ECLI:NL:RBOBR:2023:2084

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
C/01/389085 / JE RK 23-36
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing bij ouder zonder gezag

Op 6 januari 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader, [naam vader], die geen gezag heeft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder, en dat [minderjarige] in Nederland verblijft zonder toestemming van de gezaghebbende ouder. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] nog steeds in [land 2] is, maar dat er spoedeisende maatregelen nodig zijn om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld, gezien de zorgen over de psychische gezondheid van de moeder en de opvoedsituatie van [minderjarige]. De kinderrechter heeft besloten om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor een termijn van drie maanden en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van vier weken. De beslissing op het resterende verzoek wordt aangehouden, en de Raad, de belanghebbenden en de gecertificeerde instelling worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven tijdens een zitting op 17 januari 2023.

De beschikking is openbaar uitgesproken door de kinderrechter, mr. S.M.J. Korthuis-Becks, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/389085 / JE RK 23-36
Datum uitspraak: 6 januari 2023
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie Eindhoven,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonend op een onbekend adres in [land 2] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonend op een bij deze rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming Brabant, statutair gevestigd te Eindhoven, locatie ’s-Hertogenbosch, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 6 januari 2023, ingekomen bij de griffie op 6 januari 2023.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] is geboren in Nederland. Hij woonde eerst samen met zijn ouders in [plaats] . Vervolgens heeft hij enkele maanden alleen bij moeder in Nederland gewoond. Vanaf [datum] 2020 woonde hij met zijn ouders in [land 2] . Vader heeft [minderjarige] , zonder toestemming van moeder op [datum] 2022 meegenomen naar Nederland. Sindsdien verblijft hij feitelijk bij zijn vader in Nederland.
Het verzoek
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. Tevens wordt een machtiging verzocht tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij vader,
[naam vader] (ouder zonder gezag) voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De beoordeling

Ten aanzien van de bevoegdheid
De kinderrechter is van oordeel dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter gelet op het bepaalde in artikel 97 van de Verordening (EU) 2019/1111 van de raad van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter) moet worden beoordeel aan de hand van het Verdrag van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (het Haags Kinderbeschermingsverdrag, hierna ook aan te duiden als HKBV 1996). De kinderrechter is van oordeel dat gelet op de korte periode dat [minderjarige] in Nederland is en het feit dat hij hier verblijft zonder toestemming van de gezaghebbende ouder, namelijk de moeder, niet geoordeeld kan worden dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] reeds van [land 2] naar Nederland is verplaatst. Dit betekent dat de kinderrechter ervan uitgaat dat de gewone verblijfplaats nog steeds in [land 2] is. [land 2] is geen lidstaat als genoemd in Brussel II-ter maar is wel partij bij het HKBV 1996, zodat dit laatste verdrag van toepassing is. Op grond van artikel 5 HKV1996 zijn de gerechtelijke autoriteiten in [land 2] bevoegd om maatregelen te treffen die strekken tot bescherming van zijn persoon. Dit leidt echter uitzondering als het gaat om spoedeisende maatregelen. Op grond van artikel 11 van het HKBV 1996 zijn de autoriteiten van de verdragsstaat waar het kind zich bevindt -in dit geval Nederland- bevoegd om alle noodzakelijke en beschermende maatregelen te treffen te nemen. Daarvan is hier sprake, zoals de kinderrechter hierna zal toelichten.
De inhoudelijke beoordeling
Op grond van de informatie, zoals weergegeven in het verzoek, is de kinderrechter namelijk van oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW)).
Op [datum] 2023 heeft moeder uitspraken gedaan richting de Raad waaruit blijkt dat zij concreet bezig is om [minderjarige] op te halen uit Nederland. Het opnieuw abrupt verplaatsen van [minderjarige] en hem uit zijn leefomgeving halen, zal opnieuw een traumatische ervaring voor hem zijn. Daarbij speelt mee dat er geen gegevens bekend zijn van de leefomgeving waar hij terechtkomt, omdat er geen zicht is op de huidige situatie van moeder in [land 2] . Ondanks verzoeken van Veilig Thuis aan de Centrale Autoriteit in [land 2] , is geen informatie over de leefomstandigheden en verdere situatie van moeder ontvangen. Daarbij weegt mee dat er in [land 2] zorgen waren over de psychische gezondheid van moeder, middelengebruik bij moeder en de opvoedsituatie van [minderjarige] . Duidelijk is ook dat [minderjarige] een ontwikkelingsachterstand heeft op het gebied van spraak, zindelijkheid en eten (hij kreeg bij aankomst in Nederland met ruim vier jaar nog flesvoeding). Op dit moment is er sprake van een zekere mate van stabilisatie en is een positieve ontwikkeling zichtbaar.
Om [minderjarige] hieruit te halen, zonder zicht op zijn verdere opvoedperspectief acht de rechtbank in strijd met zijn belangen.
Een voorlopige ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. [minderjarige] zal voorlopig onder toezicht worden gesteld voor een termijn van drie maanden (artikel 1:257 BW). Om voornoemde redenen is het ook dringend en onverwijld noodzakelijk om het huidige verblijf bij vader voorlopig te waarborgen door middel van een machtiging tot uit huisplaatsing bij de andere ouder (vader). Het verhoor van de belanghebbenden kan niet worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige] . De Raad, de belanghebbenden en de GI worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven op de hierna genoemde zitting. In afwachting van deze zitting zal de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van vier weken worden verleend. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 6 januari 2023 tot 6 april 2023;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder zonder gezag, te weten bij vader, [naam vader] , met ingang van 6 januari 2023 tot 3 februari 2023;
houdt de beslissing voor het overige aan;
verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de Raad, de gecertificeerde instelling, de vader en de moeder zullen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling van de rechtbank Oost-Brabant, in het gerechtsgebouw aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch, van 17 januari 2023
te 13:00 uur.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M.J. Korthuis-Becks, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
- door de verzoekers en de degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.