ECLI:NL:RBOBR:2023:2051

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
01/335676-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan wettig gezag

Op 3 mei 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ervan beschuldigd werd haar minderjarige dochter onttrokken te hebben aan het wettig gezag van de vader. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de vader op 14 mei 2020, die stelde dat zijn dochter, geboren op [geboortedatum 2] 2017, door de verdachte in Litouwen werd vastgehouden zonder zijn toestemming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 februari 2019 met de dochter naar Litouwen was vertrokken, tegen de wens van de vader in, en dat zij sindsdien niet meer naar Nederland was teruggekeerd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk onttrekken van de minderjarige aan het wettig gezag, terwijl het kind beneden de twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 17 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld om aan de vader een schadevergoeding van 8.000 euro te betalen voor immateriële schade, met de mogelijkheid van gijzeling indien deze betaling niet wordt voldaan. De rechtbank heeft in haar overwegingen het belang van het kind en de emotionele impact op de vader meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.335676.21
Datum uitspraak: 03 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] , Litouwen, op [geboortedatum 1] 1984,
wonende te Litouwen, [woonadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 april 2023. Tijdens deze zitting is het onderzoek, nadat de zaak eerder is aangebracht ter zitting van 13 april 2022, opnieuw aangevangen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 januari 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 1 december 2021 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, althans in Litouwen, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2017, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was.;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
Ambtshalve overweegt de rechtbank dat zij bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen, ook al is het feit (mogelijk alleen) in het buitenland gepleegd. De Nederlandse strafwet is namelijk op grond van artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) toepasselijk, aangezien verdachte verweten wordt zich in Litouwen te hebben schuldig gemaakt aan een feit gepleegd tegen [slachtoffer 2] , die de Nederlandse nationaliteit heeft. Op dat feit is op grond van artikel 279 lid 2 Sr een gevangenisstraf van (ten hoogste) 9 jaar gesteld, terwijl op dat feit door de Litouwse strafwet ook straf is gesteld. Immers, uit een aan het dossier toegevoegd e-mailbericht van Eurojust (Assistant to the national member for the Netherlands, senior legal officer) gericht aan de officier van justitie, gedateerd 4 april 2022, blijkt:
Naar aanleiding van de verstrekte informatie heb ik van mijn Litouwse collega het
Litouwse equivalent voor artikel 279 Wetboek van Strafrecht ontvangen:
„based on the description of the situation you described, I would see a correspondence of the
features of a crime provided for in the Article 156 par. 2 of CC of Lithuania:
Article 156. Abduction of a Child or Exchange of Children
1. A person who abducts another person’s young child or exchanges infants
shall be punished by arrest or by a custodial sentence for a term of up to eight years.
2. A father, mother or a close relative who abducts their own or their relatives’ young child from a children’s establishment or from a person with whom the child lawfully resides
shall be punished by community service or by a fine or by restriction of liberty or by arrest or by a custodial sentence for a term of up to two year“.
Ook is gebleken dat de officier van justitie in zijn vervolging kan worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Beoordeling van het bewijs.

Inleiding.
Verdachte is op [datum 1] in Nederland getrouwd met [slachtoffer 2] (hierna: vader). Binnen dit huwelijk is op [geboortedatum 2] 2017 hun dochter [slachtoffer 1] geboren. De ouders hebben gezamenlijk gezag over hun dochter. Op 1 februari 2019 is verdachte met [slachtoffer 1] vertrokken naar Litouwen. Tegen de wens van vader in is [slachtoffer 1] niet meer teruggekeerd naar Nederland. Vader heeft vergeefs verschillende procedures gevoerd in Litouwen met de bedoeling zijn dochter terug te doen keren naar Nederland. Op 14 mei 2020 heeft vader aangifte gedaan van onttrekking van zijn minderjarige dochter aan het ouderlijk gezag door verdachte. Die aangifte heeft niet tot vervolging geleid. Na een beklag van vader ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 12 oktober 2021 de strafrechtelijke vervolging van verdachte bevolen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde begaan in de periode van 1 maart 2019 tot en met 8 september 2020.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken voor zover het betreft de periode 1 februari 2019 tot en met 1 maart 2019 omdat vader voor die periode toestemming had gegeven dat [slachtoffer 1] in Litouwen verbleef en van 16 september 2019 (dan wel 22 november 2019, dan wel 6 januari 2020) tot en met 1 december 2021, omdat er in die periode uitspraken van verschillende gerechten in Litouwen lagen op basis waarvan verdachte erop mocht vertrouwen dat zij niet (langer) wederrechtelijk handelde.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank komt tot haar oordeel op grond van de volgende bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van aangifte op 14 mei 2020 door [slachtoffer 2] , dossier p. 3:
Op 1 februari 2019 is mijn vrouw [verdachte] samen met mijn dochter [slachtoffer 1] vertrokken naar Litouwen. Mijn vrouw is daar geboren. Ik heb toestemming gegeven dat mijn dochter meeging. Wij hadden op dat moment relationele problemen en gingen een maand uit elkaar om alles op een rijtje te zetten. Wij hebben beide gezag over [slachtoffer 1] . Mijn vrouw is vervolgens niet meer terug gekeerd vanuit Litouwen.
Ik heb daar een rechtszaak aangespannen en een hoger beroep voor het feit dat mijn dochter niet terug kwam uit Litouwen. Uitspraak is dat mijn dochter onrechtmatig in Litouwen verblijft maar aangezien ze al langer daar is hoeft ze niet terug.
Ik heb contact gehad met mijn vrouw, momenteel zijn we met de scheiding bezig, maar ze is alleen maar onredelijk als het over mijn dochter gaat. Ze wil 350 euro alimentatie voor mijn dochter en ik mag mijn dochter alleen een paar weken per jaar daar zien in Litouwen. Ik mag haar niet meenemen naar Nederland.
- een afzonderlijk bij de stukken gevoegd schriftelijk bescheid, te weten een kopie
van een uittreksel van een huwelijksakte, inhoudende:
NEDERLAND (NL)
Aktenummer: [aktenummer]
UITTREKSEL VAN EEN HUWELIJKSAKTE
‘s-HERTOGENBOSCH
ECHTGENOTEN
Geslachtsnaam voor het huwelijk: [naam 1]
Voornamen: [slachtoffer 2]
Plaats van geboorte: [geboorteplaats 2]
Geslachtsnaam na het huwelijk: [naam 1]
Geslachtsnaam voor het huwelijk: [naam 2]
Plaats van geboorte: [geboorteplaats 1] , Litouwen
Geslacht: vrouwelijk
Geslachtsnaam na het huwelijk: [naam 2]
Dag van het huwelijk: [datum 1]
Plaats van het huwelijk: ‘s-Hertogenbosch
- een afzonderlijk bij de stukken gevoegd schriftelijk bescheid, te weten een kopie van
een uittreksel uit het geboorteregister, inhoudende:
NEDERLAND
[geboorteplaats 3]
KIND
Geslachtsnaam: [naam 1]
Voornamen: [slachtoffer 1]
Dag van geboorte: [geboortedatum 2] 2017 ( [geboortedatum 2] tweeduizend zeventien)
Plaats van geboorte: [geboorteplaats 3]
Geslacht: vrouwelijk
OUDERS
Geslachtsnaam vader: [naam 1]
Voornamen vader: [slachtoffer 2]
Geslachtsnaam moeder uit wie het kind is geboren: [naam 2]
Voornamen moeder uit wie het kind is geboren: [verdachte] .
- een gewaarmerkte kopie van de beëdigde vertaling vanuit het Litouws van de
uitspraak van het gerechtshof te Vilnius, Litouwen, van 6 januari 2020, dossier p. 26,
34, 35. Voor zover inhoudende:
GERECHTSHOF VAN DE REPUBLIEK LITOUWEN
BESCHIKKING NAMENS DE REPUBLIEK LITOUWEN
6 januari 2020
Vilnius
Het rechterlijke college van de sector civiele zaken van het gerechtshof van Litouwen, samengesteld uit de rechters [persoon 1] (de voorzitter van het college en de spreker), [persoon 2] en [persoon 3] , heeft - overeenkomstig de schriftelijke appelprocedure tijdens de gerechtelijke zitting - de civiele zaak behandeld op grond van het afzonderlijke hoger beroep van de verzoeker [slachtoffer 2] tegen de beschikking van 22 november 2019 van het gerecht in eerste aanleg van Vilnius in de civiele zaak omtrent het verzoek van de verzoeker [slachtoffer 2] om een gerechtelijk toestemming af te geven voor de terugkeer van een minderjarig kind naar het land van zijn gewone verblijfplaats; de belanghebbende is [verdachte] , de conclusies voordragende instelling is de Raad van Kinderbescherming bij het ministerie van de Sociale Zaken en de Werkgelengheid.
Het rechterlijke college heeft vastgesteld:
I. Essentie van het geschil
l. De verzoeker [slachtoffer 2] heeft een verzoekschrift ingediend bij het gerecht met verzoek om een gerechtelijke toestemming af te geven voor de terugkeer van de minderjarige dochter [slachtoffer 1] , van hem en van de belanghebbende [verdachte] , vanuit de Republiek Litouwen naar het land van haar gewone verblijfplaats - het Koninkrijk der Nederlanden.
2. De verzoeker gaf aan dat hij en de belanghebbende persoon [verdachte] de ouders zijn van het minderjarig kind [slachtoffer 1] dat op [geboortedatum 2] 2017 werd geboren. De gewone verblijfplaats van de dochter is in Nederland, waar zij vanaf haar geboorte heeft gewoond en waar voor haar alle geschikte leefomstandigheden werden gecreëerd. De moeder heeft in februari 2019 het kind meegenomen vanuit Nederland en houdt haar ongeoorloofd vast in Litouwen, zonder toestemming van de verzoeker. De verzoeker stemde daarmee in uitsluitend voor de vakantie van het kind, om met de moeder voor 4 weken naar Litouwen te gaan, maar niet voor een duurzaam verblijf.
(…)
Omtrent de (on)geoorloofdheid van de overbrenging van het kind vanuit het Koninkrijk der Nederlanden en het vasthouden in de Republiek Litouwen
24. In het onderzochte geval werd vastgesteld dat de verzoeker [slachtoffer 2] , de belanghebbende [verdachte] en hun dochter [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2017) alle drie samen hebben gewoond in het huis van de verzoeker in het Koninkrijk der Nederlanden tot het vertrek op 2 februari 2019 van de belanghebbende met dochter naar de Republiek Litouwen. Sindsdien is de betrokken niet teruggekomen naar het Koninkrijk der Nederlanden. Vanaf 21 februari 2019 is de woonplaats van de betrokkene persoon en van [slachtoffer 1] gedeclareerd in Litouwen, in Gargzdai, op het adres van de ouders van [verdachte] .
25. Op grond van art. 2 lid 11 van de Verordening (
de rechtbank begrijpt: Verordening (EG) Nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid) is het overbrengen of niet doen terugkeren van een kind ongeoorloofd indien: dit geschiedt in strijd met het recht van gezag dat ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst is toegekend overeenkomstig het recht van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of niet doen terugkeren, zijn gewone verblijfplaats had; en b) indien dit recht van gezag op het tijdstip van overbrenging of niet doen terugkeren, alleen of gezamenlijk, daadwerkelijk werd uitgeoefend, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Het gezag wordt geacht gezamenlijk te worden uitgeoefend als een van de personen die, ingevolge een beslissing of van rechtswege, de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, de verblijfplaats van het kind niet kan bepalen zonder de instemming van een andere persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt. In art. 3 Verdrag van 's-Gravenhage wordt vastgesteld dat het overbrengen of het niet doen terugkeren van een kind als ongeoorloofd wordt beschouwd, wanneer: a) dit geschiedt in strijd met een recht van gezag, dat is toegekend aan een persoon, een instelling of enig ander lichaam, alleen of gezamenlijk, ingevolge het recht van de Staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had; en b) dit recht alleen of gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of het niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Het recht van gezag, dat in lid a) is vastgesteld, kan toegekend worden op grond van de wet of op grond van de rechterlijke beslissing of de beslissing van de administratieve institutie of op grond van de overeenkomstig die rechtsgeldig is volgens de wetten van dat land.
26. In deze zaak verschillen partijen niet van mening dat de vaste woonplaats van het kind voor het overbrengen het Koninkrijk der Nederlanden was. De verzoeker bestrijdt niet dat hij had ingestemd met het vertrek van [verdachte] met hun dochter naar de Republiek Litouwen. Daarom heeft het gerecht in eerste aanleg terecht geconstateerd dat het overbrengen van het kind, in het kader van het Verdrag van 's-Gravenhage en de Verordening, geoorloofd is. Maar het rechterlijke college ziet geen grondslag om het eens te zijn met de conclusie van het gerecht in eerste aanleg dat de verzoeker instemde met het verblijf in de Republiek Litouwen en dat daarom het vasthouden van het kind in de Republiek Litouwen geoorloofd is.
27. Het rechterlijke college oordeelt dat door het gerecht in eerste aanleg genoemde uitwisseling van berichten, tussen de verzoeker en [verdachte] in de geappelleerde beschikking, geen bevestiging is dat de verzoeker niet tegen het blijven van de belanghebbende en de dochter in de Republiek Litouwen was. Er moet opgemerkt worden dat de e-mails in het dossier op 12 februari 2019 werden geschreven. Op dat moment waren 4 weken nog niet verstreken (de periode waarvoor de verzoeker de toestemming had gegeven om [slachtoffer 1] in de Republiek Litouwen vast te houden) na het meenemen van het meisje. Daarom betekent het feit - dat de verzoeker in de genoemde brieven niet vraagt om de dochter terug te brengen naar het Koninkrijk der Nederlanden - niet dat de verzoeker instemt met het blijven van de dochter in Litouwen, des te meer omdat in de genoemde brieven zelfs niet gesproken wordt over de plannen van [verdachte] en [slachtoffer 1] om terug te keren naar het Koninkrijk der Nederlanden. Bovendien merkt het rechterlijke college op dat de stukken in het dossier bevestigen dat de verzoeker onverwijld contact heeft opgenomen met de bevoegde instelling in het Koninkrijk der Nederlanden omtrent het terugkeren van het kind wegens het ongeoorloofde vast houden, toen na de afgesproken 4 weken de belanghebbende met de dochter niet terugkwam naar het Koninkrijk der Nederlanden (op 4 maart 2019 heeft de verzoeker contact opgenomen met de centrale institutie van het koninkrijk der Nederlanden, op 26 maart 2019 werd het verzoek van de verzoeker doorgestuurd naar de Raad. Dat bevestigt dat de verzoeker, in tegenstelling tot de bewering van het gerecht in eerste aanleg, tegen een langer dan 4 weken verblijf van zijn dochter in de Republiek Litouwen was.
28. De rechten van de moeder en van de vader zijn gelijk over kinderen. Het ouderlijk gezag van de vader [slachtoffer 2] over zijn minderjarige dochter is niet beperkt. Er is geen reden om te beweren dat de verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van het recht van ouderlijk gezag. Hij naam (
de rechtbank begrijpt: nam) deel aan de verzorging en de opvoeding van het kind. De omstandigheid, dat de verzoeker was gestopt met het onderhouden nadat de belanghebbende met de dochter vanuit het huis van de verzoeker was verhuisd of de omstandigheid dat hij nauwelijks contact had met het meisje nadat zij naar Litouwen werd gebracht (heeft één keer contact met haar gehad), biedt geen grondslag voor de bewering dat de verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van het recht van het ouderlijke gezag. Op dit moment kan de verzoeker geen volledig gebruik maken van het recht van ouderlijk gezag wegens het vasthouden van het kind in de Republiek Litouwen.
29. Na de beoordeling van de vastgestelde omstandigheden en rekening houdend met het feit - dat tot de komst van het kind naar Litouwen alle twee ouders op gelijke wijze gebruik hebben gemaakt van het recht van het ouderlijk gezag; dat de verzoeker aan [verdachte] de toestemming had gegeven om met [slachtoffer 1] 4 weken in Litouwen door te brengen - kan gesteld worden dat het vast houden van het meisje vanaf 2 maart 2019 in de Republiek Litouwen ongeoorloofd is.
- een van de stukken deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de
rechter-commissaris op 12 september 2022, onder meer inhoudende als verklaring
van verdachte:
Omstreeks 01 februari 2019 ben ik met [slachtoffer 1] naar Litouwen gegaan.
Met meneer [naam 1] heb ik tenminste twee keer of meer besproken hoe het zou gaan als ik zou vertrekken. De tweede keer dat wij spraken was dat ik zei dat ik voor altijd weg zou gaan en dat ik in Litouwen zou blijven.
Op (ik meen) 21 februari 2019 heb ik in Litouwen laten registreren dat [slachtoffer 1] in
Litouwen woont en op welke adres zij werd geregistreerd.
Ik heb [slachtoffer 1] geregistreerd in Litouwen en ik heb daarover geen overleg gevoerd met de heer [naam 1] .
- de schriftelijke bescheiden, te weten de op verzoek van de officier van justitie aan het dossier toegevoegde chatberichten tussen verdachte en de vader, weergegeven op pagina’s 30, 31, 43, 54, 56, 57, 71, 74, 100 en 108, voor zover inhoudende:
p. 30:
11 februari 2019:
verdachte:
Hella, could you send me some of mine and [slachtoffer 1] things?
15 feb. 2019:
verdachte:
Hella [slachtoffer 2] , i need for kindergarden [slachtoffer 1] vaccination page (purple white) and birth certificate. Can you send them with registered post to [adres] , Gargzdai, Lithuania.
p. 31:
15 februari 2019:
verdachte:
She is not kidnapped, you know where she is and you can carne to see her. I am still thinking if i want this deal or i want to go to court. 1 have to think this through, she is very attached to me.
p. 43:
27 februari 2019:
vader:
So if I am correct you have no intention to let me have [slachtoffer 1] ? And you are not bringing her back to me this week or let me pick her up?
Verdachte: we need some different agreement, i think,
vader: I will make no other agreement than the one we had at this moment. You are not keeping your end of the promise already after the time she should be with me for a few weeks.
p. 54:
8 maart 2019:
verdachte:
You had a zombie on your coach which started planning the Big escape. for me it was hell with no way out. And you were the guard in the tower. 1 couldnt reach you as a person and you couldnt reach me.
p. 56:
28 februari 2019:
vader:
My lawyer asked me to send you this link [internet link 1] .
[internet link 2] .
p.57:
Verdachte:
You don’t need to inform about kidnapping now, can do it later, after few weeks. At the moment you know what I want.
p. 71:
6 maart 2019:
vader:
You are making it more difficult than it had to be by kidnapping our child. You also have your parents and family to support you. I haven't seen [slachtoffer 1] tor more than a month. (…)
verdachte:
I also have to adapt to changes, the family we had is gone, and about [slachtoffer 1] , its just divorces are messed up often, at some point you will see her, its temporary.
p. 72:
6 maart 2019:
verdachte:
1. was the main carer of the child, so she stays with the main carer. At the moment she needs stability and i will give it as long as i can, it doesn’t make me happy to be this way, its going to be stressful in the future, but it makes her happy. She needs mother tor life, a nanny wont do. And she is being taken care in a better way then it was in Netherlands.
p. 74:
6 maart 2019:
verdachte:
1. think it called mothers instinct, i am a good person, but i cant make you and [slachtoffer 1] happy at the same time.
p. 100:
28 februari 2019:
verdachte:
Hello, my lawyer can wrap up a divorce and custody agreement in couple months. l could translate everything officially. The agreement would be you get [slachtoffer 1] 8 weeks per year, (if divorced fathers get children 1 day a week, that counts to this amount).
When she gets older, it can be expanded according to her wishes.
vader:
I don't agree with that arrangement. And I am not planning to wait a couple months to have [slachtoffer 1] . We agreed at 50/50 custody.
vader:
This is what you do when I even trust you enough to take [slachtoffer 1] for a maximum of 4 weeks to Lithuania so that we could both calm down. I wanted when you where back to talk everything over and make a plan together what we both agreed on. As long as you keep [slachtoffer 1] against my will in Lithuania I will not sign anything. You are using our child as leverage.
p. 108-109:
4 maart 2019:
vader:
I haven’t seen her for a month and find out you registered her in Lithuania without consulting me. I don’t agree with that.
verdachte:
I don’t know how we will solve this peacefully. Maybe we need a mediator. solving this personally is way too difficult.
(…) The question would be what to solve and how. To give you possibility to see [slachtoffer 1] this way? Try to look for physically easy job so i would stay in Netherlands? Or just come for short stays? 1 am trying to figure this out as well.
- de op verzoek van de verdediging aan het dossier toegevoegde vertaling uit het Litouws van het vonnis van het Kantongerecht van Taurage, namens de Republiek Litouwen van 8 september 2020, voor zover inhoudende
De regeling voor omgang van [slachtoffer 2] met minderjarige dochter [slachtoffer 1] te bepalen als volgt: . ·
de verweerder heeft het recht met de dochter in aanwezigheid van de verzoekster tot 8 weken per jaar in Litouwen te omgaan totdat dochter 5 jaar oud wordt. De verweerder moet over aanstaande vakanties en voornemen om tijd met dochter door te brengen de verzoekster uiterlijk voor 10 dagen mededelen;
de verweerder heeft het recht met de dochter tot 8 weken per jaar in Nederland te omgaan, als de dochter 5 jaar oud wordt, met het voorbehoud dat de verweerder vooraf de dochter had bezoekt en er emotionele betrekkingen tussen hun zijn. Tijd van omgang kan niet langer dan 14 dagen achtereenvolgens duren;
3) als de dochter 5 jaar oud wordt, heeft de verweerder het recht in even jaren de dochter naar Nederland voor Kerstavond en Kerstmis op te halen en in oneven jaren voor Oudejaar en Paasfeest.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de pleegperiode dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte vanaf 2 maart 2019 [slachtoffer 1] daadwerkelijk aan het gezag van haar vader onttrok, omdat op die datum de toestemming van vader dat [slachtoffer 1] in Litouwen verbleef eindigde. De rechtbank hanteert als einddatum van de pleegperiode het moment waarop door het Kantongerecht van Taurage een omgangsregeling is bepaald. Hoewel er in het dossier aanwijzingen bestaan dat verdachte ook hieraan geen of onvoldoende navolging geeft, ontbreekt het aan bewijs dat zij ook vanaf dat moment nog opzettelijk [slachtoffer 1] aan het gezag van vader onttrokken heeft.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de periode van 2 maart 2019 tot en met 8 september 2020 in Litouwen, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2017, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met eventueel daarnaast een taakstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit dat bedreigd wordt met een gevangenisstraf van maximaal negen jaar.
Ouderlijk gezag omvat het recht en de plicht van beide ouders om hun kind op te voeden en te verzorgen. Het belang van het kind staat hierin centraal en behoort door eenieder te worden gerespecteerd.
Verdachte heeft haar minderjarige dochter onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag van haar vader door haar gedurende een periode van ruim anderhalf jaar ongeoorloofd in Litouwen bij zich te houden. Door aldus te handelen heeft zij het voor de vader onmogelijk gemaakt zijn taak als één van degenen die met het ouderlijk gezag was belast uit te voeren, hetgeen de vader, zoals de rechtbank heeft kunnen afleiden uit de stukken die zich in het dossier bevinden en zijn verklaring ter terechtzitting, emotioneel zeer heeft aangegrepen.
Bovendien heeft het handelen van verdachte nadelige gevolgen voor de hechting van de minderjarige [slachtoffer 1] aan haar vader in een voor haar cruciale leeftijdsfase. Daarbij betrekt de rechtbank het feit dat mede als gevolg van de onttrekking door verdachte het contact tussen [slachtoffer 1] en vader ook nu nog, ruim vier jaar later, ernstig is belemmerd. Intussen is [slachtoffer 1] geworteld in Litouwen, maar dit is gebeurd zonder dat haar vader daar inspraak in heeft gehad. Door het handelen van verdachte is de vader voor een voldongen feit geplaatst.
Verdachte ziet naar het oordeel van de rechtbank de ernst van het door haar aan de vader aangedane leed kennelijk niet dan wel onvoldoende in.
Op grond van deze omstandigheden is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, op zichzelf beschouwd op zijn plaats. De rechtbank weegt echter ook mee dat dit zeer waarschijnlijk onwenselijke gevolgen zal hebben voor de minderjarige [slachtoffer 1] (die ten tijde van deze uitspraak zes jaar oud is), nu alleen verdachte de afgelopen jaren voor haar als ouder heeft gezorgd en [slachtoffer 1] het grootste deel van haar leven bij verdachte in Litouwen heeft doorgebracht. Om die reden zal een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet in het belang van [slachtoffer 1] zijn, terwijl dit belang voorop dient te staan, zoals de rechtbank eerder al overwoog.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden. De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte van 17 maanden voorwaardelijk opleggen omdat zij een langer onvoorwaardelijk deel onwenselijk acht in verband met het welzijn van [slachtoffer 1] , en om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast eventueel een taakstraf op te leggen. De rechtbank is echter van oordeel dat in verband met de ernst van het feit en een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het louter opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank heeft hiervoor uitgelegd waarom zij tot deze beslissing is gekomen en is verder van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij vordert vergoeding van 843 euro aan materiële schade (eigen bijdrage toevoeging advocaat) en 15.000 euro aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert de gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met toekenning van de wettelijke rente en toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de benadeelde partij in de vordering betreffende materiële schade niet ontvankelijk te verklaren, omdat het proceskosten (kosten rechtsbijstand) betreft.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd dan wel de hoogte van de schade te schatten naar redelijkheid en billijkheid uitkomt op een lager bedrag dan gevorderd, onder verwijzing naar jurisprudentie en mede gelet op de draagkracht van verdachte.
Beoordeling.
Voor wat betreft de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft haar vordering niet op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek nader onderbouwd met concrete stukken waaruit blijkt van ander nadeel dan vermogensschade als gevolg van het handelen van verdachte. Niettemin acht de rechtbank de aard en de ernst van de normschending van dien aard dat de daarmee verband houdende nadelige gevolgen voor benadeelde voor de hand liggen en dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Er is immers sprake geweest van het gedurende geruime tijd schenden van een fundamenteel recht, te weten het recht op ‘family life’ als vervat in artikel 8 van het EVRM.
Alles afwegende acht de rechtbank de vordering naar redelijkheid en billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van 8.000,00 euro gelet op de aard en de duur van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven van de benadeelde partij. De rechtbank neemt in aanmerking dat de benadeelde partij door verdachte gedurende ruim anderhalf jaar de mogelijkheid is ontnomen om het wettelijk gezag over zijn dochter uit te oefenen en de hiervoor bij de strafmotivering genoemde gevolgen daarvan voor de benadeelde partij.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande de vordering tot een bedrag van in totaal 8.000,00 euro toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 februari 2019 tot aan de dag dat het gehele bedrag is voldaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van zijn vordering tot immateriële schadevergoeding niet ontvankelijk verklaren.
Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor wat betreft de gevorderde kosten van (eigen bijdrage voor) rechtsbijstand ten bedrage van 843,00 euro overweegt de rechtbank dat de kosten van rechtsbijstand niet worden beschouwd als materiële schade omdat deze te rekenen zijn tot de proceskosten in de zin van artikel 592a Sv. Deze kosten zijn daarom niet als materiële schadevergoeding toewijsbaar. De benadeelde heeft daarmee echter wel in voldoende mate gesteld dat er proceskosten zijn gemaakt, zodat de rechtbank met toepassing van het liquidatietarief in kantonzaken, een proceskostenveroordeling zal uitspreken.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
5, 14a, 14b, 14c, 36f, 279 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel:
- een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan 17 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Algemene voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
- maatregel tot schadevergoeding ten bedrage van 8.000,00 euro.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 8.000,00 euro. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 80 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag betreft een vergoeding voor immateriële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van 8.000,00 euro, betreffende een vergoeding voor immateriële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op 720,00 euro (overeenkomstig het liquidatietarief in kantonzaken d.d.
1 januari 2019: twee punten, tarief per punt 360,00 euro) en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in haar vordering tot materiële schade en in haar vordering tot immateriële schade voor zover die niet worden toegewezen niet ontvankelijk is. De vordering tot immateriële schade kan voor zover die niet is toegewezen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. M.E. Bartels en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 03 mei 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een dossier, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een dossier van de politie regio Oost-Brabant, District en Basisteam