap terug heeft gedaan. Dit op advies van de huisarts en zijn psycholoog. [gedaagde sub 2] heeft op haar beurt juist haar werkzaamheden uitgebreid. [gefailleerde] heeft in die periode bovendien ook enkele maanden vastgezeten en daarom ook geen werkzaamheden als consultant kunnen uitvoeren. De in [gedaagde sub 1] gerealiseerde winst na 2016/2017 is dan ook juist niet volledig toe te schrijven aan de werkzaamheden die [gefailleerde] heeft verricht maar zijn eerder door het handelen van [gedaagde sub 2] gegeneerd. Deze gang van zaken is door de curator niet gemotiveerd betwist.
4.12.
Gelet op het bovenstaande had de curator nader moeten onderbouwen waarom het door [gefailleerde] ontvangen loon voor zijn werkzaamheden te laag was en waarom [gedaagde sub 1] daarmee onrechtmatig handelde tegenover de schuldeisers van [gefailleerde] . Het inkomen van [gefailleerde] voor de aandelenoverdracht is daarbij niet relevant, zijn inkomsten als ondernemer kunnen immers niet worden meegerekend, [gefailleerde] loopt namelijk niet langer het ondernemersrisico.
4.13.
De curator stelt verder nog dat de aandelen tegen een te lage waarde zijn overgedragen, en dat hier dus een aanzienlijke loonstijging voor [gefailleerde] tegenover had moeten staan. De intrinsieke waarde van de aandelen zou vele malen hoger zijn geweest dan het totaalbedrag van € 159.991,20 waartegen ze zijn overgedragen. De curator verwijst daarbij naar de stijging van de waarde in de jaren na de overdracht. De curator stelt echter niet tegen welke waarde de aandelen dan over hadden moeten worden gedragen, hij verwijst slechts naar de DCF methode op basis waarvan de aandelen ook hadden kunnen worden gewaardeerd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben echter gemotiveerd uiteengezet waarom niet voor die methode is gekozen en waarom de waarde van de aandelen ook juist na de aandelenoverdracht door het handelen van [gedaagde sub 2] is gestegen. Daarop heeft de curator niet veel anders genoemd dan dat hij het daarmee oneens is. Ook stelt de curator niet welk bedrag aan salaris, gelet op de som die is betaald voor de aandelen dan redelijk was geweest. Daarvoor verwijst hij slechts naar wat hierboven is genoemd over het eerdere totaal aan inkomsten dat [gefailleerde] genoot, zowel uit loondienst als uit ondernemerschap.
4.14.
Gelet daarop heeft de curator onvoldoende onderbouwd dat het loon van [gefailleerde] van € 40.169,- bruto per jaar te laag is voor de door hem verrichte werkzaamheden. Omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] een te laag loon aan [gefailleerde] heeft uitgekeerd, heeft zij ook niet onrechtmatig tegenover de schuldeiseres van [gefailleerde] gehandeld. Zodoende wordt niet toegekomen aan de vraag of het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] ook aan [gedaagde sub 2] persoonlijk kan worden toegerekend. Van onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] is immers geen sprake. De vorderingen in conventie zullen daarom worden afgewezen.
in reconventie
4.15.
De curator heeft verschillende conservatoire beslagen gelegd op de rekeningen van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [B] . Hieraan heeft hij de vorderingen in conventie ten grondslag gelegd. Omdat deze vorderingen niet kunnen worden toegewezen was er geen grond voor deze beslagleggingen, het handelen is dus onrechtmatig geweest. De curator draagt in zijn hoedanigheid van curator van de heer [gefailleerde] het risico van de door beslaglegging veroorzaakte schade indien de beslaglegging onrechtmatig was. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen daarom veroordeling van de curator tot vergoeding van alle geleden en te lijden schade door de onrechtmatige beslagen, nader op te maken bij staat.
4.16.
Om naar de schadestaat te worden verwezen moet wel door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onderbouwd worden dat de kans aannemelijk is dat zij schade hebben geleden door de beslagen. Zij hebben daartoe gesteld: “Door toedoen van de curator is de bedrijfsvoering van [gedaagde sub 1] immers volledig tot stilstand gekomen. Zonder de beslagen zou [B] de overeenkomst waarschijnlijk niet hebben beëindigd.”
4.17.
De curator heeft betwist dat de beslagen de reden zijn geweest voor [B] om de overeenkomst met [gedaagde sub 1] te beëindigen. Gelet op die betwisting van de curator had het op de weg van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegen nader te onderbouwen dat de door haar gestelde schade door het beslag is veroorzaakt. Er is echter geen concrete onderbouwing gekomen waaruit blijkt dat de overeenkomst is beëindigd vanwege het beslag en niet om een andere reden. En nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zelf al stellen dat [B] ‘waarschijnlijk’ niet zou hebben beëindigd zonder de beslagen, is niet voldoende onderbouwd dat er enig causaal verband is tussen het onrechtmatige beslag en de vermeende schade. Omdat er geen andere omstandigheden gesteld zijn ten aanzien van de gestelde (mogelijkheid van) schade, is aldus onvoldoende aannemelijk gemaakt dat mogelijk schade is geleden door de beslaglegging. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen daarom niet worden verwezen naar de schadestaatprocedure. Ook zal de gevraagde verklaring voor recht dat het beslag onrechtmatig is, worden afgewezen bij gebrek aan belang, gezien het vorenstaande.
4.18.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen opheffing van de op 3 januari 2022 gelegde conservatoire beslagen. In artikel 704 lid 2 Rv is bepaald dat indien de eis in de hoofdzaak is afgewezen van rechtswege het beslag vervalt, indien de afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen al opheffing van het beslag vóórdat sprake is van kracht van gewijsde. Uit artikel 705 lid 2 Rv volgt dat opheffing van een conservatoir beslag onder meer kan worden bevolen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. De afwijzing van de vordering van de beslaglegger door de bodemrechter in eerste aanleg, rechtvaardigt echter niet zonder meer de opheffing van de beslagen. Ook in dat geval dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen. De omstandigheid dat de bodemrechter in eerste aanleg in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient daarbij wél te worden meegewogen (vgl. Hoge Raad 30 juni 2007, NJ 2007/483).
4.19.
Vaststaat dat de vorderingen in conventie van de curator wel zijn afgewezen, maar (nog) niet in kracht van gewijsde zijn gegaan, zodat wordt toegekomen aan een belangenafweging. In het kader daarvan heeft [gedaagde sub 1] gesteld dat [gedaagde sub 1] de gelden die [B] onder zich heeft moeten houden (fee over januari en februari 2022), nodig heeft om aan haar (belasting)verplichtingen te kunnen voldoen. De curator heeft niets gesteld in het kader van zijn belang bij handhaving van het beslag. Om het voorgaande wordt het belang van [gedaagde sub 1] bij opheffing van het beslag zwaarder geoordeeld dan het belang van de curator bij handhaving ervan. De curator zal daarom worden veroordeeld tot opheffing van het beslag.
De medegevorderde dwangsom van € 50.000,- per dag is buitenproportioneel en zal worden toegewezen tot een bedrag van € 250,- per dag of dagdeel dat de curator na betekening van dit vonnis met het opheffen van de beslagen in gebreke blijft, met een maximum van
€ 10.000,-.
De curator wordt in de proceskosten veroordeeld
4.20.
Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in conventie wordt de curator in de proceskosten veroordeeld, deze worden aan de kant van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als volgt begroot:
- griffierecht € 5.737,-
- salaris advocaat
€ 5.290,-(2 punten × tarief VI € 2.645,-)
Totaal € 11.027,-
4.21.
De vordering om de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, indien de curator niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis heeft voldaan, wordt toegewezen.
4.22.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij in reconventie wordt de curator in de proceskosten veroordeeld. Omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie wordt het toe te kennen salaris gehalveerd. De proceskosten aan de kant van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden daarom begroot op € 598,- (2 punten × factor 0,5 × tarief II € 598,-).
4.23.
De vordering om de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, indien de curator niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis heeft voldaan, wordt toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 11.027,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
in reconventie
5.3.
veroordeelt de curator om de op 3 januari 2022 ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegde conservatoire beslagen op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan, met een maximum van € 10.000,-, dat de curator daarmee na 24 uur na betekening van dit vonnis mee in gebreke blijft;
5.4.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 598,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Maarschalkerweerd en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.