ECLI:NL:RBOBR:2023:1852

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
01/269210-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 19 april 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in zijn flatwoning te Eindhoven op 25 september 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door een molotovcocktail in de badkamer van zijn woning te gooien, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor andere bewoners van het appartementencomplex. De rechtbank verwierp het alternatieve scenario van de verdachte dat iemand anders verantwoordelijk was voor de brandstichting. De rechtbank legde een maximale taakstraf op van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank overwoog dat brandstichting in een woning een ernstig delict is, vooral vanwege de risico's voor andere personen. De verdachte had geen openheid van zaken gegeven over zijn motieven en zijn gedrag werd als geraffineerd en gevaarlijk beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straffen passend waren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn mentale kwetsbaarheid en de begeleiding die hij ontvangt. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard vanwege gebreken in de formaliteiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.269210.21
Datum uitspraak: 19 april 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [adres 2] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 februari 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2021 te Eindhoven
opzettelijk
brand heeft gesticht in de woning [adres 1] door open vuur in aanraking te brengen met een molotovcocktail, althans een hoeveelheid brandbare vloeistof,
althans met een brandbare stof, en/of deze molotovcocktail, althans die brandbare vloeistof, in elke geval die brandbare stof, in de badkamer van die woning te gooien en/of te brengen,
ten gevolge waarvan een of meer voorwerpen/goederen en/of kledingstukken in die badkamer van die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk
geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de daarin aanwezige voorwerpen/goederen en/of voor aanliggende woningen en/of de daarin aanwezige inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of
levensgevaar voor aanwezige personen in die aanliggende woningen, in elk geval levensgevaar voor een ander of
anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die aanwezige personen in die aanliggende woningen, in elk geval gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Op 25 september 2021 ontstond een brand in de flatwoning van verdachte aan de [adres 1] te Eindhoven. Verdachte had toen ook al de beschikking over een nieuwe woning, maar was nog niet volledig verhuisd. De brandhaard werd aangetroffen in de badkamer en uit de bevindingen van brandweer en politie was vrij snel duidelijk dat het vermoedelijk om brandstichting ging. Ten tijde van het arriveren van de hulpdiensten was er niemand in de woning aanwezig, was het slot van de voordeur afwezig en stond de balkondeur open. In eerste instantie werd de brand ingeschaald als een middelbrand. Later werd dit teruggebracht tot een kleine brand, die kon worden geblust en daardoor beperkt bleef tot de flatwoning van verdachte.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden als vervat in het door haar op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte ontkent het ten laste gelegde te hebben begaan en stelt dat iemand anders de brandstichting heeft gepleegd. Namens verdachte is door zijn raadsman vrijspraak bepleit wegens gebrek aan (overtuigend) bewijs.
Het oordeel van de rechtbank.Op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsbijlage acht de rechtbank bewezen dat de brand in de woning van verdachte is aangestoken. De als bewijsmiddelen opgenomen bevindingen van de politie wijzen verdachte aan als degene die deze brand heeft gesticht. Het slot van de voordeur is van binnenuit gedemonteerd, waarbij ook de sleutel van het betreffende (cilinder)slot moet zijn gebruikt. Mogelijk is dit door de brandstichter gedaan om het op een woninginbraak te laten lijken, maar door de wijze demontage van het slot kan worden uitgesloten dat iemand het slot en de voordeur van buiten heeft geforceerd om de toegang tot de woning te krijgen. Degene die het slot heeft gedemonteerd was al binnen. Verdachte en de GGzE beschikten over een sleutel van de woning. In de woning zelf werd een derde sleutel aangetroffen. Weliswaar was ook de balkondeur open, maar er zijn geen aanwijzingen waaruit volgt dat er iemand op die wijze het appartement op de derde verdieping is binnengekomen. Bovendien acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij die balkondeur die dag bewust openliet om de woning ‘te luchten’ niet geloofwaardig, omdat naar eigen zeggen in de nachtelijke uren daarvoor een inbraakpoging bij verdachte zou zijn gedaan terwijl hij thuis was en verdachte heeft verklaard over een voortslepende onenigheid met zijn benedenbuurman. Voorts is er op verdachte zeer belastende locaties DNA aangetroffen dat een enorme grote matchkans vertoont met het DNA van verdachte: op de fles en de tissues die als tweede molotovcocktail waren geprepareerd en waarvan de inhoud van die molotovcocktail overeenstemt met de brandbare stof die is aangetroffen in de brandhaard. De rechtbank gaat er op basis van de bewijsmiddelen van uit dat deze molotovcocktail door de brandstichter in de woning is achtergelaten. Voorts wijzen de bevindingen omtrent de kluis ook op verdachte als dader. De kluis is niet opengebroken en de voor verdachte meest waardevolle goederen zijn voor de brand uit de kluis gehaald. Deze moet zijn geopend met de code, die alleen verdachte kende. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij ook een sleutel van de kluis had en die ergens in zijn woning had verstopt. Nu hij alleen op de hoogte was van die verstopplek ontlast dat gegeven verdachte niet.
Gelet op het feit dat er brand is gesticht in een woning die onderdeel uitmaakt van een appartementencomplex, waarmee de vluchtweg voor bewoners van andere appartementen beperkt is tot in eerste instantie de voordeur en galerijen en de brand is gesticht op een tijdstip dat in de regel veel mensen thuis zijn (hetgeen wordt bevestigd door de aanwezigheid van meerdere buren in de galerij op het moment van ontdekking van de brand), acht de rechtbank bewezen dat er levensgevaar voor andere bewoners van het complex te duchten was. Het is voorzienbaar dat een dergelijke brandstichting ook dit gevaar met zich brengt.
De rechtbank acht het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat iemand anders dan verdachte verantwoordelijk is voor de brandstichting, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, niet aannemelijk geworden en verwerpt dit verweer. De rechtbank overweegt daartoe – in aanvulling op het voorgaande – nog als volgt.
Anders dan de raadsman van verdachte, acht de rechtbank de telecomgegevens niet ontlastend en ziet zij geen reden tot nader onderzoek naar de type data. Voor de rechtbank is duidelijk dat verdachte (als bewoner) op 25 september 2021 qua tijd de gelegenheid heeft gehad de brandstichting voor te bereiden voordat hij zijn (oude) woning aan de [adres 1] verliet en hij op de weg van zijn nieuwe woning aan de [adres 2] naar de bioscoop minimaal vijf minuten, mogelijk zelfs acht tot twaalf minuten de tijd heeft gehad om de daadwerkelijke brand te stichten. In zijn verweer dat verdachte onmogelijk de tijd heeft gehad alles te ensceneren en de brand te stichten, miskent hij de reële mogelijkheid dat de voorbereidingen al eerder op de dag waren getroffen. In dat verband wijst de rechtbank op de wisselende verklaringen van verdachte over het tijdstip waarop hij van de woning aan de [adres 1] naar zijn woning aan de [adres 2] is gegaan. Vast staat echter dat hij in ieder geval de gehele ochtend in zijn woning aan de [adres 1] is geweest en dus alle tijd had om zijn voorbereidingen te treffen.

De bewezenverklaring.Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:

op 25 september 2021 te Eindhoven opzettelijk brand heeft gesticht in de woning [adres 1] door open vuur in aanraking te brengen met een molotovcocktail en deze molotovcocktail in de badkamer van die woning te brengen, ten gevolge waarvan een of meer voorwerpen/goederen en kledingstukken in die badkamer van die woning zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor die woning en de daarin aanwezige voorwerpen/goederen en voor aanliggende woningen en de daarin aanwezige inboedel en levensgevaar voor aanwezige personen in die aanliggende woningen te duchten was.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 240 uren met aftrek van voorarrest een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met een proeftijd van twee jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Brandstichting in een woning betreft een bijzonder ernstig delict, met name door de gevaarzetting voor personen. Verdachte heeft brand gesticht in zijn eigen woning op het moment dat hij op het punt van verhuizen stond. Verdachte heeft het willen doen voorkomen alsof iemand anders dan hijzelf verantwoordelijk is voor de brand. De rechtbank rekent hem deze geraffineerde manier van werken zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Verdachte heeft geen inzicht gegeven in hoe en vooral waarom hij tot dit feit is gekomen, anders dan dat hij ruzie had met zijn onderbuurman en hem hiervoor verantwoordelijk houdt. Verdachte heeft hoe dan ook onverantwoorde risico’s genomen waarbij hij het risico dat medeflatbewoners het leven zouden laten of gewond zouden raken, op de koop heeft toegenomen. Verdachte heeft geen enkele openheid van zaken gegeven. De politie, officier van justitie en de rechtbank hebben hem meermaals geconfronteerd met cruciale onderzoeksbevindingen die in zijn richting wijzen en schreeuwen om een verklaring. Verdachte heeft deze uitleg niet gegeven.
Uit het dossier blijkt dat verdachte, die overigens niet eerder voor strafbare feiten werd veroordeeld, wordt begeleid door GGzE. Uit het door de reclassering opgemaakte rapport over de persoon van verdachte d.d. 21 maart 2023 blijkt van mentale kwetsbaarheid, autisme, PTSS en depressie. Bij oplopende spanningen is er soms sprake van paranoïde gedachten. Verdachte zelf geeft aan dat hij voorafgaand aan de brand stress had en angstig was in verband met de problemen met de buurman en vanwege de verhuizing. Zijn begeleider, de heer [persoon 1] , heeft aangegeven dat verdachte overprikkeld kan raken door het gebrek aan overzicht. Hij geeft aan dat hiervan sprake was door de aanstaande verhuizing en dat verdachte hulp nodig had bij het opruimen van zijn woning en het inpakken van zijn spullen.
De reclassering geeft nadrukkelijk aan dat geen advies over de kans op herhaling gegeven kan worden, nu verdachte ontkent. Wel merkt de reclassering op dat een gevangenisstraf verdachte mogelijk psychisch zal ontregelen en detentie de behandeling en de begeleiding die verdachte krijgt, zal doorkruisen. De reclassering ziet geen contra-indicaties voor een taakstraf. De reclassering acht geen bijzondere voorwaarden aangewezen. De huidige begeleiding en monitoring van verdachte, wordt genoeg geacht. De reclassering ziet ook dat verdachte het zwaar heeft met deze zaak en de gevolgen voor hem op het vlak van privé en studie.
Uitgangspunt
Er zijn geen oriëntatiepunten voor meerderjarigen voor brandstichting met gevaar voor personen/schade aan goederen in gebouwen/woningen. Wel worden er in zaken van brandstichting veelal onvoorwaardelijke (lange) gevangenisstraffen opgelegd, al dan niet in combinatie met oplegging van de tbs-maatregel gezien het gevaarzettende karakter voor personen dat het feit met zich brengt.
Conclusie
In navolging van de officier van justitie en gelet op het advies van de reclassering met betrekking tot de strafmodaliteit, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats en zal zij aan verdachte de maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar opleggen. De rechtbank beoogt met het opleggen van deze substantiële voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan en voorbereidingen te treffen opnieuw een dergelijk, gewiekst strafbaar feit te plegen.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank acht deze straf passend en geboden omdat de straf enerzijds rekening houdt met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden en anderzijds in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde en recht doet aan de gevolgen en de gevaarzetting die het feit heeft gehad.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er gebreken kleven aan de formaliteiten en zij vragen had willen stellen over de opgevoerde kosten. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht de geleden schade te schatten en 2500 euro toe te wijzen en de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen omdat verdachte de niet aansprakelijk is voor de brand. Mocht de rechtbank de verdediging daarin niet volgen, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering omdat er geen bewijs is overgelegd van daadwerkelijk herstel van de begrote schade en niet duidelijk is in hoeverre deze schade zou zijn ontstaan door de brandstichting.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering aangezien de stukken ontbreken waaruit blijkt dat [persoon 2] de benadeelde partij mag vertegenwoordigen en namens de [benadeelde partij] een vordering mag indienen. Er is geen uittreksel uit de Kamer van Koophandel meegestuurd en er is aan de vertegenwoordiger van de benadeelde partij ter terechtzitting: aangever [persoon 3] , geen volmacht afgegeven. De rechtbank is ook overigens van oordeel dat de behandeling en de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert omdat zij graag vragen had willen stellen over de inhoud van de vordering en voordat zij toekomt aan toekenning daarvan – namelijk of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht en of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit, met betrekking tot de leesbaarheid van de bijlage die ten grondslag wordt gelegd aan het schadebedrag en of er uitkering van een verzekeringsmaatschappij heeft plaatsgevonden – en zij daartoe niet in de gelegenheid is geweest gezien de gebreken die kleven aan de formaliteiten met betrekking tot vertegenwoordiging van de benadeelde partij (ter terechtzitting).
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
- een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] :
De rechtbank:
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M.T. Keukens, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 19 april 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.