ECLI:NL:RBOBR:2023:1953

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
01/993248-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen met gevangenisstraf en geldboete

Op 25 april 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen gedurende een periode van meer dan vier jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met 20 mei 2021 meerdere contante geldbedragen heeft verworven en gebruikt, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en een geldboete van € 15.000,-. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek waarbij de verdachte geen legale inkomsten kon aantonen, terwijl er aanzienlijke contante stortingen op zijn bankrekening waren gedaan. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de gelden. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen en verklaringen van getuigen in overweging genomen en concludeerde dat het witwassen als gewoonte moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook de ernst van het feit en de impact op de samenleving in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/993248-21
Datum uitspraak: 25 april 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
ingeschreven te [woonadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 maart 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Zaakdossier [zaakdossier 1]
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 20 mei 2021 in Nederland en/of elders in de wereld, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen,
immers heeft hij, verdachte,
een of meer geldbedrag(en), te weten:
- een bedrag van in totaal 125.320 euro (aan constante stortingen op het rekeningnummer: [nummer 1] ) en/of
- een bedrag van in totaal 32.430 euro (aan contante stortingen op het rekeningnummer: [nummer 2] ) en/of
- een bedrag van in totaal 90.504 euro (aan contante betalingen aan [persoon] ),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
Zaakdossier [zaakdossier 2]
hij op of omstreeks 04 juli 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen,
immers heeft hij, verdachte,
(een) geldbedrag(en), te weten:
- een of meer contant(e) geldbedrag(en) van in totaal 11.064,94 EURO
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in het schriftelijk requisitoir tot een bewezenverklaring gerekwireerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen legaal inkomen heeft en het daarom niet anders kan dat het bij verdachte aangetroffen contante geld en het verschil tussen de legale contante ontvangsten en contante uitgaven waarop de verdenking betrekking heeft, uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft op de gronden als vermeld in haar pleitaantekeningen integrale vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw met betrekking tot de contante stortingen op de rekening van verdachte primair betoogd dat deze stortingen niet aan verdachte kunnen worden toegerekend, omdat hij geen feitelijke beschikkingsmacht had over zijn bankrekening in de tenlastegelegde periode. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte een concrete verklaring heeft afgegeven en dat het OM heeft nagelaten nader onderzoek te verrichten naar deze verklaring. Met betrekking tot de contante stortingen op de bankrekening van de moeder van verdachte heeft de raadsvrouw betoogd dat de verklaring van de moeder onbetrouwbaar is en er onvoldoende steunbewijs in het dossier zit dat steun geeft aan de verklaring van de moeder, gelet op haar geheugenproblemen. Verder heeft de raadsvrouw met betrekking tot de betalingen door [persoon] primair betoogd dat er geen sprake is van een witwasvermoeden. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte een concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de betalingen van [bedrijf] , maar dat het OM onvoldoende onderzoek heeft gedaan om te kunnen concluderen dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare uitkomst heeft te gelden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte ook in dit geval een voldoende concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld en dat een criminele herkomst allerminst als enige aanvaardbare uitkomst kan gelden.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewijsbeslissing voorts als volgt.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen enerzijds een bepaald misdrijf en anderzijds de betalingen door [persoon] en de contante geldbedragen die op de bankrekening van verdachte en zijn moeder zijn gestort of het contante geld dat bij verdachte is aangetroffen. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is.
De rechtbank zal daarom gebruikmaken van het toetsingskader uit het 6 stappen-arrest van het Gerechtshof Amsterdam. [1] Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas bewezen kan worden verklaard indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de goederen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Ten aanzien van feit 1.
De rechtbank overweegt allereerst dat er sprake is van een vermoeden van witwassen, nu van verdachte geen legaal inkomen bekend was bij de Belastingdienst die de contante stortingen ten behoeve van verdachte en zijn uitgaven zou kunnen verklaren. Uit onderzoek van de bank waar verdachte een rekening aanhield bleek dat de inkomsten van de verdachte niet passend waren bij het rekeninggebruik. Ook had verdachte een grote hoeveelheid contant geld in zijn woning en is hij meermaals veroordeeld (waaronder ook bij vonnis van dezelfde datum als dit vonnis) voor betrokkenheid bij verdovende middelen waarvan bekend is dat daarmee grote sommen (doorgaans contant) geld wordt verdiend.
De rechtbank overweegt dat de contante stortingen zijn gedaan op een bankrekening die op naam van verdachte is gesteld. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat verdachte hier geen concrete verklaring over heeft afgegeven. Voor zover zijn verklaring inhoudt dat zijn moeder en zijn broer de beschikking hadden over de rekening, wordt dit juist weersproken door verklaringen van zijn moeder en broer. Ter terechtzitting heeft de moeder van verdachte dit als getuige ook nogmaals onder ede bevestigd. Hoewel de raadsvrouw heeft gewezen op de geheugenproblematiek van de getuige, heeft de getuige wel een verklaring afgelegd die in lijn is met haar eerdere verklaringen.
Verdachte heeft geen concrete, verifieerbare verklaring gegeven dat de bedragen waarvoor het witwasvermoeden bestaat; namelijk de contante bedragen op zijn rekening en de contante stortingen op de rekening van zijn moeder. Het enkel verwijzen naar een bedrijfsnaam zonder antwoord te willen geven op vragen als wie zijn boekhouder is, waar de administratie van zijn bedrijf is en in welk land hij belastingplichtig is, kunnen niet als een concreet, verifieerbare verklaring gelden.
Met betrekking tot de betalingen door [persoon] overweegt de rechtbank dat ook in dit geval verdachte geen concrete, verifieerbare verklaring heeft gegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij aandeelhouder is van [bedrijf] , maar komt niet met een nadere verklaring of onderbouwing die noopt tot nader onderzoek. De betalingen door [persoon] ten laste van [bedrijf] zijn evident verricht ten behoeve van privé uitgaven van verdachte. Zo was verdachte de huurder van het appartement in Den Haag en heeft hij daar ook aantoonbaar verbleven, terwijl de betalingen voor dit appartement werden gedaan door [bedrijf] . Verdachte heeft geen verklaring gegeven op grond waarvan [bedrijf] deze betalingen ten behoeve van verdachte heeft gedaan en welke afspraken daaromtrent zijn gemaakt. Evenmin heeft hij een verklaring voor de herkomst van die gelden gegeven, terwijl uit onderzoek geen betalingen of stortingen door verdachte aan [bedrijf] of [persoon] zijn gedaan. Daarbij betrekt de rechtbank dat [persoon] heeft verklaard wegens een naderend faillissement de zaken zoveel mogelijk contant af te handelen en hij tegen betaling voor meerdere personen contant geld aannam om van bankrekeningen waarover hij de beschikking had betalingen te verrichten.
Ten slotte weegt de rechtbank mee dat verdachte pas enkele dagen voor en aanvullend tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak voor het eerst een (schriftelijke) verklaring heeft afgelegd.
Tegen deze achtergrond concludeert de rechtbank dat verdachte niet een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet ongeloofwaardige verklaring heeft gegeven over de herkomst van de gelden die voldoende tegenwicht biedt aan het vermoeden van witwassen. Het kan daarom niet anders zijn dat dat het geld waarover verdachte de beschikking had uit enig misdrijf afkomstig was.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte over een periode van meer dan vier en een half jaar meermalen contante geldbedragen heeft witgewassen. Deze witwashandelingen heeft verdachte gedurende een langere periode verricht en in een zodanige frequentie, dat deze gedragingen als gewoonte moeten worden aangemerkt. De rechtbank kwalificeert het handelen van verdachte dan ook als gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Sr.
Ten aanzien van feit 2.
Op dezelfde gronden als met betrekking tot feit 1, is sprake van een vermoeden van witwassen.
De rechtbank overweegt dat verdachte ten aanzien van dit feit wel een min of meer concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven over het aangetroffen contante geldbedrag. De verklaring van verdachte van 15 juli 2022, per e-mail toegestuurd op 22 juli 2022, past bij zijn verklaring die hij in 2019 heeft afgelegd bij de politie. Verdachte heeft tijdens dit verhoor grotendeels gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht, maar over dit gedeelte van de tenlastelegging heeft hij concreet verklaard. Daarnaast vindt zijn verklaring steun in de verklaring van getuige [getuige] . Het OM heeft naar aanleiding van deze verklaring van verdachte geen nader onderzoek gedaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat het aangetroffen geldbedrag ter hoogte van € 11.064,94 van een misdrijf afkomstig is.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit feit.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
Zaaksdossier [zaakdossier 1]
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 augustus 2019 in de wereld, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, geldbedragen, te weten:
- een bedrag van in totaal 125.320 euro (aan constante stortingen op het rekeningnummer: [nummer 1] ) en
- een bedrag van in totaal 32.430 euro (aan contante stortingen op het rekeningnummer: [nummer 2] ) en
- een bedrag van in totaal 90.504 euro (aan contante betalingen),

voorhanden gehad en/of overgedragen en/of van genoemde geldbedragen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden op te leggen.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd de inbeslaggenomen geldbedragen (in totaal € 11.060,00) verbeurd te verklaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden en draagkracht van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier jaar schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen. Door zijn handelen heeft verdachte contante geldbedragen voorhanden gehad en daarvan gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat deze voorwerpen – middellijk of onmiddellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf. Door zijn handelen heeft verdachte opbrengsten uit misdrijf aan het zicht van justitie willen onttrekken. De rechtbank acht dit een ernstig strafbaar feit. Witwassen betreft een misdrijf dat onlosmakelijk is verbonden met zeer ernstige vormen van (georganiseerde) criminaliteit, zoals drugshandel. Op deze vorm van ondermijning is moeilijk grip te krijgen omdat met de investering van criminele verdiensten in legale bedrijven en panden steeds meer verwevenheid tussen de boven- en onderwereld ontstaat. Witwassen draait puur en alleen om het kunnen beschikken over geld. Geld is de drijfveer om criminele activiteiten te ontplooien en geld is de motor om de criminele bedrijvigheid in stand te houden. Geld stelt personen als verdachte in staat om er een bestedingspatroon op na te houden dat anders niet haalbaar zou zijn. Belangrijker dan dat is dat het criminele geld ook wordt gebruikt om te investeren in bestaande criminele activiteiten of het initiëren van nieuwe.
Verdachte lijkt uitsluitend en ongeremd gedreven door eigen materieel gewin, zonder zich te bekommeren om de effecten van zijn gedragingen voor de samenleving waar hij deel van uitmaakt. Dit financiële motief rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Omdat verdachtes handelen voortkomt uit winstbejag en om dat gedrag te demotiveren zal de rechtbank naast de gevangenisstraf tevens een forse geldboete opleggen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden is. Daarnaast acht de rechtbank een geldboete ter hoogte van € 15.000,- passend en geboden.
De rechtbank legt daarmee, mede gelet op de vrijspraak voor feit 2, een zwaardere straf op dan door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank brengt daarmee de ernst van het door verdachte gepleegde feit tot uitdrukking.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen geldbedragen kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbende, te weten verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank niet blijkt dat dit geldbedrag betrekking heeft op het bewezenverklaarde feit en het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24c, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder
feit 2is ten laste gelegd en
spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;

een geldboete van € 15.000,00 subsidiair 110 dagen hechtenis.
Beslissing met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
- een geldbedrag van € 910,00;
- een geldbedrag van € 100,00;
- een geldbedrag van € 10.050,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. W.M.T. Keukens en mr. C.W.H. Houg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 25 april 2023.