ECLI:NL:RBOBR:2023:2037

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
30 april 2023
Zaaknummer
WR 23/009
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een civiele procedure met betrekking tot ondertoezichtstelling

Op 24 maart 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, die betrokken was bij twee zaken betreffende de verlenging van een ondertoezichtstelling en de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 februari 2023 maakte verzoekster haar wrakingsverzoek kenbaar, omdat de kinderrechter weigerde zich te identificeren. Verzoekster stelde dat dit duidde op partijdigheid en dat zij niet kon vaststellen of de rechter bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechter, mr. G.H. de Heer-Schotman, reageerde op het wrakingsverzoek en gaf aan dat haar weigering om zich te identificeren niet betekende dat er sprake was van onpartijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.

Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen, en er werd geen reden gezien voor een mondelinge behandeling van het verzoek. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, met de griffier aanwezig. Tegen deze beslissing staat rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 39, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 23/009
Beslissing van 24 maart 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. G.H. de Heer-Schotman,
in haar hoedanigheid van rechter, tevens kinderrechter, in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaken met nummers C/01/388662/JE RK 22-1787PV en C/01/389843/JE RK 23-172 PV
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1
Verzoekster is belanghebbende in de zaken met zaaknummers C/01/388662/JE RK 22-1787PV en C/01/389843/JE RK 23-172 PV . In deze zaak gaat het om verlenging van een ondertoezichtstelling en de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing.
1.2
De mondelinge behandeling van deze zaak (zitting) heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft verzoekster haar wrakingsverzoek kenbaar gemaakt.

2.Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
In het proces-verbaal van de zitting van 23 februari 2023 staat - onder meer - het volgende vermeld:
Moeder: U mag zich identificeren. Ik ben geen u, ik ben een wij of ons.
De kinderrechter: Dat ga ik niet doen. Ik ga nu schorsen en nadenken wat ik hiermee doe. 09.35u.
Moeder: Ik doe dat onder dwang, bedreiging en afpersing. Als ik terug kom dat wil ik dat u zich beiden identificeert.
Hervatting 09.40u
De kinderrechter: Ik ga me niet identificeren.
Moeder: dan wraak ik u. Ik heb geen flauw idee wie er voor me zitten. Ik weet niet of u bevoegdheden hebt.
De kinderrechter: Dan ga ik niet inhoudelijk behandelen.
2.2
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar reactie van 27 februari 2023 stelt de rechter dat uit haar beslissing om zichzelf niet te identificeren niet valt af te leiden dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Verder geeft de rechter aan dat zij zichzelf, en de griffier, heeft voorgesteld op de zitting. Omdat zowel de rechter als de griffier in toga aanwezig waren, kon verzoekster ervan uitgaan dat sprake is van een bevoegde rechter en griffier.

3.De beoordeling

3.1
Artikel 36 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3
De wrakingskamer kan het verzoek tot wraking zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond verklaren indien het verzoek kennelijk ongegrond is (artikel 5, tweede lid, aanhef en a, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant). De wrakingskamer oordeelt dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daarbij het volgende.
3.4
Ten aanzien van de wrakingsgrond dat uit het niet zichzelf willen identificeren blijkt van partijdigheid van de rechter, oordeelt de wrakingskamer als volgt. Een rechter wordt voor het leven benoemd bij koninklijk besluit. De rechter is op grond van die aanstelling bevoegd om de zaak van verzoekster te behandelen. Daarbij is zij niet gehouden om zich tijdens een zitting te identificeren. Dat de rechter niet is ingegaan op de wens van verzoekster om zich ter zitting te legitimeren, duidt geenszins op (de schijn van) partijdigheid.
3.5
Gelet op voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen grond is voor wraking. Bij het wrakingsverzoek zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
3.6
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven op 24 maart 2023 door mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter en
mr. E.M. Vermeulen en mr. S.M.J. Korthuis-Becks, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat
geenrechtsmiddel open (artikel 39, vijfde lid, Rv).