Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop
3.De beoordeling
4.De beslissing
geenrechtsmiddel open (artikel 39, vijfde lid, Rv).
Rechtbank Oost-Brabant
Op 24 maart 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, die betrokken was bij twee zaken betreffende de verlenging van een ondertoezichtstelling en de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 februari 2023 maakte verzoekster haar wrakingsverzoek kenbaar, omdat de kinderrechter weigerde zich te identificeren. Verzoekster stelde dat dit duidde op partijdigheid en dat zij niet kon vaststellen of de rechter bevoegd was om de zaak te behandelen.
De rechter, mr. G.H. de Heer-Schotman, reageerde op het wrakingsverzoek en gaf aan dat haar weigering om zich te identificeren niet betekende dat er sprake was van onpartijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.
Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen, en er werd geen reden gezien voor een mondelinge behandeling van het verzoek. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, met de griffier aanwezig. Tegen deze beslissing staat rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 39, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.