ECLI:NL:RBOBR:2023:2066

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
9596138 CV EXPL 21-7803
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van vliegtickets na annulering door KLM in het kader van een pakketreis

In deze zaak vordert eiser, die via D-Reizen twee vliegtickets bij KLM heeft geboekt, terugbetaling van de ticketkosten na annulering van de vlucht als gevolg van de Covid-19 pandemie. Eiser heeft op 28 januari 2020 de tickets gekocht voor een vlucht van Amsterdam naar New York, maar de vlucht werd geannuleerd. Eiser heeft gekozen voor terugbetaling, maar D-Reizen, de reisorganisatie, ging failliet voordat de terugbetaling kon plaatsvinden. Eiser heeft vervolgens KLM aangesproken voor de terugbetaling, maar KLM verweert zich door te stellen dat de verantwoordelijkheid voor terugbetaling bij D-Reizen ligt, aangezien zij de organisator van de pakketreis was. De kantonrechter oordeelt dat D-Reizen inderdaad verantwoordelijk is voor de terugbetaling en dat KLM aan haar verplichtingen heeft voldaan door het bedrag aan D-Reizen te retourneren. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van KLM.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 9596138 \ CV EXPL 21-7803
Vonnis van 4 mei 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. S. Ghazizadeh, Klaverblad Rechtsbijstand Stichting,
t e g e n
KONINLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
te Amstelveen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: KLM,
gemachtigde: mr. W.C.P.A. Van den Nouland en mr. A. Etienne.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 juni 2022 en de daarin vermelde stukken;
- de akte overlegging productie tevens aanvulling van stellingen ten behoeve van de
mondelinge behandeling van de zijde van KLM;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 27 februari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 28 januari 2020 via D-Reizen twee vliegtickets gekocht voor een vlucht met KLM op 2 mei 2020 van Amsterdam naar New York, met een terugreis op 30 mei 2020 met Delta Air Lines, en hij heeft tegelijkertijd een huurauto gereserveerd.
2.2.
Als gevolg van de maatregelen in de Covid-19 pandemie en het inreisverbod voor de Verenigde Staten zijn de vluchten geannuleerd.
2.3.
[eiser] heeft de kosten die hij reeds had betaald voor de vluchten en de huurauto teruggevorderd. Hij heeft daarbij de keuze gekregen tussen een voucher en terugbetaling en heeft gekozen voor terugbetaling.
2.4.
D-reizen heeft contact gehad met [eiser] over de afhandeling van zijn terugbetaling, maar het is niet gekomen tot daadwerkelijk terugboeken van het betaalde bedrag.
2.5.
Op 6 april 2021 is D-Reizen failliet verklaard.
2.6.
[eiser] heeft zich daarop tevergeefs gewend tot de Stichting Garantiefonds Reisgelden (hierna: SGR) waar hij restitutie van het door hem betaalde bedrag heeft gevraagd. SGR heeft het verzoek van [eiser] afgewezen, omdat [eiser] niet over een reisvoucher beschikt. SGR geeft aan alleen voucherbedragen uit te keren.
2.7.
Daarna heeft [eiser] zich tot Airtrade gewend, die volgens de boekingsbevesti-ging als dienstverlener verantwoordelijk is voor de uitvoering van de reisovereenkomst. Airtrade heeft het verzoek van [eiser] ook afgewezen met als reden dat de vermelding
op de boekingsbevestiging dat zij dienstverlener is, niet juist is. Zij zou alleen hebben bemiddeld.
2.8.
Na die afwijzingen heeft [eiser] zich op 29 september 2021 tot KLM gewend. KLM heeft in eerste instantie aangegeven dat [eiser] zich moest wenden tot de SGR.
2.9.
Bij akte van cessie van 22 februari 2023 heeft [naam] , medepassagier van [eiser] , haar vordering overgedragen aan [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, KLM te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. a) een bedrag van € 1.254,79;
b) de wettelijke rente over het onder sub a genoemde bedrag, vanaf 25 november
2021 tot de dag der algehele voldoening;
c) de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] heeft (samengevat) het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
Primair
Aangezien [eiser] naast de twee vliegtickets ook een auto heeft gehuurd, is er sprake van een gekoppeld reisarrangement. Nu [eiser] twee van elkaar losstaande producten heeft betaald, waarvan alleen de ticketkosten nog open staan is de EG-Verordening 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) van toepassing.
De vluchten zijn door KLM geannuleerd, desondanks heeft KLM niet voldaan aan het verzoek tot terugbetaling. Krachtens artikel 5 lid 1 sub a jo artikel 8 lid 1 van de Verordening is KLM gehouden om het door hem betaalde bedrag binnen zeven dagen na de annulering volledig terug te betalen. Conform de Verordening, Nederlandse wetgeving en rechtspraak en de richtlijnen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) is een luchtvaartmaatschappij gehouden om aan de reiziger de kosten van de geannuleerde vlucht terug te betalen. Deze betalingsverplichting vervalt niet op het moment dat aan de tussenpersoon wordt betaald, aldus het bericht van ILT van 7 september 2021.
Subsidiair
KLM heeft aangegeven dat zij het overeengekomen vervoer niet kan leveren, zodat er sprake is van een tekortkoming aan de zijde van KLM, welke tekortkoming aan [eiser] krachtens artikel 6:265 lid 1 BW de bevoegdheid geeft om de overeenkomst in zijn geheel te ontbinden. Door de ontbinding van de overeenkomst ontstaat een verbintenis tot ongedaan-making van de reeds uitgevoerde prestatie (artikel 6:271 BW). [eiser] heeft aan zijn betalingsverplichting uit de overeenkomst voldaan. Nu is KLM gehouden om [eiser] de door hem betaalde kosten volledig terug te betalen.
Primair en subsidiair
Ondanks sommatie heeft KLM niet betaald. [eiser] vordert dan ook de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2021 tot 25 november 2021 tot een bedrag van € 2,38. Tevens vordert [eiser] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 192,39.
3.3.
KLM heeft (samengevat) het volgende verweer gevoerd.
Er is geen sprake van een gekoppeld reisarrangement, reeds omdat voldoen aan de definitie van een pakketreis de mogelijkheid van een gekoppeld reisarrangement uitsluit.
[eiser] heeft bij D-Reizen twee verschillende soorten reisdiensten afgenomen voor dezelfde reis of vakantie, zodat er sprake is van een pakketreis in de zin van artikel 7:500 onder b BW. D-Reizen heeft het pakket in één keer onder haar eigen naam aangeboden met één gezamenlijke prijs en één boekingsformulier. Zo staat op pagina 1 van de boekingsbevestiging:
"
Voor u bemiddeld bij de volgende reisdienst: Definitieve boeking, Pakketreis", op pagina 5: "Pakketreis, Verenigde Staten";
op pagina 7:
"Wij zijn de organisator van de door u bij ons geboekte en hierbij bevestigde pakketreis (…) Wij zijn ten volle verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de volledige pakketreis.” en "De combinatie van reisdiensten die u wordt aangeboden, is een pakketreis in de zin van Richtlijn (EU) 2015/2302. Bijgevolg kunt u aanspraak maken op alle EU-rechten die voor pakketreizen gelden."
Daarbij is het internetadres https://www.anvr.nl/basisrechtenpakketreis.pdf vermeld waarin ook wordt gewezen op de garantie bij insolventie van de organisator.
3.4.
Artikel 7:509 lid 5 onder b BW en artikel 7:500 BW zijn op deze situatie van toepassing. D-Reizen was de organisator van de pakketreis van [eiser] . De organisator is aansprakelijk voor de uitvoering van de pakketreis, ook indien de reisdiensten door andere dienstverleners worden verricht. Bij pakketreizen worden de belangen van de reiziger met betrekking tot de terugbetaling gewaarborgd door middel van een garantiestelsel. Dit houdt in dat de organisator maatregelen moet treffen om ervoor te zorgen dat de reiziger geen financiële risico's loopt, ook niet bij insolventie van de organisator, omdat zijn aanspraken op de organisator zijn gegarandeerd (artikel 7:513a BW). Hieronder valt onder meer de terugbetaling van de ticketprijzen. D-Reizen heeft zich aangesloten bij de SGR en uit de dagvaarding blijkt ook dat [eiser] een beroep heeft gedaan op de SGR-garantie, maar dit beroep is afgewezen. Het had op de weg van [eiser] gelegen deze beslissing aan te vechten. Hij heeft zich echter na de afwijzing gewend tot Airtrade en vervolgens tot KLM. KLM heeft reeds op verzoek van D-reizen voldaan aan haar verplichting tot terugbetaling van het betaalde bedrag als bedoeld onder artikel 7:509 lid 5 onder b BW.
3.5.
[eiser] stelt dat hij recht heeft op restitutie van de ticketkosten op grond van artikel 5 lid 1 sub a jo. artikel 8 lid 1 onder a Verordening, dit wordt door KLM betwist.
In artikel 8 lid 2 Verordening staat:
"Lid 1, onder a), is ook van toepassing op passagiers wier vlucht onderdeel is van een pakket, behalve wat het recht op terugbetaling betreft indien dit recht bestaat krachtens Richtlijn 90/314/EEG.".
Hieruit volgt dat voor het toepasselijk recht rondom terugbetaling in geval van een pakketreis verwezen wordt naar Richtlijn 90/314/EEG (hierna: Oude Richtlijn). De Oude Richtlijn was van toepassing op moment dat de Verordening in werking trad, maar is inmiddels vervangen door de Richtlijn 2015/2302 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen (hierna: Richtlijn Pakketreizen).
3.6.
Artikel 12 Richtlijn Pakketreizen bevat de verplichtingen van de organisator in geval van beëindiging van de pakketreisovereenkomst. Zo bepalen artikel 12 lid 3 aanhef
en artikel 12 lid 4 Richtlijn Pakketreizen dat, wanneer de organisator de overeenkomst
niet kan uitvoeren als gevolg van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden,
de organisator verplicht is om alle voor de pakketreis betaalde bedragen volledig terug te betalen aan de reiziger. De coronapandemie geldt als een onvermijdbare en buitengewone omstandigheid in de zin van de bovengenoemde artikelen. Hieruit volgt dat [eiser] uit hoofde van de Richtlijn Pakketreizen recht had op volledige terugbetaling door D-Reizen van alle door hem betaalde bedragen voor de pakketreis, met inbegrip van de ticketkosten. Derhalve bestaat er geen recht op terugbetaling onder de Verordening.
3.7.
[eiser] heeft met D-Reizen, als organisator, gecontracteerd. D-Reizen heeft op haar beurt gecontracteerd als organisator met KLM. [eiser] had dan ook een vordering tot terugbetaling op D-Reizen. Terugbetalingen kunnen worden verricht zoals door de Europese wetgever voorzien (dat wil zeggen: door de organisator aan de passagier), als de luchtvaartmaatschappij de ticketprijzen terugbetaalt aan de organisator, die daarmee de reiziger kan terugbetalen. Op grond van dit stelsel was KLM gehouden om de ticketprijzen aan D-Reizen te restitueren, wat zij ook gedaan heeft.
De vordering van [eiser] dient om al het voorgaande te worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen hebben allereerst een discussie omtrent de kwalificatie gekoppeld reisarrangement of pakketreis. De Richtlijn Pakketreizen is geïmplementeerd in boek 7 titel 7a Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2.
Voorzover met [eiser] zou moeten worden aangenomen dat hem een gekoppeld reisarrangement is aangeboden door D-Reizen, wordt, zoals door KLM terecht aangevoerd, zowel in de Europese wetgeving als in artikel 7:500 BW een gekoppeld reisarrangement gedefinieerd als verschillende reisdiensten
die geen pakketreis vormen. Dat betekent dat allereerst de criteria van een pakketreis moeten worden afgelopen. Waarom de hier afgenomen diensten niet (ook) voldoen aan de definitie van een pakketreis heeft [eiser] niet of onvoldoende aangevoerd. Bovendien is uit de boekingsbevestiging van D-reizen, waar beide partijen uitgebreid op hebben gewezen, niet gebleken dat de in artikel 7:513b lid 2 BW vermelde informatie, verplicht in geval van een gekoppeld reisarrangement, vooraf aan [eiser] is verstrekt. Conform artikel 7:513b lid 4 BW wordt in dat geval reeds teruggevallen op de wettelijke bepalingen omtrent de pakketreis.
Overigens blijkt uit de hiervoor geciteerde vermeldingen op de boekingsbevestiging nu juist het tegendeel, namelijk dat D-reizen aansprakelijk is voor (het geheel van) de verkochte reis. Uit de considerans van de Richtlijn Pakketreizen blijkt reeds dat het voornaamste kenmerk van een pakket is dat er ten minste één handelaar aansprakelijk is voor de uitvoering van het gehele pakket.
4.3.
Partijen twisten vervolgens over de vraag of [eiser] op dit moment (terug)betaling van het door hem betaalde aankoopbedrag voor vliegtickets kan vorderen van KLM.
Allereerst bepaalt artikel 7:509 lid 6 BW in dat kader dat de verplichting tot terugbetaling in geval van (onder meer) beëindiging van de overeenkomst als gevolg van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden, primair op de organisator van een reis rust. Dat van die omstandigheden sprake was, staat niet ter discussie.
De vraag wie de organisator van de reis is, dient feitelijk te worden beantwoord en is niet afhankelijk van de omschrijving die een handelaar aan zijn activiteiten geeft. Met name is van belang de mate waarin die handelaar bij de opzet van de pakketreis betrokken is, meestal zal dit de directe contactpersoon van de reiziger zijn. Bovendien bepaalt artikel 7:502 lid 2 BW dat aan de reiziger moet worden meegedeeld wie de organisator is.
Hoewel de eigen beschrijving dan ook niet doorslaggevend is, staat in dit geval niet ter discussie dat D-reizen de directe contactpersoon van [eiser] is geweest en dat D-reizen nadrukkelijk heeft vermeld dat zij de organisator van de reis is. Dat (ook) KLM directe contactpersoon van [eiser] was en/of organisator van de pakketreis is, is niet komen vast te staan. Dat betekent dat D-reizen als organisator aan de wettelijke bepalingen van terugbetaling na annulering van de pakketreis is gebonden. Daarover is in de toelichting op de wet (
MvT, Kamerstukken II 2016/17, 34688, 3, p. 4) het volgende opgenomen:
De oude richtlijn bood lidstaten de vrijheid om te bepalen wie aansprakelijk is voor de goede uitvoering van de pakketreis. Hierdoor was het in sommige lidstaten onduidelijk wie de reiziger moest aanspreken. De nieuwe richtlijn verduidelijkt dat in principe de organisator van een pakketreis aansprakelijk is. Lidstaten hebben nog wel de mogelijkheid om daarnaast de doorverkoper aansprakelijk te stellen. Bij de implementatie is hiervan afgezien.Later wordt bovendien nog vermeld: “
de reiziger wint aan rechtszekerheid als slechts één partij aansprakelijk is.”
4.4.
In dit geval is het bovendien zo dat [eiser] kennelijk uitging van aansprakelijkheid van D-reizen, althans zich zodanig heeft opgesteld dat D-reizen verantwoordelijk was voor de (terug)betaling aan hem van zijn aankoopbedrag. Hij heeft zich na annulering van de reis direct gewend tot D-reizen. Uit de correspondentie blijkt dat zijn verzoek daar in behandeling is genomen en dat D-reizen in dat kader (terug)betaling van KLM heeft gevraagd. Onbetwist is gebleven dat KLM daaraan heeft voldaan. Dat KLM daaraan niet had moeten voldoen, maar enkel aan [eiser] had mogen uitbetalen, lijkt in strijd met de voorgaande wettelijke bepalingen die de organisator verantwoordelijk houden. Wat eveneens in strijd met die wettelijke bepalingen lijkt is dat D-reizen niet direct heeft uitbetaald, maar heeft gewacht op haar betaling van KLM. Dat is echter geen grondslag van enige vordering van [eiser] .
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat D-reizen verantwoordelijk was voor terugbetaling en dat [eiser] zich daartoe ook tot D-reizen heeft gewend. [eiser] heeft, daarnaast of in beginsel, een beroep gedaan op de Verordening. Daarover wordt als volgt overwogen. KLM heeft reeds gewezen op artikel 8 van de Verordening. Gelet op de considerans bij de Verordening moet kort gezegd als doel van de Verordening worden gezien zoveel mogelijk bescherming bieden aan zoveel mogelijk passagiers. Voor zover deze Verordening en de Richtlijn Pakketreizen op elkaar aansluiten, maakt artikel 8 in dat licht duidelijk dat er geen leemtes dienen te ontstaan. Deze bepaling maakt echter ook duidelijk dat het recht op terugbetaling bij pakketreizen in beginsel wordt geregeld door de Richtlijn Pakketreizen. Daarvoor bestaat in dit geval inderdaad een regeling. Daarover is reeds hiervoor geoordeeld.
4.6.
Voor zover de subsidiair aangevoerde grondslag van [eiser] tot een ander resultaat moet leiden dan de wettelijke bepalingen omtrent consumentenbescherming, of voor zover op [eiser] een keuze zou rusten wie hij aanspreekt op terugbetaling, is in dit geval onbetwist gebleven dat [eiser] ervoor gekozen heeft om D-Reizen aan te spreken na annulering van zijn reis. Als gevolg daarvan heeft KLM (uiteindelijk) aan D-reizen betaald. Daarmee heeft KLM aan haar (terug)betalingsverplichting in deze situatie voldaan en is met name het risico dat zich heeft verwezenlijkt dat er sprake was van een faillissement van D-reizen.
4.7.
Uit de bepalingen en considerans van zowel de Verordening als de Richtlijn Pakketreizen blijkt dat het doel is om de reiziger zoveel mogelijk bescherming te bieden. Die bescherming zou in dit geval van met name gericht moeten zijn op bescherming van [eiser] tegen het faillissement van D-reizen.
4.8.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Om die reden zal hij worden veroordeeld in de proceskosten van KLM, tot op heden begroot op het salaris gemachtigde, 2 punten, € 398,00.

5.Beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van KLM tot dit vonnis vastgesteld op € 398,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M.C. Mommers, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.