Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 4 mei 2022
- de akte ten behoeve van de mondelinge behandeling tevens overlegging producties (40 tot
- de akte overlegging producties (48 tot en met 54) van [eiseres] van 14 februari 2023
- de akte overlegging productie (7) van [gedaagde] van 7 maart 2023
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 7 maart 2023 met aangehecht de
12 april 2023.
2.De feiten
- [adres 2] ( [naam bedrijfsgebouw 2] )
- [adres 3] ( [naam bedrijfsgebouw 3] )
- [adres 4] ( [naam bedrijfsgebouw 4] )
- [adres 10] ( [naam bedrijfsgebouw 1] )
- [adres 5] ( [naam bedrijfsgebouw 5] )
- [adres 6] ( [naam bedrijfsgebouw 6] )
- [adres 7] ( [naam bedrijfsgebouw 7] )
- [adres 8] ( [naam bedrijfsgebouw 8] )
- [adres 9]
18 september 2019 (productie 22 bij de dagvaarding).
14 januari 2021 heeft zij de schade namens NN samen met verzekerde vastgesteld op een bedrag van € 362.177,44 exclusief btw.
3.Het geschil
4.De beoordeling
“Bijzonderheden / Dekking”alleen bij de Bedrijfsschadeverzekering en de Inventaris-Goederen verzekering melding wordt gemaakt van
“Perfectdekking + overspanning/inductie door bliksem +extreme neerslag”(onderstreept door de rechtbank). Deze laatste toevoeging ontbreekt bij de Gebouwen-verzekering. De rechtbank is met [eiseres] van oordeel dat [gedaagde] hieruit had kunnen en moeten afleiden dat extreme neerslag onder de Gebouwenverzekering niet gedekt was.
: “Ik neem aan dat je (…) bedoelt, dat er wel minimaal vergelijkbaarbare voorwaarden moeten gelden en dat er een betere premiestelling dan de huidige premies bij Interpolis moeten komen.” Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] hierover het volgende verklaard:
De stelplicht en de bewijslast van het causaal verband rusten ingevolge de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op [eiseres] . Er is geen reden om hiervan af te wijken.
1 januari 2016 bij NN een aanvullende dekking voor extreme neerslag of wateraccumulatie af te sluiten. Volgens [eiseres] zou dit advies zijn opgevolgd, zou [B] tijdig het risico van wateraccumulatie hebben meeverzekerd en zou het schadevoorval van 26 juni 2020 gedekt zijn geweest. Zij betoogt dat NN wel preventieve maatregelen zou hebben geëist, zoals het verrichten van aanvullend constructief onderzoek, herstel van eventuele tekortkomingen en het aanbrengen van een noodafvoersysteem, maar dat zij die direct zou hebben laten uitvoeren.
1) het risico ongedekt laten
2) dekking tegen dat risico bij NN verkrijgen
3) de polis bij Interpolis in stand laten.
Verder speelt een rol dat [gedaagde] drie schadeverzekeringen (waaronder de Gebouwenverzekering) gezamenlijk had getenderd, NN een offerte tegen gunstigere premievoorwaarden had uitgebracht en [gedaagde] niet meer werkzaam was bij de Rabobank. Hij heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat hij als zelfstandig tussenpersoon geen verzekeringen bij Interpolis kon afsluiten of continueren nu dit alleen via de Rabobank kon. Dit alles maakt dat bij niet schenden van de zorgplicht het meest aannemelijke scenario zou zijn geweest dat [gedaagde] geadviseerd zou hebben om met ingang van 1 januari 2016 bij NN een aanvullende dekking voor extreme neerslag af te sluiten en dat [eiseres] dit advies zou hebben opgevolgd (alternatief 2). De rechtbank zal daarom bij de verdere beoordeling van het geschil uitgaan van dit hypothetische scenario.
€ 267.570,25 exclusief btw (inclusief de bereddings- en opruimingskosten). [eiseres] vordert daarnaast een bedrag aan huurderving van € 81.653,00. Daarmee komt het totaal op
€ 349.223,25. Naar het oordeel van de rechtbank kan als uitgangspunt worden genomen dat NN dit bedrag (in de hypothetische situatie) aan [eiseres] zou hebben uitgekeerd.
€ 20.000,00) nog bij de kosten opgeteld dienen te worden.
5.De beslissing
€ 341.723,25, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 22 september 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
16 december 2021, tot aan de dag van algehele voldoening,