ECLI:NL:RBOBR:2023:2103

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
10305620 \ EJ VERZ 23-48
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging en oproepcontract in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 11 mei 2023, staat centraal of er sprake is van een oproepcontract in de zin van artikel 7:628a lid 9 BW. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. L.M.J. Corvers, heeft verzocht om te verklaren dat de opzegging door verweerster onregelmatig was en dat zij een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is. Verweerster, vertegenwoordigd door mr. D.I.J. van der Nat, heeft de opzegging betwist en gesteld dat er wel degelijk sprake is van een oproepovereenkomst, waardoor een kortere opzegtermijn van toepassing zou zijn.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 24 april 2023, waarbij beide partijen aanwezig waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van verweerster niet als oproepcontract kan worden gekwalificeerd, ondanks dat het aantal te werken uren fluctuerend was. De kantonrechter oordeelde dat verweerster de opzegtermijn niet in acht heeft genomen en dat verzoekster recht heeft op een gefixeerde schadevergoeding van € 3.069,22, waarvan een deel reeds is verrekend. Daarnaast is verweerster veroordeeld tot betaling van een restantbedrag van € 1.884,19 en een bedrag van € 166,32 wegens onverschuldigd betaald loon.

De kantonrechter heeft de tegenverzoeken van verweerster afgewezen, waaronder de vordering tot betaling van achterstallig loon en de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn voor rekening van verweerster, die grotendeels ongelijk heeft gekregen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 10305620 \ EJ VERZ 23-48
Beschikking van 11 mei 2023
in de zaak van:
[verzoekster] h.o.d.n. [bedrijfsnaam] ,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. L.M.J. Corvers, ARAG Rechtsbijstand,
tegen:
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. D.I.J. van der Nat.
Partijen worden hierna genoemd “ [verzoekster] ” en “ [verweerster] ”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 23 producties;
  • de akte overlegging bijlagen van de zijde van [verzoekster] met de producties 24 t/m 30
  • het verweerschrift met 15 producties;
  • de aanvullende producties 31 en 32 van de zijde van [verzoekster] ;
  • de aanvullende producties 33 t/m 36 van de zijde van [verzoekster] ;
  • de aanvullende productie 37 van de zijde van [verzoekster] .
1.2.
Op 24 april 2023 heeft een mondelinge behandeling (zitting) plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter gezegd dat er op 11 mei 2023 een beschikking zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] is op [datum] 2020 in dienst getreden bij [verzoekster] in de functie van logopediste, aanvankelijk op een arbeidsovereenkomst voor 3,5 uur per week. Vanaf [datum] 2021 is sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, waarin is bepaald dat het aantal te werken uren fluctuerend zal zijn.
2.2.
[verweerster] heeft bij e-mail van 15 november 2022 haar dienstverband opgezegd tegen 1 december 2022.
2.3.
Op 18 november 2022 heeft [verweerster] zich ziek gemeld.
2.4.
Met ingang van 1 december 2022 is [verweerster] uit dienst getreden.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt na wijzing ter zitting, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat sprake is van onregelmatige opzegging door [verweerster] en dat zij de gefixeerde schadevergoeding aan [verzoekster] verschuldigd is;
II. primair:
a. te verklaren voor recht dat de verrekening van het bedrag van € 820,86 op goede gronde heeft plaatsgevonden;
b. [verweerster] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.884,19 binnen veertien dagen na de te wijzen beschikking;
voorwaardelijk danwel subsidiair, indien enige grond voor verrekening niet aanwezig is of komt te vervallen:
c. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de gefixeerde schadevergoeding van art. 7:672 lid 11 BW van € 3.069,22 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening binnen veertien dagen na dagtekening van de te wijzen beschikking;
III. te verklaren voor recht dat het handelen van [verweerster] haar schadeplichtig maakt;
IV. [verweerster] te veroordelen tot terugbetaling van teveel ontvangen loon binnen veertien dagen na de te wijzen beschikking zijnde een bedrag van € 1.179,36;
V. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 549,80;
VI. [verweerster] te veroordelen in de proceskosten en nakosten
met het voorwaardelijke tegenverzoek:
- indien de verzoeken onder I en/of II afgewezen worden maakt [verzoekster] aanspraak op het teveel betaalde loon van € 3.719,52 bruto.
3.2.
Aan haar verzoeken legt [verzoekster] – kort gezegd – het volgende ten grondslag. [verweerster] heeft haar arbeidsovereenkomst opgezegd tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt. De opzegtermijn, die in acht genomen moet worden, is een maand. [verweerster] had daarom pas tegen 1 januari 2023 mogen opzeggen. Van een oproepcontract, zoals [verweerster] stelt, is geen sprake. [verweerster] bepaalde zelf haar te werken uren. Zij wilde geen vast aantal uren afspreken. Er was in ieder geval geen sprake van oproepen door [verzoekster] . [verzoekster] maakt daarom aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding van art. 7:672 lid 11 BW. Omdat de te werken uren in december niet vaststonden en er in november 2022 sprake was van ziekte, heeft [verzoekster] de periode 8 tot en met 10 2022 als uitgangspunt genomen voor de berekening van de gefixeerde schadevergoeding. Deze vergoeding bedraagt € 3.069,22 bruto. [verzoekster] heeft deze schadevergoeding deels verrekend met de eindafrekening. Concreet resteert er nog een bedrag van € 1.884,19. Dit bedrag moet [verweerster] nog aan [verzoekster] betalen. [verweerster] heeft de verplichtingen die voorvloeien uit de arbeidsovereenkomst alsmede de beroepscode en de wet grovelijk veronachtzaamd. Hiermee heeft ze in strijd gehandeld met goed werknemerschap en de contractuele afspraken. Ze heeft bewust roekeloos gehandeld en zij is aansprakelijk voor de schade die [verzoekster] hierdoor lijdt. [verzoekster] heeft bijvoorbeeld uren betaald voor werkzaamheden die [verweerster] niet uitgevoerd heeft, [verweerster] heeft patiëntendossiers niet goed bijgehouden, onderzoeksgegevens en overdrachtsverslagen missen, er zijn geen (eind)verslagen gemaakt en dagjournaals zijn leeg, terwijl er wel uren zijn geschreven. Hierdoor komen er ook vragen van zorgverzekeraars en worden behandelingen niet vergoed. De schade die [verzoekster] hierdoor lijdt, bestaat uit onverschuldigd betaald loon en nader te bepalen schade. Concreet gaat het om 73 behandelingen van een half die [verzoekster] wel heeft betaald maar die niet zijn uitgevoerd (36,5 uur) en in 31 dossiers ontbreken de stukken. Per dossier staat een half uur plus 20% aan administratie uren dus gaat het om 15,5 uur. Het uurloon van [verweerster] bedraagt € 22,68 (inclusief vakantiegeld en administratie uren) zodat er € 1.179,36 teveel betaald is. De rest van de schade kan op dit moment nog niet beraamd worden.

4.Het verweer en de tegenverzoeken

4.1.
[verweerster] voert, samengevat, het volgende verweer. Van een onregelmatige opzegging is geen sprake. Ten eerste heeft [verzoekster] via Whatsapp ingestemd met de opzegging van [verweerster] tegen 1 december 2022. Ten tweede kwalificeert de arbeidsovereenkomst als een oproepovereenkomst in de zin van art. 7:628a lid 9 BW. De omvang van de door [verweerster] te verrichten arbeid is niet vastgelegd. Hierdoor had [verweerster] geen zekerheid over de arbeidsomvang. Als gevolg hiervan fluctueerde haar loon ook. [verweerster] kreeg van [verzoekster] de opdracht om de patiënten in te plannen. Het was gebruikelijk dat patiënten zich bij [verzoekster] melden. De overeenkomst is dus feitelijk ook uitgevoerd als een oproepovereenkomst. Omdat sprake is van een oproepovereenkomst, bedraagt de opzegtermijn volgens art. 7:672 lid 5 BW slechts vier dagen. Nu [verweerster] een opzegtermijn van vijftien dagen heeft gehanteerd, heeft zij niet in strijd met art. 7:672 lid 5 BW gehandeld.
Wat betreft de gestelde schade geldt het volgende. Er wordt betwist dat [verzoekster] schade heeft geleden als gevolg van het niet of onvolledig invullen van de digitale patiëntendossiers of het ten onrechte indienen van declaraties. Zorgverzekeraar CZ heeft zelfs aangegeven geen verder onderzoek in te stellen aangezien zij geen onregelmatigheden in de declaraties heeft aangetroffen. Daarbij geldt dat [verzoekster] [verweerster] niet zo maar aansprakelijk kan stellen voor schade die het gevolg zou zijn van het handelen van [verweerster] . Op grond van art. 7:661 BW is [verweerster] slechts schadeplichtig als [verzoekster] kan bewijzen dat [verweerster] voorafgaand aan het schadeveroorzakend handelen opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld. Er wordt niet voldaan aan deze maatstaf. Als er al dossiers niet of niet volledig zouden zijn ingevuld, dan was dit handelen niet gericht op het toebrengen van schade. [verweerster] heeft in opdracht van [verzoekster] ook declaraties ingevoerd als patiënten niet kwamen opdagen. Van onverschuldigd betaald loon is ook geen sprake. Het is onduidelijk welke behandelingen niet door [verweerster] uitgevoerd zouden zijn. Het feit dat bepaalde patiëntendossiers niet gevuld zijn, is geen bewijs voor de stelling dat een behandeling niet zou hebben plaatsgevonden. Ook het niet naar behoren uitvoeren van werkzaamheden is geen reden om loon als onverschuldigd betaald terug te vorderen.
4.2.
[verweerster] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
De verzoeken en nevenvorderingen van [verzoekster] af te wijzen;
[verzoekster] te veroordelen om aan [verweerster] € 544,32 bruto aan achterstallig loon te betalen in verband met toepassing van art. 7:628a lid 1 BW;
[verzoekster] te veroordelen aan [verweerster] € 820,86 netto aan achterstallig loon te betalen in verband met het ten onrechte verrekenen van de gefixeerde schadevergoeding
[verzoekster] te veroordelen in de kosten van de procedure.
[verweerster] legt hier, samengevat, het volgende aan ten grondslag. Omdat sprake was van een oproepovereenkomst heeft [verweerster] op grond van art. 7:628a lid 1 BW recht op uitbetaling van ten minste drie uur loon als zij werkzaamheden heeft verricht. [verweerster] heeft meermaals werkzaamheden voor [verzoekster] verricht zonder hiervoor drie uur betaald te krijgen. Zij heeft daarom nog recht op 32 uur, te vermeerderen met 4 uur voor administratieve werkzaamheden, hetgeen neerkomst op een bedrag van € 544,32 bruto. Omdat [verzoekster] onterecht de gefixeerde schadevergoeding heeft verrekend met de eindafrekening, heeft [verweerster] nog recht op terugbetaling van € 820,86 netto.

5.De beoordeling

5.1.
Gelet op de samenhang zullen de verzoeken en de tegenverzoeken gezamenlijk behandeld worden.
Onregelmatige opzegging; wel of geen oproepcontract?
5.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [verweerster] haar arbeidsovereenkomst onregelmatig opgezegd heeft. Volgens [verzoekster] is geen sprake van een oproepcontract in de zin van art. 7:628a lid 9 BW en had [verweerster] een langere opzegtermijn in acht moeten nemen. [verzoekster] maakt daarom aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding van art. 7:672 lid 11 BW. [verweerster] heeft dit weersproken en heeft aangevoerd dat wel sprake is van een oproepcontract als bedoeld in art. 7:628a lid 9 BW waardoor de hanteren opzegtermijn maar vier dagen bedraagt (art. 7:672 lid 5 BW). Bovendien is [verweerster] van mening dat [verzoekster] heeft ingestemd met een opzegging tegen 1 december 2022.
5.3.
Het meest verstrekkende verweer van [verweerster] is dat [verzoekster] per Whatsappbericht van 21 november 2022 (productie 9 verweerschrift) heeft ingestemd met de opzegging tegen 1 december 2022. [verzoekster] heeft dit gemotiveerd betwist en gewezen op haar brief van 18 november 2022 (productie 6 verzoekschrift) waarin duidelijk staat dat niet ingestemd wordt met de opzegging tegen 1 december 2022. Dat [verzoekster] [verweerster] vervolgens vrijgesteld heeft van werk houdt volgens [verzoekster] ook geen instemming met de opzegging in. De kantonrechter is het met [verzoekster] eens. [verweerster] heeft ter onderbouwing van haar standpunt slechts op het berichtje van 21 november 2022 gewezen, terwijl uit de door [verzoekster] overgelegde brief (productie 6 verzoekschrift) expliciet het tegendeel blijkt. [verzoekster] schrijft in deze brief namelijk “
ik merk nogmaals op dat ik het niet eens ben het de opzegging tegen 1 december”. Daarbij heeft te gelden dat [verzoekster] onbetwist heeft aangevoerd zij [verweerster] vrijgesteld heeft van werk tot 1 december 2022 omdat [verweerster] tegen die datum haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en zij [verweerster] vanzelfsprekend niet kan dwingen om langer te werken en een langere opzegtermijn in acht te nemen. Dat [verzoekster] [verweerster] vrijgesteld heeft van werkzaamheden betekent naar het oordeel van de kantonrechter inderdaad niet dat [verzoekster] ook ingestemd heeft met de opzegging tegen 1 december 2022. Dit blijkt verder nergens uit. Het enkele Whatsappbericht van 21 november 2022 is onvoldoende om dat aan te kunnen nemen.
5.4.
Het voorgaande brengt met zich dat toegekomen wordt aan de vraag hoe het contract tussen partijen gekwalificeerd moet worden. Daarbij komt het niet alleen aan op wat partijen hebben afgesproken in de arbeidsovereenkomst maar ook op de wijze waarop partijen vervolgens feitelijk inhoud hebben gegeven aan de overeenkomst. Vaststaat dat in de arbeidsovereenkomst die partijen op 26 januari 2021 hebben gesloten, de omvang van de arbeid niet is vastgelegd waardoor voldaan is art. 7:628a lid 9 onder a BW. De kantonrechter is echter van oordeel dat in dit geval de manier waarop feitelijk uitvoering is gegeven aan de arbeidsovereenkomst met zich brengt dat er, ondanks dat er geen vaste urenomvang is vastgelegd, toch geen sprake is van een oproepovereenkomst in de zin van art. 7:628a lid 9 BW. Daarvoor in het volgende redengevend.
5.4.1.
Hoewel het aantal te werken uren niet vastgelegd is, is wel vastgelegd dat [verweerster] in beginsel op vier dagen per week haar werkzaamheden zal verrichten. Uit de overgelegde stukken, zoals het verslag van het functioneringsgesprek (productie 20 verzoekschrift), blijkt dat zij in de praktijk ook vier dagen heeft gewerkt en dat dit volle dagen zijn geweest. [verweerster] geeft tijdens het functioneringsgesprek namelijk zelf aan dat ze bijna geen tijd heeft voor de administratieve taken omdat zij 14 tot 15 cliënten per dag ziet. Daarbij geldt dat [verweerster] zelf invloed kan uitoefenen op het aantal cliënten dat ze heeft.
5.4.2.
[verzoekster] heeft ter zitting toegelicht dat nieuwe cliënten op verschillende manier bij de praktijk binnenkomen. Ze melden zich bij [verzoekster] , bij de behandelaar zelf of via de website. Als cliënten zich via [verzoekster] melden, stuurt zij een whatsappbericht naar de groepsapp of aan een specifieke behandelaar, die in verband met een specialisme de meest aangewezen persoon is om de client in behandeling te nemen. Een behandelaar kan zelf zien wie zich via de website heeft aangemeld en kan dan besluiten om de behandeling van de betreffende client op te starten. [verweerster] heeft de door [verzoekster] uiteengezette werkwijze niet gemotiveerd weersproken.
5.4.3.
Ook de aard van de te verrichten werkzaamheden wijst erop dat geen sprake is van een oproepcontract. De aard van de werkzaamheden brengt met zich mee dat [verweerster] een (langdurige) behandelrelatie aangaat met een client. Op deze manier wordt er per behandelaar een cliëntenbestand opgebouwd waaruit telkens werkzaamheden voortvloeien in de vorm van vervolgbehandelingen. Van [verweerster] werd verwacht dat zij deze werkzaamheden telkens verrichtte op de overeengekomen vier dagen per week, zonder dat zij hiertoe specifiek opgeroepen werd. Door de opbouw van dit cliëntenbestand was zij ook verzekerd van een zekere mate van vaste uren aan werkzaamheden.
5.4.4.
Tot slot geldt staat vast dat [verzoekster] het loon structureel doorbetaalde tijdens feestdagen. Ook hieruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst feitelijk niet als oproepovereenkomst uitgevoerd is.
5.5.
Het voorgaande brengt met zich dat [verweerster] geen juiste opzegtermijn in acht genomen heeft en dat zij op grond van art. 7:672 lid 11 BW een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is aan [verzoekster] . De onder I verzochte verklaring voor recht zal daarom toegewezen worden.
5.6.
Tegen de door [verzoekster] berekende gefixeerde schadevergoeding is verder geen inhoudelijk verweer gevoerd zodat vaststaat dat [verzoekster] aanspraak kan maken op een bedrag van € 3.069,22 bruto. [verzoekster] heeft dit bedrag mogen verrekenen en dit ook gedaan, zodat de verzochte verklaring voor recht onder IIa ook toegewezen kan worden. [verweerster] zal verder veroordeeld worden tot betaling van het restant bedrag van € 1.884,19 (verzoek II onder b). Het tegenverzoek van [verweerster] tot terugbetaling van het bedrag van € 820,86 zal gelet op het voorgaande afgewezen worden. Aan het voorwaardelijke tegenverzoek dat [verzoekster] ter zitting gedaan heeft, wordt niet toegekomen omdat haar verzoeken onder I en II worden toegewezen.
Schade geleden door handelen [verweerster] ?
5.7.
[verzoekster] heeft aangevoerd dat zij schade lijdt omdat [verweerster] , kort gezegd, de dossiers van haar cliënten niet of onvolledig bijgehouden heeft. Op grond van art. 7:611 jo. 6:162: jo. 6:74 BW is [verweerster] volgens [verzoekster] schadeplichtig. [verweerster] heeft op art. 7:661 BW gewezen en aangegeven dat van opzet of bewuste roekeloosheid geen sprake is.
5.8.
Vooropgesteld wordt dat, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld HR 02-03-2007, NJ 2007, 240), art. 7:661 BW betrokken moet worden bij de beoordeling van vraag of [verweerster] schadeplichtig is ten opzicht van [verzoekster] . Uit art. 7:661 BW volgt dat een werknemer, die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever, niet jegens de werkgever aansprakelijk is tenzij de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Uit het door [verzoekster] overlegde overzicht (productie 29) blijkt in voldoende mate dat er in bepaalde dossiers administratieve handelingen ontbreken. Dat de dossiers niet compleet zijn, kan [verweerster] aangerekend worden en dat is ook laakbaar. Er is echter onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat [verweerster] met opzet de dossiers niet heeft gecompleteerd of dat sprake is van bewuste roekeloosheid. [verzoekster] heeft ter zitting aangegeven dat uit door haar uitgevoerde steekproeven gebleken is dat de dossieropbouw van [verweerster] tot en met september 2022 in orde was. [verzoekster] heeft weliswaar een aantal aanwijzingen aan [verweerster] moeten geven om iets aan te passen maar over het algemeen waren de dossiers in orde. Dat uit nader onderzoek gebleken is dat er toch meer onregelmatigheden in de dossiers zaten dan steekproefsgewijs is gebleken, vindt de kantonrechter onvoldoende om tot de conclusie te kunnen komen dat [verweerster] willens en wetens niet aan voldoende dossieropbouw heeft gedaan. De in het overzicht neergelegde bevindingen wijzen eerder op slordigheid. Omdat onvoldoende gesteld is om opzet of bewuste roekeloosheid aan te nemen, is [verweerster] op grond van art. 7:661 BW niet aansprakelijk voor eventuele schade die [verzoekster] zou lijden door het handelen van [verweerster] . De verzochte verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.
Loon onverschuldigd betaald?
5.9.
[verzoekster] heeft een bedrag van € 1.179,36 wegens onverschuldigd betaald loon teruggevraagd van [verweerster] . Hieraan heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat [verweerster] 73 behandelingen van een half uur niet uitgevoerd heeft maar wel betaald heeft gekregen en dat zij in 31 dossiers geen administratieve werkzaamheden heeft uitgevoerd omdat er stukken ontbreken in de dossiers terwijl zij wel betaald heeft gekregen voor deze administratieve werkzaamheden. [verweerster] heeft aangevoerd dat het feit dat sommige dossiers niet goed gevuld zijn, niet de conclusie rechtvaardigt dat er geen behandelingen hebben plaatsgevonden.
5.10.
Wat betreft de niet uitgevoerde behandelingen oordeelt de kantonrechter als volgt. In art. 6:203 lid 1 BW is bepaald dat degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd is dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Betreft de onverschuldigde betaling een geldsom, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag, aldus het tweede lid van dat artikel.
Er kan in het voorliggende geval niet vastgesteld worden dat er 73 behandelingen niet zijn uitgevoerd. [verzoekster] heeft op de zitting zelf aangegeven dat zij niet kan vaststellen wat er gebeurd is, omdat er behandeljournaals niet ingevuld zijn. Het kan dus zijn dat er in (een deel van) de 73 gevallen wel een behandeling heeft plaats gevonden maar dat dit niet ingevuld is. Van een aantal behandelingen staat wel vast dat deze niet hebben plaatsgevonden, terwijl [verweerster] daarvoor wel betaald is. Dit gaat om de behandeling van [A] op 9 november 2022 en om de behandelingen van [B] op 4 en 11 oktober 2022 (productie 18 verzoekschrift). Dit betekent dat kan worden vastgesteld dat er 1,5 uur (3 x 0,5 uur) onverschuldigd betaald is omdat [verweerster] geen behandeling heeft uitgevoerd maar wel loon heeft ontvangen. Voor de overige 70 behandelingen geldt dat hoewel niet vast te stellen is of er een behandeling heeft plaatsgevonden, wel vastgesteld kan worden dat de administratieve werkzaamheden niet (volledig) zijn verricht. De verslaglegging waaruit zou moeten blijken of er wel of geen behandeling heeft plaatsgevonden ontbreekt namelijk. Dat brengt met zich dat voor deze behandelingen de 20%, die uitgekeerd is voor de administratieve handelingen in deze dossiers, niet verschuldigd is.
5.11.
Voor de 31 dossiers waarin volgens [verzoekster] stukken ontbreken geldt het volgende. [verzoekster] heeft ter zitting toegelicht dat zij hier 15,5 uur voor terugvraagt omdat het gaat om nieuwe dossiers waarvoor [verweerster] een half uur per dossier uitbetaald kreeg omdat er een nieuw dossier gevormd moest worden. De kantonrechter stelt vast dat nergens uit blijkt dat het bij deze 31 dossiers gaat om nieuwe dossiers waarvoor een half uur uitbetaald is. Als gekeken wordt naar het overzicht dat als productie 29 door [verzoekster] overgelegd is, lijkt het te gaan om bestaande dossiers waarin bepaalde administratieve werkzaamheden niet verricht zijn. Uit dit overzicht kan niet afgeleid worden dat er in 31 dossiers sprake is van een nieuw gevormd dossier. Het had op de weg van [verzoekster] gelegen om haar stelling, dat er in 31 nieuw te vormen dossiers geen handelingen zijn verricht, nader te onderbouwen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt daarom niet in te zien dat er in 31 dossiers 30 minuten onverschuldigd betaald zijn.
5.12.
Gelet op het voorgaande heeft [verzoekster] recht op terugbetaling van het volgende bedrag:
  • 1,5 x € 22,68 = € 34,02 bruto
  • 35 x € 3,78 (20% van € 22,68) = € 132,30 bruto
  • Totaal: € 166,32 bruto
Het verzoek van [verzoekster] tot terugbetaling van het onverschuldigde loon zal toegewezen worden tot een bedrag van € 166,32 bruto.
Achterstallig loon op grond van art. 7:628a lid 1 BW
5.13.
[verweerster] heeft op grond van art. 7:628a lid 1 BW aanspraak gemaakt op betaling van achterstallig loon over de periode mei 2020 tot en met december 2021 (productie 15 verweerschrift).
5.14.
De kantonrechter stelt voorop dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen de arbeidsovereenkomsten op grond waarvan [verweerster] werkzaam is geweest. In de periode van 6 januari 2020 tot 1 februari 2021 was [verweerster] werkzaam op grond van de arbeidsovereenkomst die zij op 6 januari 2020 heeft ondertekend (de eerste arbeidsovereenkomst, die als productie 1 is gevoegd bij het verzoekschrift). Vanaf 1 februari 2022 tot aan het moment dat [verweerster] ontslag genomen heeft, is zij werkzaam geweest op basis van de arbeidsovereenkomst die zij op 26 januari 2021 ondertekend heeft (de tweede arbeidsovereenkomst, die als productie 1 is gevoegd bij het verzoekschrift).
5.15.
Voor de periode van januari 2020 tot 1 februari 2021 geldt dat [verzoekster] ter zitting heeft toegelicht dat de arbeidsomvang van 3,5 uur die partijen waren overeengekomen een gemiddelde was. [verzoekster] heeft aangevoerd dat er tegenover weken waarin zij minder dan dit aantal uur heeft gewerkt, ook weken waren waarin [verweerster] meer dan 3,5 uur gewerkt heeft. [verweerster] heeft dit niet gemotiveerd weersproken. [verweerster] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij nog recht heeft op een nabetaling omdat zij geen inzicht heeft gegeven in de weken waarin zij meer gewerkt heeft.
5.16.
Voor de arbeidsovereenkomst die ingegaan is vanaf 1 februari 2021 geldt dat daarvan in rechtsoverweging 5.3. en volgende is vastgesteld dat geen sprake is van een oproepcontract. Van een aanspraak op betaling van achterstallig loon op grond van art. 7:628a lid 1 BW kan daarom geen sprake zijn.
5.17.
Gelet op het voorgaande wordt het tegenverzoek van [verweerster] afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.18.
De gevraagde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat niet is gebleken dat een aanmaning is verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
Proceskosten
5.19.
De proceskosten in het verzoek en in het tegenverzoek komen voor rekening van [verweerster] , omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. Hierbij wordt opgemerkt dat de proceskosten in het tegenverzoek worden vastgesteld om nihil gelet op de samenhang met het verzoek.

6.De beslissing

De kantonrechter:
met betrekking tot de verzoeken van [verzoekster] :
6.1.
verklaart voor recht dat sprake is van onregelmatige opzegging door [verweerster] en dat zij de gefixeerde schadevergoeding aan [verzoekster] verschuldigd is;
6.2.
verklaart voor recht dat de verrekening van het bedrag van € 820,86 op goede gronden heeft plaatsgevonden;
6.3.
veroordeelt [verweerster] betaling van een bedrag van € 1.884,19 binnen veertien dagen na 11 mei 2023;
6.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van een bedrag van € 166,32 bruto aan te veel ontvangen loon binnen veertien dagen na 11 mei 2023;
6.5.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 1.037,00 te weten:
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 793,00 ;
6.6.
verklaart deze beschikking, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
met betrekking tot de tegenverzoeken:
6.7.
wijst de verzoeken af;
6.8.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten aan de kant van [verzoekster] vastgesteld op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, kantonrechter en op 11 mei 2023.