ECLI:NL:RBOBR:2023:2034
Rechtbank Oost-Brabant
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure
Op 15 februari 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die betrokken was bij een civiele procedure tegen de ontvanger van de Belastingdienst. De mondelinge behandeling van de hoofdzaak vond plaats op 19 januari 2023, waarbij de verzoeker zijn wrakingsverzoek overhandigde aan de kantonrechter voordat de behandeling begon. In zijn verzoek stelde de verzoeker dat de rechter opzettelijk zaken had vertraagd en hem het zwijgen had willen opleggen, en dat er sprake was van een fictief noodbevel dat zijn rechten zou kunnen ontnemen. De rechter reageerde op het wrakingsverzoek en gaf aan dat het voor haar niet duidelijk was waarom de verzoeker haar als vooringenomen beschouwde.
De wrakingskamer beoordeelde het verzoek op basis van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op grond van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die zouden kunnen wijzen op partijdigheid van de rechter. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was voor een mondelinge behandeling van het verzoek, aangezien het verzoek niet gegrond was.
Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en deze beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 39, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.