ECLI:NL:RBOBR:2023:2064

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
C/01/387857 / HA ZA 22-638
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake voorlopige voorziening voor huurgenot van perceel in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 3 mei 2023 een tussenuitspraak gedaan in een incident. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.Th. Schravenmade, vorderde een voorlopige voorziening om huurgenot van een perceel te verkrijgen. De eiseres stelt dat zij recht heeft op het huurgenot van het perceel, dat zij in 1979 met de erflater had afgesproken, en dat zij spoedeisend belang heeft bij deze vordering omdat zij ongeneeslijk ziek is. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. van der Meijs, betwist echter het spoedeisend belang en stelt dat het perceel al sinds 1997 aan derden is verhuurd, waardoor de eiseres geen recht heeft op het huurgenot. De rechtbank overweegt dat de eiseres haar spoedeisend belang onvoldoende heeft onderbouwd en dat de belangen van de gedaagde zwaarder wegen, aangezien het toewijzen van de vordering het functioneren van het tankstation zou belemmeren. De rechtbank wijst de vordering van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van de gedaagde, vastgesteld op € 598,-. De zaak zal verder worden behandeld in de hoofdzaak, waarbij de gedaagde in de gelegenheid wordt gesteld te reageren op de gewijzigde eis van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/387857 / HA ZA 22-638
Vonnis in incident van 3 mei 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J.Th. Schravenmade te Maarssen,
procederend met toevoegingsnummer: [toevoegingsnummer]
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. M. van der Meijs te 's-Hertogenbosch,
2.
[gedaagde sub 2], in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van wijlen
[erflater],
te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
niet verschenen,
Partijen worden hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 25 januari 2023 en de daarin genoemde stukken,
- het herstelvonnis van 8 februari 2023,
- de “conclusie van antwoord in reconventie, conclusie van eis in conventie, verzoek om voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv, akte wijziging van eis en akte overlegging producties” van [eiseres] (hierna: “akte wijziging van eis van [eiseres] ”),
- de conclusie van antwoord in het incident van [gedaagde sub 1] ,
- de akte uitlating producties van [eiseres] .
1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat zij vonnis in het incident zal wijzen.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Deze procedure gaat in de hoofdzaak over een stuk grond, hierna aangeduid als perceel [perceel] . Volgens [eiseres] is [gedaagde sub 1] gehouden perceel [perceel] aan haar te leveren, op grond van een overeenkomst die [eiseres] met wijlen [erflater] in 1979 had gesloten. [eiseres] vordert dan ook [gedaagde sub 1] te veroordelen tot het leveren van dit perceel aan haar. Zij vordert ook betaling van schadevergoeding, kort gezegd omdat [gedaagde sub 1] en wijlen [erflater] het perceel niet (tijdig) hebben geleverd.
2.2.
In het incident vordert [eiseres] [gedaagde sub 1] te gelasten om, binnen een door de rechtbank te stellen termijn, al het nodige te doen teneinde [eiseres] voor de duur van het geding het huurgenot van perceel [perceel] te verschaffen en, zo [gedaagde sub 1] onwillig moge blijken daartoe, [eiseres] op de voet van art. 3:299 BW te machtigen om zelf het daartoe benodigde te Verrichten.
2.3.
[eiseres] legt hieraan ten grondslag dat uit de overeenkomst uit 1979 volgt dat [erflater] gehouden is/was het huurgenot te verschaffen zolang perceel [perceel] aan haar niet was geleverd, zodat [gedaagde sub 1] als rechtsopvolger onder algemene titel daartoe ook gehouden is.
Voldoende bepaalbaarheid
2.4.
Volgens [gedaagde sub 1] is het gevorderde in het incident alleen al niet toewijsbaar, omdat het onvoldoende bepaald is.
2.5.
De rechtbank overweegt wat dit betreft als volgt.
2.6.
Volgens artikel 111 lid 2 sub d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden ervan te vermelden. De eis moet duidelijk zijn, omdat de rechter daarover (en alleen daarover) op grond van artikel 23 Rv moet beslissen. De eis en de gronden moeten verder duidelijk zijn, omdat de wederpartij moet weten waarop hij moet reageren.
2.7.
In het licht van dit beoordelingskader is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde voldoende bepaald is. [eiseres] vordert “het huurgenot te verschaffen” van perceel [perceel] . Hiermee is, naar de rechtbank begrijpt, bedoeld het – exclusief – ter beschikking stellen van perceel [perceel] en dat had ook [gedaagde sub 1] duidelijk moeten zijn. In de akte wijziging van eis van [eiseres] (randnummer 112) geeft [eiseres] immers ter onderbouwing van haar vordering in het incident aan dat zij wenst dat perceel [perceel] aan haar ter beschikking wordt gesteld. Verder is het (exclusief) ter beschikking stellen van het gehuurde de basisverplichting van de verhuurder onder een huurovereenkomst (artikel 7:203 BW). Dat [eiseres] met “het huurgenot te verschaffen” iets anders heeft beoogd te vorderen, is niet gesteld, noch gebleken.
Spoedeisend belang
2.8.
[eiseres] vordert, bij wijze van voorlopige voorziening, voor de duur van het geding het huurgenot van perceel [perceel] te verschaffen (dus: het (exclusief) ter beschikking stellen van perceel [perceel] ).
2.9.
Volgens [eiseres] heeft zij spoedeisend belang bij toewijzing van het gevorderde, omdat, zo begrijpt de rechtbank de stelling van [eiseres] , zij recht heeft op het huurgenot van perceel [perceel] omdat zij er ook voor heeft betaald. Verder is zij ongeneeslijk ziek, aldus [eiseres] .
2.10.
[gedaagde sub 1] betwist dat er sprake is van (voldoende) spoedeisend belang. Het perceel is volgens hem al sinds 1997 verhuurd aan derde partijen (uitbaters van het tankstation) en de situatie is sinds 2009 niet veranderd. [eiseres] kan al van het perceel [perceel] gebruik maken voor het bereiken van haar woning, zo schrijft [gedaagde sub 1] , op grond van een erfdienstbaarheid.
2.11.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.12.
De mogelijkheid tot het toewijzen van een voorlopige voorziening (voor de duur van het geding) is neergelegd in artikel 223 Rv. Dit artikel stelt als voorwaarde, onder andere, dat de partij die de voorziening vraagt daarbij een
spoedeisend belangheeft. De Hoge Raad heeft de norm voor spoedeisend belang als volgt omschreven:
“De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van eenafweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft.”(onderstreping rechtbank)
2.13.
In het licht van dit beoordelingskader is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] haar spoedeisend belang bij toewijzing van het gevorderde onvoldoende heeft onderbouwd.
2.14.
Het is aannemelijk dat [gedaagde sub 1] belang heeft bij niet toewijzing van het gevorderde.
Perceel [perceel] wordt namelijk, als onderdeel van een tankstation, feitelijk gebruikt door een uitbater van het tankstation (voorheen Shell, thans Esso). In/onder perceel [perceel] zijn tanks opgeslagen, perceel [perceel] wordt gebruikt als in- en uitrit van de bezoekers en een uitweg die onderdeel is van perceel [perceel] wordt gebruikt door de tankwagen die het tankstation bevoorraadt. Partijen zijn het eens over het voorgaande.
Onverkorte toewijzing van het gevorderde zou betekenen dat het tankstation (ernstig) belemmerd zou kunnen worden, doordat de tankopslag, de in- en uitrit en de route voor de tankwagen niet meer ter beschikking zouden staan aan de uitbater van het tankstation. Het is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat [gedaagde sub 1] daarmee direct of indirect wanprestatie zou plegen jegens de uitbater van het tankstation. [eiseres] betwist weliswaar dat [gedaagde sub 1] en de uitbater van het tankstation een zakelijke verhouding hebben, maar naar het oordeel van de rechtbank is het voldoende aannemelijk dat er een zakelijke verhouding is tussen de uitbater van het tankstation en (een vennootschap van) [gedaagde sub 1] op grond waarvan [gedaagde sub 1] gehouden is het tankstation, inclusief het perceel [perceel] , ter beschikking te stellen. [gedaagde sub 1] is immers eigenaar van de grond waarop het tankstation zich bevindt en de uitbater van het tankstation maakt, zoals onbetwist is gesteld, tenminste al sinds 2009 tevens gebruik van perceel [perceel] .
2.15.
[eiseres] voert hiertegenover aan dat zij recht heeft op het huurgenot. Dat [eiseres] recht heeft op het huurgenot betekent echter nog niet zonder meer dat zij een spoedeisend belang heeft bij verschaffing van het huurgenot (inclusief de mogelijkheid van het gehuurde
exclusiefgebruik te mogen maken), aangezien zij niet heeft verduidelijkt waarvoor zij het huurgenot nodig heeft / gaat gebruiken en waarom dat met de nodige spoed moet. Daar komt bij dat zoals uit het gestelde volgt, [eiseres] al van perceel [perceel] gebruik mag maken, namelijk voor het bereiken van haar woning. [eiseres] heeft niet uitgelegd welk voordeel het huurgenot haar zou brengen. Daarom kan de rechtbank een eventueel voordeel bij haar niet afwegen tegen de nadelen voor de exploitatie van het tankstation (zie hiervoor). [eiseres] heeft haar incidentele vordering dus onvoldoende onderbouwd.
2.16.
[eiseres] voert verder aan dat zij ongeneeslijk ziek is, maar ook dat is op zich onvoldoende, omdat het niet te volgen is welk belang [eiseres] daarom heeft bij verschaffing van het (exclusieve) huurgenot. De rechtbank verwijst naar het voorgaande.
2.17.
Aangezien [eiseres] het spoedeisend belang onvoldoende heeft onderbouwd in het licht van het belang van [gedaagde sub 1] is de vordering in incident niet toewijsbaar.
Proceskosten
2.18.
[eiseres] is de partij die in het incident ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] in het incident worden vastgesteld op € 598,- aan salaris advocaat (1,0 punt x tarief van € 598,-).
2.19.
De rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals gevorderd.

3.Vervolg van de procedure in de hoofdzaak

3.1.
[eiseres] heeft niet alleen haar eis in conventie gewijzigd door een incidentele vordering toe te voegen, maar zij heeft ook het niet-incidentele deel van haar vordering in conventie – beperkt – gewijzigd. [gedaagde sub 1] zal in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
3.2.
De zaak zal verder worden verwezen voor het bepalen van een mondeling behandeling.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot dit vonnis vastgesteld op € 598,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol van
woensdag 10 mei 2023zal komen voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling,
4.5.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 31 mei 2023voor antwoord door [gedaagde sub 1] op het niet-incidentele deel van de gewijzigde eis in conventie van [eiseres] ,
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.