ECLI:NL:RBOBR:2023:1807

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
C/01/390583 / KG ZA 23-85
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over het gebruik van de echtelijke huurwoning tijdens echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die op 14 april 2023 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De vrouw, eiseres in conventie, vordert dat zij bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de voormalige echtelijke huurwoning, terwijl de man, gedaagde in conventie, in reconventie vordert dat hij toegang krijgt tot de woning om zijn persoonlijke goederen te verzamelen. De vrouw stelt dat de man haar onder druk zet om de woning te verlaten, terwijl de man aanvoert dat hij recht heeft op de huurwoning na de echtscheiding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw bij beschikking van 25 februari 2022 het recht op het voorlopig uitsluitend gebruik van de huurwoning heeft gekregen. De man heeft in een eerdere beschikking van 3 november 2022 het huurrecht van de woning toegewezen gekregen, maar deze beslissing is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, wat betekent dat de voorlopige voorziening van 25 februari 2022 nog steeds van kracht is.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar vordering, omdat de voorlopige voorziening haar recht op gebruik van de huurwoning behoudt totdat er een definitieve uitspraak is gedaan over het huurrecht. De vorderingen van de man in reconventie zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis benadrukt de juridische complexiteit van voorlopige voorzieningen in het kader van echtscheidingsprocedures en het huurrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/390583 / KG ZA 23-85
Vonnis in kort geding van 14 april 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.E. Koopmans te Oud-Beijerland,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.F.L.A. Van der Vegt-Boshouwers te Eindhoven.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 maart 2023 met 4 producties;
  • de conclusie van antwoord van de man op 5 april 2023 te 8.40 uur ontvangen, tevens houdende eis in reconventie met 15 producties;
  • de producties 5 tot en met 8 van de vrouw op 5 april 2023 te 13.40 uur ontvangen:
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 6 april 2023 te 9.30 uur;
  • de pleitaantekeningen van de vrouw.
1.2.
Ter zitting heeft de advocaat van de man verzocht om de namens de vrouw overgelegde producties 5 tot en met 8 buiten beschouwing te laten omdat deze te laat zijn overgelegd. Vast staat dat de producties niet binnen 24 uur voor de zitting door de vrouw zijn ingediend. Dat betekent dat ze op grond van artikel 6.2 van het “Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie” in beginsel buiten beschouwing worden gelaten. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter partijen evenwel medegedeeld dat zij gelet op de goede procesorde deze stukken ondanks het late tijdstip toelaat. De producties 5 tot en met 8 van de vrouw zijn ingebracht in reactie op de door de man op 5 april 2023 ingediende conclusie van antwoord met producties. Die stukken zijn door de advocaat van de man op het nippertje, tijdig ingediend. Gelet op de aard van de stukken is het begrijpelijk dat de vrouw hierop heeft willen reageren. Dat heeft zij vrij vlot na indiening van de conclusie van antwoord gedaan. Daarbij verdient aantekening dat de man niet in zijn procesbelang is geschaad; de man heeft in voldoende mate van de stukken kennis kunnen nemen, nu het stukken betreft waarmee beide partijen al bekend waren en de man heeft voldoende kunnen reageren gelet op het namens hem gedane verweer ter zitting op deze stukken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op 14 april 2023.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2018.
2.2.
Partijen hebben gedurende het huwelijk gewoond in de echtelijke (huur)woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de huurwoning).
2.3.
Bij verzoekschrift van 29 december 2021 heeft de man de echtscheiding aangevraagd.
2.4.
Bij beschikking van 25 februari 2022 (C/01/378245/FA RK 22-114) heeft deze rechtbank beslist op de door beide partijen gedane verzoeken (voorlopige voorzieningen) met betrekking tot het uitsluitend gebruik van de huurwoning. De rechtbank heeft bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de huurwoning met bevel aan de man de woning te verlaten en niet meer te betreden.
2.5.
Bij beschikking van 3 november 2022 (C/01/377877/ FA RK 21-5984) is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In de beschikking is – voorzover hier van belang – bepaald dat de man huurder zal zijn van de huurwoning met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit onderdeel van de beslissing is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6.
De vrouw heeft op 1 februari 2023 voor wat betreft het huurrecht hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 3 november 2022.
2.7.
De echtscheidingsbeschikking is op [datum] 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.8.
De man is op 17 februari 2023 naar de huurwoning gegaan en heeft de vrouw medegedeeld dat zij de woning dient te verlaten omdat aan hem het huurrecht van de woning is toegekend. De vrouw heeft de woning niet verlaten.
2.9.
Op 20 februari 2023 heeft de man de rechtbank gevraagd om een herstelbeschikking op grond van artikel 31 danwel 32 Rv, met het verzoek de beschikking van 3 november 2022 ten aanzien van het huurrecht alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De vrouw heeft hiertegen op 6 maart 2023 verweer gevoerd.
2.10.
Ter zitting is door de advocaat van de vrouw medegedeeld dat de rechtbank bij beschikking van 5 april 2023 het herstelverzoek van de man ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het huurrecht heeft afgewezen.
3. Het geschil in conventie en in reconventie
3.1.
De vrouw vordert
in conventieuitvoerbaar bij voorraad dat de voorzieningenrechter bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de voormalige echtelijke huurwoning aan het adres [adres] te [plaats] , met bevel
aan de man deze te verlaten en deze niet meer te betreden, totdat in het door de vrouw
ingestelde hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking van 3 november 2022 is
beslist op het door de vrouw ingediende verzoek met betrekking tot het huurrecht.
3.2.
De man vordert
in reconventieuitvoerbaar bij voorraad, samengevat weergegeven:
I. in het geval de eis in conventie wordt toegewezen te gelasten dat de vrouw dient toe te staan dat de man binnen 48 uur na wijzen van het vonnis toegang krijgt tot de woning om binnen 3 uur zijn persoonlijke goederen te verzamelen en mee te nemen waarbij de vrouw afwezig is;
II. de beschikking van 3 november 2022 voor wat betreft de toewijzing van het huurrecht aan de man alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
III. te bepalen dat de man voor de duur van het hoger beroep gerechtigd is tot het voorlopig gebruik van de huurwoning en de zich daarin bevindende inboedel, met het bevel aan de vrouw om deze woning binnen 24 uur na betekening van het vonnis te verlaten en niet langer te betreden, op straffe van een dwangsom
en met de hulp van de sterke arm.
3.3.
De vrouw legt aan haar vorderingen in conventie en haar verweer in reconventie – samengevat en voorzover hier relevant – ten grondslag dat de man aanspraak maakt op verblijf in de woning, wat voor stressvolle situaties zorgt. De vrouw heeft daarom een spoedeisend belang dat er een maatregel wordt getroffen, waarbij aan haar het uitsluitend gebruik van de huurwoning wordt toegekend voor de duur van de behandeling van het hoger beroep. Volgens de vrouw heeft het hoger beroep met betrekking tot het huurrecht grote kans van slagen omdat de rechtbank de belangen van de man om in de huurwoning te wonen ten onrechte zwaarder heeft gewogen dan haar aangevoerde belangen. De vrouw wijst er tenslotte op dat de in de beschikking van 25 februari 2022 getroffen voorziening als bedoeld in artikel 822 lid 1 onder a Rv doorloopt totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 7:266 lid 5 BW in kracht van gewijsde is gegaan. Nu de vrouw hoger beroep heeft ingesteld blijft de getroffen voorlopige voorziening doorlopen totdat de beslissing op het verzoek met betrekking tot het huurrecht onherroepelijk is geworden.
3.4.
De man voert als verweer in conventie en als grondslag van zijn vorderingen in reconventie – samengevat en voorzover hier van belang – aan dat de getroffen voorlopige voorziening van 25 februari 2022 waarbij aan de vrouw het uitsluitend gebruik van de echtelijke huurwoning is toegekend geëindigd is door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De man heeft het heel zwaar dat ondanks dat aan hem het huurrecht is toegekend, hij niet in de huurwoning kan. De man heeft geen woonruimte en kan niet bij familie of vrienden terecht. De man slaapt nu noodgedwongen in zijn auto of bij zijn bedrijf. Aan deze voor de man belastende en stressvolle situatie dient zo snel mogelijk een einde te komen. De man heeft daartoe gemotiveerd en onderbouwd met stukken aangevoerd dat zijn belang om in de huurwoning te wonen zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om aldaar gedurende het hoger beroep te verblijven.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie worden gezamenlijk besproken. Zij hebben hun oorsprong in hetzelfde feitencomplex.
4.2.
De volgende juridische overweging is relevant, alvorens de vorderingen van partijen te beoordelen. Ingevolge art. 826 lid 1 sub a Rv is – voor zover hier relevant - de hoofdregel dat voorlopige voorzieningen hun kracht verliezen zodra de beschikking waarbij de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed of de ontbinding van een geregistreerd partnerschap is uitgesproken, is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Echter, de voorlopige voorziening bedoeld in artikel 822, eerste lid onderdeel a Rv behoudt haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 7:266 lid 5 Rv, indien dit verzoek is gedaan, in kracht van gewijsde gaat.
4.3.
Het volgende staat uit eerdere procedures vast:
  • de vrouw heeft bij wijze van voorlopige voorziening bij beschikking van 25 februari 2022 het recht op het voorlopig uitsluitend gebruik van de echtelijke huurwoning gekregen;
  • bij eindbeschikking van 3 november 2022 is het huurrecht aan de man toegekend. Deze beslissing is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • de vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 3 november 2022 waarin aan de man het huurrecht is toegekend.
4.4.
Gelet op het wettelijk systeem behoudt de beslissing van de rechtbank van 25 februari 2022 op grond van artikel 826 lid 1 onder a Rv haar kracht totdat de beslissing over het huurrecht, als bedoeld in artikel 7:266 lid 5 BW, in kracht van gewijsde is gegaan. Deze rechtbank (afdeling familie- en jeugd) heeft dat bij beschikking van 5 april 2023 ook nadrukkelijk overwogen en heeft op het herstelverzoek de beslissing ten aanzien van het huurrecht gelet op de wet niet alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Nu de vrouw in hoger beroep is gekomen van de eindbeschikking, is de voorlopige voorziening zoals getroffen in de beschikking van 25 februari 2022 dus nog steeds van kracht en niet vervallen door inschrijving van de echtscheiding in de daarvoor bestemde registers. Het betoog van de advocaat van de man [1] dat het hier een leemte in de wet betreft gaat niet op, de situatie waarnaar is verwezen betreft geen huurwoning, maar een echtelijke woning die in eigendom toebehoort aan (een van de) echtgenoten. Gelet op het voorgaande komt aan de vrouw vooralsnog het uitsluitend gebruik van de huurwoning toe.
4.5.
Dit betekent dat de vrouw geen belang heeft bij een beslissing op haar vordering in conventie. Op grond van het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat de vrouw niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering jegens de man.
4.6.
Gelet hierop wordt aan de voorwaardelijke vordering van de man (de vordering van de vrouw wordt niet toegewezen) niet toegekomen. Gelet op het voorgaande worden de vorderingen van de man in reconventie afgewezen. Hetgeen de man inhoudelijk naar voren heeft gebracht omtrent zijn belangen om het voorlopig uitsluitend gebruik van de huurwoning te krijgen, kan in deze procedure onbesproken blijven. Het is immers niet aan de voorzieningenrechter om de getroffen voorziening op te heffen of te wijzigen. De man zal voor zover hij stelt dat de latere beslissing op het huurrecht maakt dat de getroffen voorlopige voorziening niet in stand kan blijven, in een verzoekschriftprocedure om wijziging van de voorlopige voorziening kunnen vragen.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vordering;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M.C. Mommers en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023.

Voetnoten

1.Onder verwijzing naar aantekening 2.2, Sdu Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering (artikel 826 Rv)