ECLI:NL:RBOBR:2023:1816

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
C/01/390516 / FA RK 23-827
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening echtscheiding en partneralimentatie met betrekking tot de financiële situatie van partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 april 2023 een beschikking gegeven in het kader van een voorlopige voorziening met betrekking tot echtscheiding en partneralimentatie. De vrouw verzocht de rechtbank om de man te verplichten tot het betalen van € 3.502,00 bruto per maand aan partneralimentatie, met ingang van 1 januari 2023. De man voerde verweer en stelde dat hij al zijn lasten voor de echtelijke woning betaalde en dat de vrouw in staat was om zelf een inkomen te genereren. De rechtbank heeft de situatie van partijen beoordeeld en vastgesteld dat de vrouw een huwelijksgerelateerde behoefte had van € 3.313,00 netto per maand, maar dat haar eigen inkomen uit onderneming slechts € 655,00 netto per maand bedroeg. De rechtbank oordeelde dat de man met ingang van de datum van de beschikking € 3.494,00 per maand aan partneralimentatie moest betalen. De rechtbank hield geen rekening met het woonbudget, maar met de werkelijke hypotheekrente en additionele woonlasten, die lager waren dan het woonbudget. De rechtbank concludeerde dat de man voldoende draagkracht had om deze alimentatie te betalen en dat de kosten van de procedure door elk van de partijen zelf gedragen moesten worden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/390516 / FA RK 23-827
Uitspraak : 12 april 2023
Beschikking betreffende voorlopige voorzieningen in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.C. Lang,
tegen:
[verweerder,],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. T.A.A.J.M. Weierink,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vrouw en de man.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de vrouw, ontvangen op 23 februari 2023;
  • het verweerschrift van de man;
  • de correspondentie, met name:
  • een brief van mr. Lang van 16 maart 2023;
  • een brief van mr. Lang van 23 maart 2023 met daarin een vermeerdering van het verzoek.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 29 maart 2023. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten en mr. [C] in de hoedanigheid van piketmediator.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] te [plaats] met elkaar gehuwd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw verzoekt, na vermeerdering van haar verzoek om, voor de duur van de echtscheidingsprocedure, te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2023, dan wel met ingang van een door de rechtbank vast te stellen datum, zal bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud met € 3.502,00 bruto per maand, dan wel met een bedrag door de rechtbank vast te stellen.
3.2.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek van de vrouw.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang, hierna verder ingegaan.

4.De beoordeling

Ingangsdatum

4.1.
De vrouw stelt dat het redelijk is dat de man met ingang van 1 januari 2023 partneralimentatie gaat betalen. Op die datum is de man teruggekeerd naar de echtelijke woning en gestopt met het betalen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij ook na 1 januari 2023 alle vaste lasten van partijen alsmede de kosten voor de verzekeringen van de vrouw is blijven betalen. De vrouw heeft dit niet betwist. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk om, zoals algemeen aanvaard bij voorlopige voorzieningen, de ingangsdatum van de partneralimentatie te bepalen op de datum van de beschikking. De vrouw heeft onvoldoende gesteld om van dit uitgangspunt af te wijken.
Behoefte en aanvullende behoefte
4.2.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2023 € 3.313,00 netto per maand bedraagt. De rechtbank zal hiervan uitgaan.
4.3.
Op de huwelijksgerelateerde behoefte dienen in beginsel de eigen inkomsten van de vrouw in mindering te worden gebracht om vast te kunnen stellen of er sprake is van een aanvullende behoefte.
4.4.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw in staat geacht moet worden om naast haar inkomen uit onderneming een eigen inkomen van circa € 2.800,00 per maand te verdienen. De vrouw betwist dit. Zij heeft geen relevante werkervaring en ook haar leeftijd maakt het voor haar lastig om een full time baan te vinden.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat de procedure betreffende de voorlopige voorzieningen een procedure is tot het treffen van een ordemaatregel. Met deze aard van de procedure verhoudt zich niet dat de rechtbank een diepgravend onderzoek doet naar de situatie van partijen nu en in de toekomst. Dit leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat bij de vaststelling van de aanvullende behoefte van de vrouw geen plaats is voor een debat over haar toekomstige verdiencapaciteit en dat de rechtbank zal aansluiten bij de situatie zoals deze op dit moment feitelijk is. De rechtbank acht het daarbij redelijk om uit te gaan van het door de vrouw gestelde inkomen uit onderneming van € 8.000,00 per jaar. De man heeft dit inkomen op zichzelf niet betwist. Dit betekent dat de rechtbank uitgaan van een inkomen uit onderneming van € 8.000,00 bruto per jaar. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw van € 655,00 per maand. De berekening met kenmerk ‘NBI vrouw’ wordt als bijlage aan deze beschikking gehecht.
4.6.
De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt op basis van deze gegevens
€ 3.313 - € 655 = € 2.658,00 netto per maand. Gebruteerd is dat afgerond € 4.509,00 per maand.
Draagkracht man
4.7.
Bij de berekening van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 109.221,00 bruto per jaar zoals dat volgt uit zijn jaaropgave over 2022. Volgens de man is zijn inkomen in 2023 gelijk aan zijn inkomen in 2022. De vrouw heeft dit niet betwist. Het besteedbaar inkomen van de man berekent de rechtbank vervolgens op € 5.394,00 netto per maand. De berekening met kenmerk ‘NBI man’ wordt aan deze beschikking gehecht.
4.8.
Met ingang van 1 januari 2023 wordt de draagkracht voor de partneralimentatie in beginsel forfaitair berekend op grond van de draagkrachtformule 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1175)]. Hierbij wordt rekening gehouden met een woonbudget van 30% van het NBI en wordt de alimentatieplichtige geacht de kosten van wonen uit dit budget te kunnen voldoen.
4.9.
Bij een NBI van € 5.394,00 bedraagt het woonbudget afgerond € 1.618,00. De vrouw stelt dat in plaats van dit woonbudget rekening moet worden gehouden met een werkelijke woonlast van € 545,00 per maand, bestaande uit een bedrag van € 295,00 per maand aan netto hypotheekrente en een bedrag van € 250,00 per maand aan additionele eigenaarslasten. Volgens de vrouw is er sprake van een tekort aan draagkracht wanneer rekening zou worden gehouden met het woonbudget. Daarnaast is de werkelijke woonlast van de man structureel lager dan de forfaitaire woonlast en is niet te verwachten dat de woonlasten van de man op korte termijn zullen stijgen. Het zal nog geruime tijd duren voordat partijen komen tot een financiële afwikkeling van het huwelijk en al die tijd houdt de man deze lage woonlast. De man betwist dit. Hij voert aan dat de woning op korte termijn verkocht zal moeten worden. Zijn woonlasten voor een andere woning zullen aanzienlijk hoger zijn dan de huidige woonlast. Wanneer de man toch in de woning zou blijven wonen en de vrouw zou moeten uitkopen, zullen zijn lasten eveneens stijgen. Hij moet dan immers een nieuwe financiering afsluiten tegen de huidige hoge rentestand.
4.10.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat de man op dit moment alle lasten voor de echtelijke woning voldoet. De rechtbank gaat er vanuit dat hij dit gedurende de voorlopige voorzieningen ook zal blijven voldoen nu de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woning op korte termijn verkocht zal zijn, noch dat hij de vrouw op korte termijn zal uitkopen. In het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure zal de rechtbank daarom niet rekenen met het woonbudget maar uitgaan van de bedragen aan hypotheekrente en additionele woonlasten zoals door de vrouw gesteld. De man heeft deze bedragen niet betwist.
4.11.
Gelet op het vorenstaande berekent de rechtbank de draagkracht van de man aan de hand van de formule 60% x [NBI – (€ 545 + € 1.175)]. De draagkracht van de man bedraagt daarmee afgerond € 2.204,00 netto per maand. Gebruteerd is dat € 3.494,00 per maand.
4.12.
De rechtbank zal de voorlopig door de man te betalen partneralimentatie vaststellen op € 3.494,00 per maand.
Proceskosten
4.13.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank stelt de navolgende voorlopige voorziening vast:
5.1.
bepaalt het bedrag dat de man met ingang van de datum van deze beschikking moet betalen tot levensonderhoud van de vrouw op € 3.494,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
5.2.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Brunt, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 12 april 2023.