ECLI:NL:RBOBR:2023:1862

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
21/1305
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling aanvraag omgevingsvergunning eerste fase wegens ontbreken van milieueffectrapport

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss om hun aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een luchtwasser op een geitenstal buiten behandeling te stellen. De rechtbank stelt vast dat voor het project een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld, zoals vereist door artikel 4.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit rapport dient ingediend te worden bij de aanvraag voor de eerste fase van de vergunning. Aangezien er geen MER is ingediend, is het college niet verplicht om eisers de gelegenheid te geven de aanvraag aan te vullen. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van 29 januari 2020 betrekking heeft op hetzelfde project als de eerdere aanvraag van 9 december 2016, en dat de toevoeging van ionisatie niet leidt tot een ander project. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gelaten en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan op 19 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1305

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 april 2023 in de zaak tussen

[eisers], uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en

het college van burgemeester en wethouders van Oss (het college)

(gemachtigden: mr. E.C.M. Thoonen, H. van den Boomen-Lierop en A. Zwaans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers over het besluit van het college om de aanvraag om een omgevingsvergunning bouwen voor het realiseren van een luchtwasser op de geitenstal (fase 1) aan de [adres] in [woonplaats] buiten behandeling te laten. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 14 juli 2020 buiten behandeling gelaten. Met het bestreden besluit van 26 april 2021 op het bezwaar van eisers is het college daarbij gebleven.
1.1
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Beide partijen hebben daarna nog een schriftelijke reactie toegezonden.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eisers deelgenomen [naam] , [naam] (werkzaam bij [naam] ), [naam] (werkzaam bij Van [naam] ) en de gemachtigde van eisers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het beroep over de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het realiseren van een luchtwasser op de geitenstal gegrond is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna geeft de rechtbank eerst het bestreden besluit weer. Daarna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dat oordeel heeft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wetgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om een omgevingsvergunning bouwen (fase 1) van 29 januari 2020. Volgens het college is het project waarop deze aanvraag betrekking heeft identiek aan het project waarop de aanvraag van 9 december 2016 betrekking heeft. Een technische variatie op de aanvraag maakt niet dat het gaat om een ander project. Het college heeft bij een m.e.r.-beoordelingsbesluit bepaald dat er een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Bij de aanvraag is geen MER ingediend. In zo’n geval is artikel 4.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van toepassing en moet de aanvraag om een omgevingsvergunning bouwen buiten behandeling worden gelaten, aldus het college.
5. Eisers voeren aan dat het niet om hetzelfde project gaat. De aanvraag die nu is ingediend, is wezenlijk anders, omdat ionisatie is toegevoegd. Ionisatie zorgt voor een belangrijke reductie van met name fijnstof en daarmee van zoönosen. Deze aanvraag ziet dus op een aanzienlijke vermindering van de milieuhygiënische effecten ten opzichte van de eerdere aanvraag. Omdat sprake is van een ander project, is de verwijzing naar het eerdere m.e.r.-beoordelingsbesluit niet juist, aldus eisers.
6. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank legt dat hierna uit.
6.1
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de aanvraag van 9 december 2016 betrekking heeft op hetzelfde project als de aanvraag van 29 januari 2020.
6.2
Op 9 december 2016 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteiten bouwen en milieurelevante veranderingen van de geitenhouderij aan de [adres] te [woonplaats] . De activiteiten betreffen het uitbreiden van de inrichting met een stal voor 339 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, 200 opfokgeiten van 0 tot 60 dagen en 1.500 melkgeitenplaatsen met toepassing van stalsysteem BWL 2010.26 V3.
6.3
Op 29 januari 2020 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor fase 1. Fase 1 betreft de activiteit bouwen in verband met het realiseren van een luchtwasser op de geitenstal. De tweede fase betreft de overige activiteiten. Uit een vergelijking van de plattegrondtekeningen blijkt dat de dieraantallen en de stalsystemen overeenkomen met de dieraantallen en de stalsystemen van de aanvraag van 9 december 2016. Eisers hebben tijdens de zitting aangegeven dat het doel van het project hetzelfde is gebleven. Vast staat dat de toevoeging van ionisatie de enige wijziging is ten opzichte van de eerdere aanvraag.
6.4
Gelet op het voorafgaande heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag van 29 januari 2020 betrekking heeft op hetzelfde project als de aanvraag van 9 december 2016. De toevoeging van een techniek voor reductie van fijnstof via ionisatie kan ervoor zorgen dat de milieugevolgen van dit project verminderen. De toevoeging van die techniek maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat sprake is van een ander project.
6.5
Het college heeft in het besluit van 24 april 2018 besloten dat eisers een volledig MER moeten opstellen, ten behoeve van de op 9 december 2016 ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning. Aangezien dit besluit betrekking heeft op hetzelfde project, geldt de verplichting om een MER te maken ook voor het project waarop de aanvraag van 29 januari 2020 betrekking heeft. Het college verwijst dus terecht naar het m.e.r.-beoordelingsbesluit van 24 april 2018.
6.6
Indien ten behoeve van een omgevingsvergunning een MER moet worden opgesteld als bedoeld in artikel 7 van de Wet milieubeheer, moet dit MER op grond van artikel 4.5, derde lid, van het Bor worden ingediend bij de aanvraag om een beschikking met betrekking tot de eerste fase. Hieruit volgt dat eisers bij de aanvraag van 29 januari 2020 een MER hadden moeten indienen.
7. Eisers voeren aan dat het college, indien en voor zover het toch nog vraagtekens had bij de effecten van ionisatie, de gelegenheid had moeten bieden om de aanvraag aan te vullen. Volgens eisers is geen recht gedaan aan het bepaalde in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8. Het college stelt zich op het standpunt dat het de aanvraag op grond van artikel 7.28, tweede lid, van de Wet milieubeheer buiten behandeling moest laten. Gelet op de imperatieve formulering geeft deze bepaling het college geen ruimte om een belangenafweging te maken. Daarom hoefde het college eisers niet de gelegenheid te geven om de aanvraag aan te vullen.
9. De rechtbank stelt vast dat het hier gaat om een aanvraag om een omgevingsvergunning eerste fase voor de activiteit bouwen. De activiteit bouwen valt niet onder het toepassingsbereik van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage, zodat artikel 7.28, tweede lid, Wet milieubeheer hierop niet van toepassing is. [1] De omstandigheid dat de activiteit bouwen voor het realiseren van een luchtwasser op een geitenstal onlosmakelijk verbonden is met de activiteiten waarvoor op 9 december 2016 een omgevingsvergunning is aangevraagd, maakt dat niet anders. De aanvraag mocht dus niet op grond van artikel 7.28, tweede lid, Wet milieubeheer buiten behandeling worden gesteld.
9.1
Het college mocht naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag wel buiten behandeling laten op grond van artikel 4.5, derde lid, van het Bor. Artikel 4.5, derde lid, van het Bor is ingevoerd om te waarborgen dat, wanneer er een m.e.r.-plicht voor de omgevingsvergunning geldt en deze gefaseerd wordt verleend, het MER wordt ingediend bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de eerste fase [2] . Daarbij is niet relevant of de m.e.r.-plicht is ingegeven door de in de eerste fase te vergunnen activiteit. Gelet op de samenhang tussen artikel 4.5, derde lid, van het Bor en artikel 7.28 van de Wet milieubeheer is het de bedoeling dat het MER wordt opgesteld voordat de aanvraag eerste fase wordt ingediend. In dit geval was ten tijde van de buitenbehandelingstelling van de aanvraag eerste fase op 14 juli 2020 al duidelijk dat er geen MER was opgesteld voor het project en dat eisers daar ook geen MER voor wilden opstellen. Eisers hadden namelijk op 5 maart 2020 een aanmeldnotitie voor de beoordeling van m.e.r.-plicht voor het project, inclusief de ionisatie, bij het college ingediend. Uit die aanmeldnotitie bleek dat eisers van mening waren dat door de ionisatie sprake was van een ander project waarvoor zij niet op grond van het m.e.r.-beoordelingsbesluit van 24 april 2018 verplicht waren om een MER op te stellen. Gelet op het voorafgaande was het niet indienen van een MER bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de eerste fase geen herstelbaar gebrek en was het bovendien een bewuste keuze om geen MER te stellen. Daarom was het college niet verplicht om eisers met toepassing van artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid te stellen de aanvraag aan te vullen, voorafgaand aan het nemen van het besluit om de aanvraag buiten behandeling te laten.
9.2
Wat eisers hebben aangevoerd over eventuele onduidelijkheid over de effecten van ionisatie, leidt niet tot een ander oordeel. De aanvraag is immers niet buiten behandeling gesteld omdat er onduidelijkheid was over de effecten van ionisatie.
9.3
De beroepsgrond slaagt dus niet.
10. Wat eisers verder hebben aangevoerd, kan niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de buitenbehandelingstelling van de aanvraag van 29 januari 2020 in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug en krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door, mr. D.J. Hutten voorzitter, en mr. D.J. de Lange en
mr. G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
(…).
Besluit omgevingsrecht
Artikel 4.5
1. Indien de aanvrager het bevoegd gezag heeft verzocht de omgevingsvergunning in twee fasen te verlenen, kan hij bij de aanvraag om een beschikking voor de eerste onderscheidenlijk tweede fase volstaan met het verstrekken van de gegevens en bescheiden die betrekking hebben op de activiteiten waarop de betrokken aanvraag ziet.
2. Bij de aanvraag om een beschikking met betrekking tot de eerste fase vermeldt de aanvrager uit welke activiteiten het gehele project zal bestaan.
3. Indien ten behoeve van een omgevingsvergunning een milieueffectrapport moet worden opgesteld als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, wordt dit milieueffectrapport ingediend bij de aanvraag om een beschikking met betrekking tot de eerste fase.
Wet milieubeheer
Artikel 7.28
1. Het bevoegd gezag laat een aanvraag om een besluit buiten behandeling indien
a. bij het indienen van de aanvraag geen milieueffectrapport is overgelegd, tenzij van de plicht tot het opstellen van een milieueffectrapport op grond van artikel 7.5, eerste lid, ontheffing is verleend en er geen rapport met een andere beoordeling als bedoeld in artikel 7.5, tweede lid, hoeft te worden opgesteld;
b. er een ontheffing op grond van artikel 7.5, eerste lid, is verleend, een afschrift van de mededeling, bedoeld in artikel 7.5, vierde lid, ontbreekt;
c. in gevallen waarin krachtens artikel 14.5 ter voorbereiding van meer dan een besluit één milieueffectrapport wordt gemaakt, de van de aanvrager afkomstige aanvragen tot het nemen van de andere betrokken besluiten niet tegelijkertijd worden ingediend.
2. Het bevoegd gezag laat de aanvraag tevens buiten behandeling indien deze een krachtens artikel 7.2, vierde lid, aangewezen besluit betreft voor een krachtens artikel 7.2, achtste lid, aangewezen geval, dat krachtens wettelijk voorschrift op aanvraag wordt genomen, en
a. bij het indienen van de aanvraag geen afschrift is gevoegd van de beslissing krachtens artikel 7.17, eerste lid, inhoudende dat geen milieueffectrapport behoeft te worden gemaakt, of
b. geen beslissing is genomen krachtens artikel 7.17, eerste lid, dan wel is beslist dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt en dat rapport niet is overgelegd.
3. Het bevoegd gezag laat de aanvraag tevens buiten behandeling indien deze betreft een krachtens artikel 7.2, vierde lid, aangewezen besluit voor andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid, en
a. bij het indienen van de aanvraag geen afschrift is gevoegd van de mededeling, bedoeld in artikel 7.16, eerste lid, of
b. indien beslist is dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt, dat rapport niet is overgelegd.
4. Het bevoegd gezag houdt de beslissing op de aanvraag om een besluit als bedoeld in het derde lid aan zolang het niet ingevolge artikel 7.17, eerste lid, heeft beslist of er een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Als het bevoegd gezag beslist dat een milieueffectrapport gemaakt moet worden, wordt de aanvraag afgewezen.
5. Het bevoegd gezag wijst een aanvraag om een besluit af indien het overgelegde milieueffectrapport, mede gelet op het advies wanneer dat daarover op grond van artikel 7.26 onderscheidenlijk artikel 7.27 is gegeven, niet voldoet aan artikel 7.23, dan wel onjuistheden bevat. Voordat een aanvraag wordt afgewezen, wordt de aanvrager eerst in de gelegenheid gesteld binnen een door het bevoegd gezag gestelde termijn het milieueffectrapport aan te vullen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1013, r.o. 4.1.
2.Zie het Besluit van 21 februari 2011 tot wijziging van het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht (reparatie en modernisering milieueffectrapportage), Staatsblad 2011, 102.