ECLI:NL:RBOBR:2023:2085

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
C/01/389085 / JE RK 23-36
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige bij ouder zonder gezag

Op 17 januari 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant een beschikking gegeven in de zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Deze beschikking volgt op een eerdere beschikking van 6 januari 2023, waarin [minderjarige] voorlopig onder toezicht was gesteld tot 6 april 2023. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, die geen gezag heeft, verleend voor de periode van 3 februari 2023 tot 6 april 2023. De beslissing is genomen in het belang van de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige], die op jonge leeftijd al in vier landen heeft gewoond en een achterstand in zijn ontwikkeling vertoont.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2023 waren de vader, zijn advocaat, en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling aanwezig. De moeder was niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op basis van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van toepassing is, omdat [minderjarige] zich in Nederland bevindt zonder toestemming van de gezaghebbende ouder.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de beslissing om [minderjarige] onder toezicht te stellen en de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden is genomen. Er zijn ernstige zorgen over de hechting en het gevoel van veiligheid van [minderjarige], en het is van groot belang dat er nu rust komt in zijn situatie. De kinderrechter heeft het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader toegewezen, met de nadruk op het belang van stabiliteit en rust voor de ontwikkeling van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/389085 / JE RK 23-36
Datum uitspraak: 17 januari 2023
Nadere beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,

locatie ‘s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: de raad,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres,

[naam vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
De rechtbank merkt als informant aan:
de
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, statutair gevestigd te Eindhoven, vestiging ‘s-Hertogenbosch, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI).
Deze beschikking volgt op de beschikking van de kinderrechter van 6 januari 2023, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Bij voornoemde beschikking is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 6 april 2023. Ook is een (spoed)machtiging verleent tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouder zonder gezag, te weten de vader, tot 6 februari 2023. De beslissing is voor het overige aangehouden.

Het (verdere) procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek met bijlagen van de Raad van 6 januari 2023, ingekomen bij de griffie op 6 januari 2023;
  • het schrijven van [naam] met bijlagen van 16 januari 2023.
Op 17 januari 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw [naam] namens de raad;
- mevrouw [naam] namens de GI;
- de heer [naam] , tolk in Spaanse taal.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Het (nog openstaande) verzoek

De eerste vraag die voorligt is of de voorlopige ondertoezichtstelling op 6 januari 2023 op goede gronden is uitgesproken en of de (spoed)machtiging uithuisplaatsing van diezelfde datum op goede gronden is verleend.
Voorts dient de kinderrechter te beslissen op het verzoek van de raad om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

Het standpunt van de belanghebbenden tijdens de mondelinge behandeling

De raad handhaaft zijn verzoek. [minderjarige] heeft op zeer jonge leeftijd al in vier landen gewoond. [minderjarige] heeft een flinke achterstand in zijn ontwikkeling. Toen [minderjarige] vorig jaar in Nederland kwam, was hij nog niet zindelijk en kreeg hij nog nachtvoeding. Gelukkig is [minderjarige] zich nu goed aan het ontwikkelen. Echter, het blijft zorgelijk hoe de situatie is gelopen. Het is natuurlijk niet goed dat de vader [minderjarige] uit [land 2] bij zijn moeder heeft weggehaald. Er is dan ook nog een lange weg te gaan. [minderjarige] heeft een moeder. Er moet uitgezocht worden wat de moeder kan bieden, wat haar rol gaat zijn en hoe het voor [minderjarige] veilig kan zijn. De situatie waarin [minderjarige] nu zit is veilig. Het is echter wel van belang dat een regievoerder de situatie verder gaat volgen en acties gaat uitzetten.
De GI onderschrijft het verzoek van de raad.
De vader geeft, mede bij monde van zijn advocaat, aan dat hij instemt met het verzoek van de raad. Daarbij merkt hij op dat hij direct contact heeft gelegd met de autoriteiten in Nederland om open kaart te spelen over de situatie. Daarnaast is hij op 19 augustus 2022 ook een bodemprocedure gestart. Hij is in afwachting van een datum voor een mondelinge behandeling.

De verdere beoordeling

Ten aanzien van de bevoegdheid
De kinderrechter is van oordeel dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter gelet op het bepaalde in artikel 97 van de Verordening (EU) 2019/1111 van de raad van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter) moet worden beoordeel aan de hand van het Verdrag van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (het Haags Kinderbeschermingsverdrag, hierna ook aan te duiden als HKBV 1996). De kinderrechter is van oordeel dat gelet op de korte periode dat [minderjarige] in Nederland is en het feit dat hij hier verblijft zonder toestemming van de gezaghebbende ouder, namelijk de moeder, niet geoordeeld kan worden dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] reeds van [land 2] naar Nederland is verplaatst. Dit betekent dat de kinderrechter ervan uitgaat dat de gewone verblijfplaats nog steeds in [land 2] is. [land 2] is geen lidstaat als genoemd in Brussel II-ter maar is wel partij bij het HKBV 1996, zodat dit laatste verdrag van toepassing is. Op grond van artikel 5 HKV1996 zijn de gerechtelijke autoriteiten in [land 2] bevoegd om maatregelen te treffen die strekken tot bescherming van zijn persoon. Dit leidt echter uitzondering als het gaat om spoedeisende maatregelen. Op grond van artikel 11 van het HKBV 1996 zijn de autoriteiten van de verdragsstaat waar het kind zich bevindt -in dit geval Nederland- bevoegd om alle noodzakelijke en beschermende maatregelen te nemen. Daarvan is hier sprake, zoals de kinderrechter hierna zal toelichten.
De inhoudelijke beoordeling
De kinderrechter is namelijk van oordeel dat de beslissing om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen en om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verlenen op goede gronden is genomen. Uit het verzoek blijkt dat het dringend en onverwijld noodzakelijk was om direct te kunnen ingrijpen met een gedwongen maatregel en dat [minderjarige] met spoed uit huis werd geplaatst. Het verhoor van de belanghebbenden kon op dat moment niet worden afgewacht. Op de zitting is niet gebleken van feiten en omstandigheden die een ander oordeel vergen.
Ten aanzien van de resterende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , met ingang van 3 februari 2023 tot 6 april 2023, overweegt de kinderrechter als volgt. Er zijn ernstige zorgen over de hechting en het daarbij horende gevoel van veiligheid bij [minderjarige] . Dat kan veroorzaakt zijn door de turbulente voorgeschiedenis met de vele wisselingen van woonplekken, het huidige contactverlies met de moeder en het ontbreken van de gezag uitvoering. De kinderrechter wil daarbij benadrukken dat de vader ook niet de juiste weg heeft bewandeld als het gaat om het wegnemen van [minderjarige] bij zijn moeder in [land 2] . Het is van groot belang dat er nu rust komt voor [minderjarige] . Het is positief te noemen dat de huidige situatie van [minderjarige] bij de vader stabiel, rustig en gestructureerd is. [minderjarige] heeft in een relatief korte periode grote stappen in zijn ontwikkeling gezet. De kinderrechter wijst derhalve het resterende verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouder zonder gezag, te weten de vader, toe voor de verzochte duur. De komende periode dient te worden onderzocht wat het perspectief van [minderjarige] is, zodat er voor langere tijd rust en stabiliteit komt.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouder zonder gezag, te weten de vader, met ingang van 3 februari 2023 tot 6 april 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023 door mr. E.J.M. Walstock-Krens, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.L.H. Veldkamp, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgelegd op 31 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.