ECLI:NL:RBOBR:2023:2034

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
29 april 2023
Zaaknummer
WR 23/003
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure

Op 15 februari 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die betrokken was bij een civiele procedure tegen de ontvanger van de Belastingdienst. De mondelinge behandeling van de hoofdzaak vond plaats op 19 januari 2023, waarbij de verzoeker zijn wrakingsverzoek overhandigde aan de kantonrechter voordat de behandeling begon. In zijn verzoek stelde de verzoeker dat de rechter opzettelijk zaken had vertraagd en hem het zwijgen had willen opleggen, en dat er sprake was van een fictief noodbevel dat zijn rechten zou kunnen ontnemen. De rechter reageerde op het wrakingsverzoek en gaf aan dat het voor haar niet duidelijk was waarom de verzoeker haar als vooringenomen beschouwde.

De wrakingskamer beoordeelde het verzoek op basis van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op grond van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die zouden kunnen wijzen op partijdigheid van de rechter. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was voor een mondelinge behandeling van het verzoek, aangezien het verzoek niet gegrond was.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en deze beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 39, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 23/003
Beslissing van 15 februari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. M. van den Brink,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Verzoeker heeft gedagvaard de publiekrechtelijke rechtspersoon ‘de ontvanger van de Belastingdienst’. Deze zaak is bekend onder zaak- en rolnummer [nummer] . De mondelinge behandeling in deze zaak was op 19 januari 2023. Nadat de zaak is uitgeroepen, maar voordat de mondelinge behandeling daadwerkelijk is gestart, heeft verzoeker aan de kantonrechter zijn schriftelijke wrakingsverzoek overhandigd.

2.Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

Uit het zevenpagina’s tellende en onsamenhangende schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker en het proces-verbaal van de zitting van 19 januari 2023 maakt de wrakingskamer op dat verzoeker het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd. Verzoeker is van mening dat alle zaken expres naar januari 2023 zijn verplaatst, zodat direct actie kan worden ondernomen zodra verzoeker geen woonhuis meer zou hebben. Om zijn rechten wederom te kunnen ontnemen was het volgens verzoeker nodig dat er een fictief noodbevel zou zijn. De rechter zou hem dan zijn rechten kunnen ontnemen en de fictieve aanslagen van de belasting zouden gebruikt kunnen worden als chantagemiddel. Volgens verzoeker is ook in andere procedures geprobeerd hem het zwijgen op te leggen, hem een procedureverbod en een wrakingsverbod op te leggen en om zijn zaak bewust te sturen. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verzoeker naar diverse procedures en gebeurtenissen in deze procedures.
In haar brief van 9 februari 2023 geeft de rechter in reactie op het wrakingsverzoek aan dat het haar niet duidelijk is geworden waarom verzoeker haar wraakt en waarom hij de rechter vooringenomen vindt.
3. De beoordeling
Artikel 36 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
De wrakingskamer kan het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond verklaren indien het wrakingsverzoek geen betrekking heeft op de met de behandeling van de zaak belaste rechter (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant).
Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht op geen enkele manier te relateren aan de rechter. Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking in het geheel geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd die een aanwijzing zouden kunnen opleveren voor het aannemen van partijdigheid van de rechter. Dat de rechter zou hebben geprobeerd verzoeker het zwijgen op te leggen, zijn zaak te vertragen of hem op een andere manier zijn rechten te ontnemen, is de rechtbank in het geheel niet gebleken in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd.
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter, mr. G.J. Roeterdink en
mr. M.F.M.T. Franke, leden, in tegenwoordigheid van, mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 39, vijfde lid, Rv).