ECLI:NL:RBOBR:2023:1647

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
01/133830-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte die zich voordeed als verpleegkundige tijdens de coronapandemie en zich schuldig maakte aan oplichting en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich tijdens de eerste coronagolf voordeed als een medisch geschoold verpleegkundige. De verdachte, geboren in 1995, heeft zich in een ziekenhuis voorgedaan als verpleegkundige, terwijl hij niet over de benodigde kwalificaties beschikte. Hij heeft in een periode van drie weken verschillende diensten gedraaid en daarbij gebruik gemaakt van een vals opgemaakte aanvraag voor BIG-registratie. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting door het ziekenhuis te misleiden, wat leidde tot de afgifte van salaris en andere voordelen, zoals hotelovernachtingen. Daarnaast heeft hij een hartmonitor/defibrillator besteld uit naam van het ziekenhuis, wat ook als oplichting werd gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen, waarvan 161 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Tevens is de verdachte ontzet uit het recht tot uitoefening van een beroep in de individuele gezondheidszorg voor de duur van vijf jaren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 juli 2020, en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.133830.20
Datum uitspraak: 14 april 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte 1] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 september 2020, 24 november 2020, 2 februari 2021, 16 februari 2021, 13 maart 2023, 14 maart 2023 en 31 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 juli 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzittingen van 24 november 2020, 13 maart 2023 en 14 maart 2023 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 maart 2020 tot en met 08 april 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
(telkens) door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
het [ziekenhuis] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten
een geldbedrag (salaris) en/of een of meer hotelovernachtingen in het [hotel] en/of een toegangspas (waarmee verdachte een of meer afdelingen en/of (afgesloten) ruimtes binnen voornoemd ziekenhuis kon betreden) en/of
een of meer uniformen en/of een telefoon en/of de toegang tot gevoelige medische gegevens, te weten een of meer patiëntendossiers,
hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- tijdens de eerste Corona uitbraak
- zich ten opzichte van voornoemd ziekenhuis (tijdens de sollicitatieprocedure) voorgedaan als ware hij, verdachte, afgestudeerd aan de HBO opleiding Bachelor Medische Hulpverlening en/of
- een op zijn, verdachtes, naam gestelde aanvraag BIG-registratie met als beroep Bachelor Medisch Hulpverlener d.d. 15 maart 2020 aan de afdeling personeel en organisatie van voornoemd ziekenhuis overhandigd en/of (daarbij) aangegeven dat deze aanvraag nog in behandeling was en/of
- bij aanvang van de sollicitatieprocedure aan voornoemd ziekenhuis medegedeeld dat hij, verdachte, op dat moment werkzaam was bij de [bedrijf 1] en/of
- aan voornoemd ziekenhuis medegedeeld dat hij, verdachte, anderhalf jaar werkervaring had in de ambulancezorg en/of
- de bootcamp van voornoemd ziekenhuis (in het kader van de sollicitatieprocedure) doorlopen en/of behaald en/of
- aan voornoemd ziekenhuis medegedeeld dat hij, verdachte, bij zijn (zieke) tante te ’s-Hertogenbosch woonachtig was en/of vanwege mogelijke Corona besmetting niet in die woning terecht kon en/of
- (telkens) voornoemd ziekenhuis medegedeeld dat hij, verdachte, zijn diploma van de HBO opleiding Bachelor Medische Hulpverlening en zijn (bijbehorende) BIG-registratie op een later moment zou overleggen en/of
- tijdens zijn, verdachtes, diensten in voornoemd ziekenhuis gebruikgemaakt van een zogenaamd SEH uniform (wit met rode bies) (zulks terwijl verdachte geen recht had om een dergelijk uniform te dragen) en/of
- een of meer dagen in voornoemd ziekenhuis gewerkt als ware hij verpleegkundige en/of
- (terwijl verdachte daartoe niet bevoegd was) zelfstandig en als ware hij verpleegkundige bij een of meer patiënten van voornoemd ziekenhuis een of meer handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg verricht, waaronder een of meer voorbehouden handelingen (in de zin van art. 36 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg),
waardoor voornoemd ziekenhuis (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
T.a.v. feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 maart 2020 tot en met 19 maart 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een op zijn, verdachtes, naam gestelde aanvraag BIG-registratie met als beroep Bachelor Medisch Hulpverlener d.d. 15 maart 2020
als ware het echt en onvervalst, door
voornoemde op zijn, verdachtes, naam gestelde aanvraag (tijdens het (arbeidsvoorwaarden)gesprek) aan de afdeling personeel en organisatie van het [ziekenhuis] te overhandigen;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 maart 2020 tot en met 19 maart 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een aanvraag BIG-registratie d.d. 15 maart 2020
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
in voornoemde aanvraag te vermelden dat hij, verdachte, het beroep Bachelor Medisch Hulpverlener heeft,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen
te doen gebruiken;
T.a.v. feit 3:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 maart 2020 tot en met 18 mei 2020 te ’s-Hertogenbosch en/of Vught en/of Hellevoetsluis, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
(telkens) door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[bedrijf 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten
een hartmonitor (te weten een defibrillator [merknaam] ),
hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- tijdens de eerste Corona uitbraak
- zich ten opzichte van voornoemd bedrijf voorgedaan als ware hij, verdachte, bevoegd en/of gevraagd om namens en voor het [ziekenhuis] die hartmonitor/defibrillator te bestellen en/of te huren, in elk geval ter beschikking te stellen en/of
- in de contacten met voornoemd bedrijf gebruik gemaakt van het emailadres [e-mailadres] en/of
- (daarbij) aan voornoemd bedrijf aangegeven dat het [ziekenhuis] achteraf de verschuldigde huurkosten aan voornoemd bedrijf zou betalen en/of
- namens het [ziekenhuis] die hartmonitor/defibrillator van een koerier van koeriersdienst UPS in ontvangst genomen,
waardoor voornoemd bedrijf werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
T.a.v. feit 4 primair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 maart 2020 tot en met 08 april 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een of meer patiënten op de afdeling Spoedeisende hulp (SEH) en/of de ‘Covid-afdeling’ (Neurologie) van het [ziekenhuis] ,
(telkens)
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- tijdens de eerste Corona uitbraak
- terwijl verdachte wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij, verdachte, met zeer kwetsbare (Corona)patiënten te maken had en/of
- terwijl verdachte wist dat hij geen enkele scholing gevolgd en/of afgerond heeft om verpleegkundige te worden en derhalve op dat gebied ook niet gediplomeerd was om medische en/of voorbehouden en/of risicovolle, in elk geval handelingen te verrichten op het gebied van de individuele gezondheidszorg en/of
- doordat verdachte zich ten opzichte van voornoemd ziekenhuis (tijdens de sollicitatieprocedure) heeft voorgedaan als ware hij, verdachte, afgestudeerd aan de HBO opleiding Bachelor Medische Hulpverlening en/of
- doordat verdachte een op zijn, verdachtes, naam gestelde aanvraag BIG-registratie met als beroep Bachelor Medisch Hulpverlener d.d. 15 maart 2020 aan de afdeling personeel en organisatie van voornoemd ziekenhuis heeft overhandigd en/of (daarbij) heeft aangegeven dat deze aanvraag nog in behandeling was en/of
- doordat verdachte bij aanvang van de sollicitatieprocedure aan voornoemd ziekenhuis heeft medegedeeld dat hij, verdachte, op dat moment werkzaam was bij de [bedrijf 1] en/of
- aan voornoemd ziekenhuis heeft medegedeeld dat hij, verdachte, anderhalf jaar werkervaring had in de ambulancezorg en/of
- aan voornoemd ziekenhuis heeft medegedeeld dat hij, verdachte, ervaring had om op de “Covid-afdeling’ te werken,
- daarmee het [ziekenhuis] en/of (een) medewerker(s) van voornoemd ziekenhuis erop heeft laten vertrouwen dat hij bekwaam was en/of de benodigde expertise had en/of over voldoende kennis en vaardigheden beschikte om op die afdeling(en) werkzaam te zijn en/of
- terwijl verdachte (aldus) wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij niet bekwaam en/of bevoegd was om zelfstandig medische en/of voorbehouden en/of risicovolle, in elk geval handelingen te verrichten op het gebied van de individuele gezondheidszorg
zelfstandig een of meer aan de beroepsgroep 'verpleegkundige' voorbehouden en/of risicovolle, in elk geval handeling(en) heeft verricht en/of nagelaten, waarbij patiënten en/of verpleegkundigen en/of artsen van voornoemd ziekenhuis erop vertrouwden dat hij, verdachte, (de) patiënt(en) behandelde conform de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst,
waarbij hij, verdachte, niet, althans onvoldoende, heeft gehandeld als goed hulpverlener en/of daarbij niet, althans onvoldoende, in overeenstemming heeft gehandeld met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voorvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard, zoals omschreven in artikel 7:453 BW, en aldus geen beroep of aanspraak (meer) kon en/of kan doen op de 'medische exceptie',
te weten het meermalen, althans eenmaal:
- klaarmaken en/of aansluiten en/of (intraveneus) toedienen van antibiotica en/of
- (subcutaan) toedienen van morfine en/of
- prikken van de glucose en/of
- (oraal en/of intraveneus) toedienen van medicatie (waaronder furosemide) en/of
- toedienen van vocht en/of
- toedienen van zuurstof en/of
- bepalen van de Early Warning System-score en/of
- controleren en/of bewaken van vitale functies en/of
- opnemen van bloeddruk en/of saturatie en/of pols en/of temperatuur en/of
- vervoeren van patiënten en/of
- schoonmaken van ruimtes en/of bedden waar(in) Corona patiënten hebben gelegen en/of
- aan- en uittrekken van de beschermende kleding,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 4 subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 maart 2020 tot en met 08 april 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland
opzettelijk heeft mishandeld, althans de gezondheid van een of meer patiënten op de afdeling Spoedeisende hulp (SEH) en/of de ‘Covid-afdeling’ (Neurologie) van het [ziekenhuis] , heeft benadeeld
hebbende hij, verdachte, (telkens) opzettelijk:
- tijdens de eerste Corona uitbraak
- terwijl verdachte wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij, verdachte, met zeer kwetsbare (Corona)patiënten te maken had en/of
- terwijl verdachte wist dat hij geen enkele scholing gevolgd en/of afgerond heeft om verpleegkundige te worden en derhalve op dat gebied ook niet gediplomeerd was om medische en/of voorbehouden en/of risicovolle, in elk geval handelingen te verrichten op het gebied van de individuele gezondheidszorg en/of
- doordat verdachte zich ten opzichte van voornoemd ziekenhuis (tijdens de sollicitatieprocedure) heeft voorgedaan als ware hij, verdachte, afgestudeerd aan de HBO opleiding Bachelor Medische Hulpverlening en/of
- doordat verdachte een op zijn, verdachtes, naam gestelde aanvraag BIG-registratie met als beroep Bachelor Medisch Hulpverlener d.d. 15 maart 2020 aan de afdeling personeel en organisatie van voornoemd ziekenhuis heeft overhandigd en/of (daarbij) heeft aangegeven dat deze aanvraag nog in behandeling was en/of
- doordat verdachte bij aanvang van de sollicitatieprocedure aan voornoemd ziekenhuis heeft medegedeeld dat hij, verdachte, op dat moment werkzaam was bij de [bedrijf 1] te Rotterdam en/of
- aan voornoemd ziekenhuis heeft medegedeeld dat hij, verdachte, anderhalf jaar werkervaring had in de ambulancezorg en/of
- aan voornoemd ziekenhuis heeft medegedeeld dat hij, verdachte, ervaring had om op de ‘Covid-afdeling’ te werken,
- daarmee het [ziekenhuis] en/of (een) medewerker(s) van voornoemd ziekenhuis erop heeft laten vertrouwen dat hij bekwaam was en/of de benodigde expertise had en/of over voldoende kennis en vaardigheden beschikte om op die afdeling(en) werkzaam te zijn en/of
- terwijl verdachte (aldus) wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij niet bekwaam en/of bevoegd was om zelfstandig medische en/of voorbehouden en/of risicovolle, in elk geval handelingen te verrichten op het gebied van de individuele gezondheidszorg
zelfstandig een of meer aan de beroepsgroep 'verpleegkundige' voorbehouden en/of risicovolle, in elk geval handeling(en) verricht en/of nagelaten, waarbij patiënten en/of verpleegkundigen en/of artsen van voornoemd ziekenhuis erop vertrouwden dat hij, verdachte, (de) patiënt(en) behandelde conform de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst,
waarbij hij, verdachte, niet, althans onvoldoende, heeft gehandeld als goed hulpverlener en/of daarbij niet, althans onvoldoende, in overeenstemming heeft gehandeld met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voorvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard, zoals omschreven in artikel 7:453 BW, en aldus geen beroep of aanspraak (meer) kon en/of kan doen op de 'medische exceptie',
te weten het meermalen, althans eenmaal:
- klaarmaken en/of aansluiten en/of (intraveneus) toedienen van antibiotica en/of
- (subcutaan) toedienen van morfine en/of
- prikken van de glucose en/of
- (oraal en/of intraveneus) toedienen van medicatie (waaronder furosemide) en/of
- toedienen van vocht en/of
- toedienen van zuurstof en/of
- bepalen van de Early Warning System-score en/of
- controleren en/of bewaken van vitale functies en/of
- opnemen van bloeddruk en/of saturatie en/of pols en/of temperatuur en/of
- vervoeren van patiënten en/of
- schoonmaken van ruimtes en/of bedden waar(in) Corona patiënten hebben gelegen en/of
- aan- en uittrekken van de beschermende kleding;
T.a.v. feit 5:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 maart 2020 tot en met 08 april 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland,
terwijl hij, verdachte,
(telkens) buiten noodzaak een (of meer) handelingen heeft verricht en/of uitgevoerd op het gebied van de individuele gezondheidzorg, te weten
- het klaarmaken en/of aansluiten en/of (intraveneus) toedienen van antibiotica en/of
- het (subcutaan) toedienen van morfine en/of
- het prikken van de glucose en/of
- het (oraal en/of intraveneus) toedienen van medicatie (waaronder furosemide) en/of
- het toedienen van vocht en/of
- het toedienen van zuurstof en/of
- het bepalen van de Early Warning System-score en/of
- het controleren en/of bewaken van vitale functies en/of
- het opnemen van bloeddruk en/of saturatie en/of pols en/of temperatuur en/of
- het vervoeren van patiënten en/of
- het schoonmaken van ruimtes en/of bedden waar Covid patiënten hebben gelegen en/of
- het aan- en uittrekken van de beschermende kleding,
terwijl hij geen verpleegkundige opleiding gevolgd of afgerond heeft en hij, verdachte, bij het verrichten van bovengenoemde handeling(en), zichzelf (derhalve) redelijkerwijs niet (voldoende) bekwaam en/of bevoegd kon of mocht achten en/of
verdachte (derhalve) wist en/of ernstige reden had om te vermoeden dat hij benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van een ander, te weten een of meer patiënten van het [ziekenhuis] die hij heeft vervoerd en/of heeft behandeld en/of heeft onderzocht en/of zijn/haar/hun gezondheidstoestand heeft beoordeeld, heeft veroorzaakt door en/of bestaande die (aanmerkelijke kans op) benadeling van de gezondheid uit (onder meer)
- zelfstandig zonder toezicht of begeleiding van een arts en/of verpleegkundige bovengenoemde (be)handeling(en) te verrichten en/of
- onzorgvuldig en/of onkundig en/of ondeugdelijk voornoemde handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg te verrichten en/of
- bij een of meer patiënten van het [ziekenhuis] (een) voorbehouden handeling(en) als bedoeld in de zin van artikel 36 lid 5 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg te verrichten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding.
Door de verdediging is aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van de feiten 4 en 5 nietig moet worden verklaard, omdat onvoldoende duidelijk is wat de verdachte nu exact wordt verweten. De tenlastelegging is door het ontbreken van concreet genoemde personen/individuen niet voldoende specifiek en voldoet daarmee niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van de tenlastelegging in samenhang bezien met de inhoud van het procesdossier voldoende duidelijk blijkt wat verdachte wordt verweten. Dat de patiënten bij wie verdachte de verweten handelingen zou hebben verricht niet individueel worden genoemd (al dan niet geanonimiseerd) maakt niet dat het verwijt onvoldoende duidelijk is of verdachte niet weet waartegen hij zich moet verdedigen. De dagvaarding voldoet ook voor het overige aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De bevoegdheid van de rechtbank.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen.
De schorsing van de vervolging.
Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op vrijdag 1 mei 2020 werd door een schuldhulpverlener aan [wijkagent 1] gemeld dat [verdachte 1] (hierna: verdachte) salaris had ontvangen van het [ziekenhuis] (hierna: het [ziekenhuis] ). Omdat het de wijkagent ambtshalve bekend was dat verdachte op het gebied van medische hulpverlening, in de woorden van de wijkagent, een soort pathologische leugenaar is en hij in het verleden meerdere keren met oplichtingszaken en diefstallen in verband was gebracht waarbij (medische) apparatuur was verduisterd of gestolen, heeft de wijkagent deze informatie gedeeld met [wijkagent 2] die het [ziekenhuis] in zijn portefeuille heeft. Navraag bij het [ziekenhuis] leerde dat verdachte inderdaad tijdens de eerste coronagolf van 19 maart 2020 tot 9 april 2020 werkzaam was geweest bij het [ziekenhuis] . Doordat verdachte, nadat hij was aangenomen, geen diploma en BIG-registratie overlegde en hij zich afwijkend gedroeg, was hij, nadat hij meerdere dagen werkzaam was geweest op verschillende afdelingen, door het [ziekenhuis] ontslagen.
Naar aanleiding van de hiervoor benoemde feiten en omstandigheden is de verdenking gerezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van het [ziekenhuis] (
feit 1), gebruikmaking van een vals/vervalst geschrift en/of valsheid in geschrift (
feit 2), poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad dan wel mishandeling (
feit 4 primair/subsidiair) en overtreding van artikel 96 van de Wet op de Individuele Gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) (
feit 5). Tijdens het politie-onderzoek kwam verder naar voren dat verdachte uit naam van het [ziekenhuis] een hartmonitor/defibrillator had besteld bij het bedrijf [bedrijf 2] Deze hartmonitor/defibrillator is tijdens de doorzoeking aangetroffen in de woning waar verdachte op dat moment verbleef. Aan verdachte is tevens oplichting van [bedrijf 2] tenlastegelegd (
feit 3).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de feiten zoals tenlastegelegd onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 primair en feit 5 wettig en overtuigend bewezenverklaard kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman van verdachte is vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 4 en 5. In het dossier ontbreekt het aan voldoende wettig bewijs dat verdachte de gestelde handelingen heeft verricht en niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op het veroorzaken van (zwaar lichamelijk) letsel of benadeling. Bovendien leveren de veronderstelde handelingen geen (aanmerkelijk kans op) benadeling van de gezondheid op.
Het oordeel van de rechtbank.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van de bewijsbijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Nadere overwegingen ten aanzien van het bewijs.

T.a.v. feit 1
Bij haar oordeel acht de rechtbank onder andere het navolgende van belang. Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 maart 2023 verklaard dat hij zich bij het ziekenhuis heeft aangemeld in het begin van de coronapandemie en dat hij tijdens het intakegesprek op 19 maart 2023 de opleiding Bachelor Medische Hulpverlening heeft genoemd. Ook heeft hij tijdens het daaropvolgende arbeidsvoorwaardengesprek met getuige [getuige 1] verteld dat hij ervaring had binnen de ambulancezorg en heeft hij een aanvraag tot registratie in het register Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (hierna: BIG-registratie) overgelegd. Op deze aanvraag is door verdachte ingevuld dat hij de opleiding Bachelor Medische Hulpverlening heeft voltooid. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt dat de door verdachte verstrekte (valse) informatie aanleiding gaf hem in te delen als verpleegkundige waarna hij op 20 maart 2020 aan het werk is gegaan als verpleegkundige. Eerst op de Bootcamp en later op de huisartsenpost, op de afdeling neurologie (die op dat moment was omgebouwd tot corona afdeling) en op de Spoedeisende Hulp. De verklaring van verdachte dat hij enkel als ondersteuner is aangesteld en heeft gewerkt, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Niet alleen heeft hij bij zijn aanstelling een toegangspas en inloggegevens verkregen waarop/waarbij als functie verpleegkundige stond vermeld en heeft hij een BIG-aanvraag overgelegd die enkel voor een verpleegkundige is vereist, ook heeft hij tegen diverse ziekenhuismedewerkers (onder andere getuigen [getuige 2] en [getuige 3] ) verteld dat hij als verpleegkundige werd ingezet en/of heeft hij daarbij dezelfde (valse) informatie over zijn vooropleiding en werkervaring verteld. Ook uit de door verdachte gemaakte verpleegkundige notities (zie bijlage bij het verhoor van getuige [getuige 14] ) blijkt dat verdachte zich als verpleegkundige heeft gedragen. Op grond van zijn aanstelling als verpleegkundige heeft verdachte vervolgens salaris, een toegangspas, toegang tot patiëntendossiers, uniformen en een telefoon verkregen. Verder heeft hij op kosten van het [ziekenhuis] overnachtingen in het [hotel] verkregen, volgens aangever was dit omdat verdachte verteld had dat hij bang was zijn kwetsbare tante bij wie hij in huis zou wonen, te besmetten met corona. Verdachte erkent het verkrijgen van voornoemde goederen dan wel diensten.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank de oplichting van het [ziekenhuis] wettig en overtuigend bewezen. Hierbij merkt de rechtbank op dat de in de tenlastelegging genoemde gedachtestreepjes betreffende het (kort gezegd) doorlopen/behalen van de bootcamp, het gebruik maken van een uniform met rode bies en verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg als ware hij (verdachte) verpleegkundige, naar het oordeel van de rechtbank niet hebben bijgedragen aan de oplichting van het [ziekenhuis] doch eerder een gevolg daarvan zijn geweest. Verdachte wordt hiervan dan ook partieel vrijgesproken.
T.a.v. feit 2
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de eigen verklaring van verdachte, de aangifte, de verklaring van getuige [getuige 1] en de aanvraag tot BIG-registratie d.d. 15 maart 2020.
T.a.v. feit 3
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, de verklaring van getuige [getuige 4] , de op de Iphone van verdachte aangetroffen foto en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 maart 2023. Verdachte heeft erkend dat hij op naam van het [ziekenhuis] een hartmonitor/defibrillator heeft besteld bij [bedrijf 2] , dat hij deze via de afdeling goederen van het [ziekenhuis] in ontvangst heeft genomen en dat hij het apparaat vervolgens mee naar huis heeft genomen. Verdachte heeft verklaard dat hij dit in samenspraak met/in opdracht van het [ziekenhuis] zou hebben gedaan omdat hij vanuit zijn eerdere functie contacten had bij het bedrijf.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt volstrekt onaannemelijk en deze vindt ook op geen enkele wijze steun in het dossier. Verdachte kan desgevraagd geen naam noemen van de medewerker van de afdeling inkoop en/of van de leidinggevende van wie hij toestemming tot het bestellen van het (dure) apparaat zou hebben gekregen. Bovendien verlopen de inkoop en bestelling van goederen in grote organisaties als het [ziekenhuis] via vast voorgeschreven (administratieve) procedures, zoals in de aangifte van het [ziekenhuis] beschreven staat. Het spreekt voor zich dat een verpleegkundige, laat staan een verpleegkundige die pas een paar dagen in dienst is, niet op eigen houtje op kosten van het ziekenhuis een hartmonitor/defibrillator mag bestellen. De rechtbank acht de oplichting van [bedrijf 2] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de pleegperiode merkt de rechtbank op dat noch uit de verklaring van verdachte noch uit de overige verklaringen in het dossier kan worden opgemaakt op welk moment verdachte de hartmonitor/defibrillator in ontvangst heeft genomen en heeft meegenomen naar huis. Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende het onderzoek aan de telefoon van verdachte blijkt wel dat hij de hartmonitor/defibrillator op 17 april 2020 heeft gefotografeerd en dus in ieder geval op dat moment in zijn bezit had. De rechtbank stelt de einddatum van de pleegperiode van dit feit daarom op 17 april 2020.
T.a.v. feit 4 en feit 5, enkele opmerkingen vooraf.
Bij de beoordeling van feit 4 (primair/subsidiair) en feit 5 dient allereerst te worden vastgesteld welke medische en/of voorbehouden en/of risicovolle handelingen althans handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg (
hierna kortgezegd: de handelingen) wettig en overtuigend bewezenverklaard kunnen worden. De rechtbank stelt daarbij allereerst vast dat de tenlastelegging bij de feiten 4 en 5 voor wat de beschreven handelingen betreft gelijkluidend zijn en stelt bij de beoordeling van het bewijs verder het volgende voorop.
Door de raadsman is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld welke specifieke handeling(en) bij welke patiënt door verdachte zou(den) zijn verricht. Dit wordt in de tenlastelegging niet benoemd en in het procesdossier ontbreken de medische dossiers van de patiënten waaruit de specifieke handelingen zouden kunnen blijken omdat het [ziekenhuis] geweigerd heeft deze vrij te geven. Ook is er steeds maar één getuigenverklaring (van een collega/verpleegkundige) waaruit zou kunnen blijken dat verdachte een bepaalde handeling bij een bepaalde patiënt heeft verricht (unus testis). De raadsman heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
De rechtbank deelt de visie van de raadsman, dat bij het beoordelen van het bewijs ten aanzien van de handelingen de specifieke handeling per individuele patiënt moet kunnen worden vastgesteld, niet. Naar het oordeel van de rechtbank dienen bij het vaststellen van de verrichte handelingen de bewijsmiddelen in het dossier in onderling verband en samenhang te worden bezien. Zoals hierna bij de bespreking van de afzonderlijke handelingen zal blijken, bevat het dossier ten aanzien van de diverse handelingen niet alleen meerdere verklaringen van collega’s/verpleegkundigen die bijdragen tot het bewijs, maar ook een weergave van de door verdachte gedane registraties in HiX (het patiëntensysteem van het ziekenhuis) en ten aanzien van sommige handelingen de eigen verklaring van verdachte.
Verder gaat de rechtbank van het volgende uit. Bij het uitvoeren van verpleegtechnische handelingen geldt het algemene uitgangspunt dat elke medewerker bevoegd en bekwaam dient te zijn. Dit is onder andere ook opgenomen in de protocollen van het [ziekenhuis] [1] waaruit daarnaast nog blijkt dat ten aanzien van bepaalde verpleegtechnische handelingen voor medewerkers het vier-ogen-principe geldt. Dit houdt in dat bij bijvoorbeeld het klaarmaken en toedienen van een geneesmiddel dat gegeven wordt via injectie of infuus één medewerker verantwoordelijk is voor het klaarmaken en toedienen van het geneesmiddel en een andere medewerker voor de controle hierop. Deze verpleegtechnische handelingen zijn daarmee steeds een gedeelde verantwoordelijkheid van beide medewerkers die beiden bevoegd en bekwaam dienen te zijn. Uit de aangifte en diverse verklaringen blijkt bovendien dat binnen het [ziekenhuis] wordt gewerkt met een zogenaamd buddysysteem. Twee verpleegkundigen worden in dit systeem tijdens hun dienst aan elkaar gekoppeld waarbij zij samen de verantwoordelijkheid dragen voor de zorg voor de aan dat koppel toegewezen patiënten. Ook hier is dus sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid. Door deze gedeelde verantwoordelijkheid is het naar het oordeel van de rechtbank bij de vaststelling van de verrichte handelingen niet van doorslaggevend belang welke van de twee medewerkers/buddy’s een bepaalde handeling feitelijk heeft verricht, maar is het voldoende als wordt vastgesteld dat een bepaalde handeling werd verricht door één van beiden onder hun (gedeelde) verantwoordelijkheid. Verdachte heeft bij de politie op 4 augustus 2020 en ter terechtzitting van 13 maart 2023 verklaard dat hij bekend was met het buddysysteem, dat hij als buddy werd ingezet, dat hij samen met zijn buddy de verantwoordelijkheid droeg voor een aantal patiënten en dat hij in het kader van het vier-ogen-principe antibiotica heeft afgetekend.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte gelet op de gedeelde verantwoordelijkheid dan ook niet enkel verantwoordelijk worden gehouden voor de feitelijk door hem verrichtte handelingen, maar ook voor die handelingen die zijn collega’s in zijn bijzijn dan wel onder zijn (gedeelde) verantwoordelijkheid hebben verricht. Dit wordt ook onderschreven door getuige [getuige 13] . Zij verklaart dat verdachte door het mee aftekenen van medicatie die intraveneus wordt toegediend mede de verantwoordelijkheid neemt voor het toedienen daarvan, ongeacht of de medicatie door hemzelf of door de collega is toegediend.
De handelingen genoemd in de tenlastelegging.
- het klaarmaken en/of aansluiten en/of (intraveneus) toedienen van antibiotica
De rechtbank acht deze handelingen wettig en overtuigend bewezen en baseert haar oordeel op de eigen verklaring van verdachte inhoudende dat hij antibiotica heeft afgetekend (als onderdeel van het klaarmaken) en op de verklaringen van de getuigen [getuige 5] , [getuige 3] , [getuige 6] en [getuige 7] . Getuige [getuige 5] heeft verdachte in de medicijnruimte antibiotica zien klaarmaken, getuige [getuige 3] heeft samen met verdachte antibiotica klaargemaakt en gezien dat verdachte de spuit aansloot op het infuus van een patiënt, getuige [getuige 6] heeft antibiotica klaargemaakt en verdachte heeft hiervoor mee getekend en getuige [getuige 7] heeft antibiotica toegediend die zij samen met verdachte had gecontroleerd. Ook uit de registraties in patiëntensysteem HiX blijkt dat verdachte in ten minste twee gevallen het uitzetten van (intraveneuze) antibiotica heeft afgetekend. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de gedeelde verantwoordelijkheid werd overwogen, kunnen deze handelingen worden toegeschreven aan verdachte. Het intraveneus toedienen van medicatie betreft een voorbehouden handeling (artikel 36 Wet BIG).
- het (subcutaan) toedienen van morfine
De rechtbank acht deze handeling wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn buddy eenmaal morfine heeft klaargemaakt die door de arts (getuige [getuige 2] ) was voorgeschreven. Dit wordt door getuige [getuige 2] en getuige [getuige 8] (de buddy) bevestigd. Getuige [getuige 8] verklaart verder dat zij de morfine heeft toegediend en dat verdachte dit heeft geregistreerd in HiX. Dit laatste blijkt ook uit de registratie in HiX. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de gedeelde verantwoordelijkheid werd overwogen kan het (subcutaan) toedienen van morfine worden toegeschreven aan verdachte.
- het prikken van de glucose
De rechtbank ziet onvoldoende bewijs voor de vaststelling dat deze handeling is verricht. Uit het proces-verbaal op pagina 628 blijkt weliswaar dat verdachte in HiX heeft geregistreerd dat glucose is geprikt bij ‘patiënt 2’, maar zelf verklaart hij hierover dat zijn buddy dit heeft gedaan, terwijl er verder geen bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit volgt dat verdacht zelf heeft geprikt of zijn buddy onder hun (gedeelde) verantwoordelijkheid. Verdachte zal hiervan partieel worden vrijgesproken.
- het (oraal en/of intraveneus) toedienen van medicatie (waaronder furosemide)
Verdachte heeft verklaard dat hij twee patiënten paracetamol heeft gebracht hetgeen ook blijkt ook uit de door hem gedane registraties in HiX. Verder blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij samen met een collega intraveneus furosemide heeft toegediend op het moment dat verdachtes eigen buddy pauze had, waarbij die collega de ampul heeft gepakt, heeft opgetrokken en in het infuus heeft aangebracht. De toediening van furosemide blijkt ook uit de registratie hiervan door verdachte in HiX. Tot slot [getuige 13] de rechtbank voor wat betreft het toedienen van medicatie naar hetgeen hiervoor ten aanzien van antibiotica en morfine werd overwogen. Ook die middelen vallen onder het toedienen van medicatie. De rechtbank acht deze handelingen wettig en overtuigend bewezen. Het intraveneus toedienen van medicatie betreft een voorbehouden handeling (artikel 36 Wet BIG).
- het toedienen van vocht
De rechtbank ziet onvoldoende bewijs voor de vaststelling dat deze handeling is verricht. De verklaring van getuige [getuige 9] dat hij verdachte heeft verzocht dit te doen, is daartoe onvoldoende nu [getuige 9] vervolgens niet heeft gezien of verdachte het daadwerkelijk heeft gedaan en dit ook niet uit een ander bewijsmiddel blijkt. Verdachte zal hiervan partieel worden vrijgesproken.
- het toedienen van zuurstof
De rechtbank ziet voldoende bewijs voor het verrichten van deze handeling door verdachte. Getuige [getuige 10] heeft verklaard dat verdachte patiënten bij aankomst in het ziekenhuis aansloot op de monitor en de zuurstofklok en getuige [getuige 5] heeft gezien dat verdachte een patiënt zuurstof toediende.
- het bepalen van de Early Warning System-score
- het controleren en/of bewaken van vitale functies
- het opnemen van bloeddruk en/of saturatie en/of pols en/of temperatuur
De rechtbank verstaat onder deze drie gedachtenstreepjes hetzelfde (d.w.z. dezelfde handelingen) en ziet wettig en overtuigend bewijs voor het verrichten van deze handelingen door verdachte. Getuige [getuige 5] heeft verdachte vitale functies zien meten terwijl zij langsliep en het controleren van de vitale functies dan wel het bepalen van de EWS-score is onder anderen ook gezien door getuigen [getuige 10] , [getuige 7] , [getuige 8] en [getuige 11] .
- het vervoeren van patiënten
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte patiënten heeft vervoerd. Ter terechtzitting van 13 maart 2023 heeft verdachte verklaard dat hij op de Spoedeisende Eerste Hulp (SEH) was ingedeeld bij de vervoersdienst hetgeen inhield dat hij verantwoordelijk was voor het vervoeren van patiënten naar de afdelingen en dat hij dit ook daadwerkelijk heeft gedaan. Dit is ook gezien door onder anderen de getuigen [getuige 10] en [getuige 7] .
- het schoonmaken van ruimtes en/of bedden waar Covid patiënten hebben gelegen
Dit betreft naar het oordeel van de rechtbank geen risicovolle en/of voorbehouden handeling. Het is geen handeling waaruit gezondheidsschade kan ontstaan bij onzorgvuldig of onbekwaam medisch ingrijpen en wordt ook niet genoemd in artikel 36 van de Wet BIG waarin de voorbehouden handelingen staan beschreven. Uit artikel 1 van de Wet BIG volgt naar het oordeel van de rechtbank dat dit evenmin een handeling betreft op het gebied van de individuele gezondheidszorg nu dit geen zorg betreft die rechtstreeks betrekking heeft op een persoon. Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte hiervoor partieel te worden vrijgesproken.
- het aan- en uittrekken van de beschermende kleding
Dit betreft naar het oordeel van de rechtbank geen risicovolle en/of voorbehouden handeling. Het is geen handeling waaruit gezondheidsschade kan ontstaan bij onzorgvuldig of onbekwaam medisch ingrijpen en wordt ook niet genoemd in artikel 36 van de Wet BIG waarin de voorbehouden handelingen staan beschreven. Uit artikel 1 van de Wet BIG volgt naar het oordeel van de rechtbank dat dit evenmin een handeling betreft op het gebied van de individuele gezondheidszorg nu dit geen zorg betreft die rechtstreeks betrekking heeft op een persoon. Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte hiervoor partieel te worden vrijgesproken.
Samenvattend:
De rechtbank acht de volgende handelingen wettig en overtuigend bewezen:
- het klaarmaken en aansluiten en (intraveneus) toedienen van antibiotica en
- het (subcutaan) toedienen van morfine en
- het (oraal en intraveneus) toedienen van medicatie (waaronder furosemide) en
- het toedienen van zuurstof en
- het bepalen van de Early Warning System-score en
- het controleren en/of bewaken van vitale functies en
- het opnemen van bloeddruk en saturatie en pols en temperatuur en
- het vervoeren van patiënten.
T.a.v. feit 4
Primair
De rechtbank is het met de officieren van justitie en de verdediging eens dat er geen reden is om aan te nemen dat verdachte heeft gehandeld met het vooropgezette doel patiënten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (in de zin van vol opzet). Om niettemin te kunnen komen tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling (al dan niet met voorbedachte raad) dient de rechtbank vast te stellen dat verdachte, middels de hiervoor bewezenverklaarde handelingen, de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat bij een (of meerdere) van de patiënten van het [ziekenhuis] zwaar lichamelijk letsel zou worden veroorzaakt en dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet). De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het strafdossier onvoldoende aanknopingspunten om de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel te kunnen vaststellen nu de medische dossiers van de specifieke patiënten bij wie verdachte verpleegtechnische handelingen heeft verricht, ontbreken. Hoewel in het algemeen voorstelbaar is dat het verrichten van verpleegtechnische handelingen zonder dat men daartoe bevoegd en bekwaam is bepaalde risico’s met zich brengt, kan uit het dossier niet worden opgemaakt hoe groot de kans was dat door de handeling(en) van verdachte zwaar lichamelijk letsel bij een bepaalde patiënt zou worden veroorzaakt. Ook kan niet worden opgemaakt uit het dossier wat de aard van dat letsel zou kunnen zijn. Nadere informatie over de wijze waarop de handelingen zijn verricht, de gezondheidstoestand van de patiënten en het effect van het handelen van verdachte ontbreekt. Het dossier bevat slechts verklaringen waarin getuigen over het mogelijke (theoretische/abstracte) risico van bepaalde handelingen spreken en dit acht de rechtbank voor de vaststelling van een aanmerkelijke kans dat een (of meer) patiënt(en) zwaar letsel zou(den) oplopen, onvoldoende. Deze conclusie leidt ertoe dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van het voor een poging tot zware mishandeling vereiste voorwaardelijk opzet op zwaar letsel.
Als de rechtbank al tot het oordeel zou zijn gekomen dat verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen, dan zou voor een bewezenverklaring van (voorwaardelijk) opzet op dergelijk letsel ook nog moeten worden aangenomen dat verdachte deze kans welbewust heeft aanvaard, anders gezegd: op de koop heeft toegenomen. De rechtbank ziet ook daarvoor onvoldoende bewijs. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het verdachte om het even was hoe het met de patiënten die hij behandelde, zou gaan. De rechtbank heeft eerder de indruk dat sprake is geweest van grove zelfoverschatting aan de kant van verdachte bij het aanvaarden van deze functie, waarbij verdachte bij de uitoefening ervan tot op zekere hoogte ook zijn grenzen lijkt te hebben bewaakt door bijvoorbeeld aan te geven dat hij geen infuus kon prikken (hetgeen ondersteund wordt door de verklaringen van [getuige 10] en [getuige 12] ).
De rechtbank acht gelet op vorenstaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 4 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Subsidiair
Onder feit 4 subsidiair is ten laste gelegd de mishandeling althans opzettelijke benadeling van de gezondheid van een of meer patiënten van het [ziekenhuis] door het verrichten van de hiervoor bewezenverklaarde handelingen. Van mishandeling – daaronder begrepen benadeling van de gezondheid – kan in de regel slechts sprake zijn wanneer vast staat dat letsel, pijn of schade voor de gezondheid is veroorzaakt door het handelen van verdachte. Hoewel uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zelf verschillende handelingen heeft verricht, volgt hieruit niet zonder meer dat door deze handelingen pijn, letsel of opzettelijke benadeling van de gezondheid van de betreffende patiënten is veroorzaakt. Bij het ontbreken van de medische dossiers van de patiënten kan dit niet worden vastgesteld en komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte onder feit 4 subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
T.a.v. feit 5
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Artikel 96 van de Wet BIG beoogt bescherming te bieden aan het vertrouwen dat patiënten mogen stellen in behandelaars die handelingen verrichten op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Onder ‘buiten noodzaak’ in de zin van artikel 96 van de Wet BIG moet worden verstaan een situatie anders dan die waarin acute geneeskundige zorg noodzakelijk blijkt die op dat moment niet door een bevoegde behandelaar kan worden verleend. In dit geval is sprake van handelen ‘buiten noodzaak’, aangezien behandeling van de patiënten plaatsvond in het ziekenhuis en dus (normaal gesproken) juist wel door een bevoegde behandelaar kon worden verleend. Het verrichten van ‘handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg’ wordt ruim opgevat. Al het doen en laten van de beroepsbeoefenaar valt eronder mits het rechtstreeks betrekking heeft op een persoon en het handelen ertoe strekt diens gezondheid te bevorderen of te bewaken en te onderzoeken. Ook het geven van raad of het achterwege laten van handelingen valt er onder (artikel 1 Wet BIG).
Gelet op de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor werd overwogen, staat vast dat verdachte, zonder dat hij een verpleegkundige opleiding heeft gevolgd of afgerond en terwijl hij niet beschikte over een BIG-registratie, buiten noodzaak de bewezenverklaarde handelingen heeft verricht. Verdachte kon en mocht zich niet bevoegd en bekwaam achten, en wist en mocht redelijkerwijs verwachten dat hij daarmee een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid zou veroorzaken. Van een aanmerkelijke kans op benadeling is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval sprake indien iemand onbevoegd en/of onbekwaam is de handelingen als bedoeld in artikel 36 van de Wet BIG te verrichten.
De rechtbank hecht er voor een goed begrip van haar overwegingen aan te wijzen op het verschil tussen de onder 5 bewezenverklaarde aanmerkelijke kans op
benadeling van de gezondheidenerzijds en de aanmerkelijke kans op
zwaar lichamelijk letseldie bij de vrijspraak van feit 4 primair door de rechtbank niet is aangenomen anderzijds. Onder 5 gaat het immers om (een aanmerkelijke kans op) enige benadeling van de gezondheid, terwijl het onder 4 primair ging om (een aanmerkelijke kans op) gezondheidsschade die de ook in juridisch opzicht de veel hogere drempel van zwaar lichamelijk letsel moet halen.
Daarnaast acht de rechtbank het van belang om te wijzen op het verschil tussen de vrijspraak van de onder feit 4 subsidiair tenlastegelegde mishandeling door
benadeling van de gezondheidenerzijds en de onder 5 bewezenverklaarde
aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid. Hieraan ligt ten grondslag dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk benadeling van de gezondheid heeft plaats gevonden, maar de aanmerkelijke kans daarop kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
T.a.v. feit 1:
in de periode van 18 maart 2020 tot en met 08 april 2020 te ‘s-Hertogenbosch,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
(telkens) door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
het [ziekenhuis] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het verlenen van een dienst en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten
een geldbedrag (salaris) en meerdere hotelovernachtingen in het [hotel] ’s-Hertogenbosch-Vught en een toegangspas (waarmee verdachte een of meer afdelingen en (afgesloten) ruimtes binnen voornoemd ziekenhuis kon betreden) en uniformen en een telefoon en de toegang tot gevoelige medische gegevens, te weten patiëntendossiers,
hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- tijdens de eerste corona-uitbraak
- zich ten opzichte van voornoemd ziekenhuis (tijdens de sollicitatieprocedure) voorgedaan als ware hij, verdachte, afgestudeerd aan de HBO opleiding Bachelor Medische Hulpverlening en
- een op zijn, verdachtes, naam gestelde aanvraag BIG-registratie met als beroep Bachelor Medisch Hulpverlener d.d. 15 maart 2020 aan de afdeling personeel en organisatie van voornoemd ziekenhuis overhandigd en daarbij aangegeven dat deze aanvraag nog in behandeling was en
- bij de sollicitatieprocedure aan voornoemd ziekenhuis medegedeeld dat hij, verdachte, op dat moment werkzaam was bij de [bedrijf 1] te Rotterdam en
- aan voornoemd ziekenhuis medegedeeld dat hij, verdachte, anderhalf jaar werkervaring had in de ambulancezorg en
- aan voornoemd ziekenhuis medegedeeld dat hij, verdachte, bij zijn (zieke) tante te ’s-Hertogenbosch woonachtig was en vanwege mogelijke coronabesmetting niet in die woning terecht kon en
- telkens voornoemd ziekenhuis medegedeeld dat hij, verdachte, zijn diploma van de HBO opleiding Bachelor Medische Hulpverlening en zijn BIG-registratie op een later moment zou overleggen en
- meerdere dagen in voornoemd ziekenhuis gewerkt als ware hij verpleegkundige,
waardoor voornoemd ziekenhuis telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
T.a.v. feit 2:
op 19 maart 2020 te ‘s-Hertogenbosch,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een op zijn, verdachtes, naam gestelde aanvraag BIG-registratie met als beroep Bachelor Medisch Hulpverlener d.d. 15 maart 2020
als ware het echt en onvervalst, door
voornoemde op zijn, verdachtes, naam gestelde aanvraag (tijdens het (arbeidsvoorwaardengesprek) aan de afdeling personeel en organisatie van het [ziekenhuis] te overhandigen
en
hij op 15 maart 2020 in Nederland
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een aanvraag BIG-registratie d.d. 15 maart 2020
valselijk heeft opgemaakt door
in voornoemde aanvraag te vermelden dat hij, verdachte, het beroep Bachelor Medisch Hulpverlener heeft,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken;
T.a.v. feit 3:
hij in de periode van 19 maart 2020 tot en met 17 april 2020 in Nederland
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid,
[bedrijf 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten
een hartmonitor/defibrillator (te weten een [merknaam] ),
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- tijdens de eerste corona-uitbraak
- zich ten opzichte van voornoemd bedrijf voorgedaan als ware hij, verdachte, bevoegd om namens en voor het [ziekenhuis] die hartmonitor/defibrillator te bestellen en te huren en
- in de contacten met voornoemd bedrijf gebruik gemaakt van het emailadres [e-mailadres] en
- die hartmonitor/defibrillator in ontvangst genomen,

waardoor voornoemd bedrijf werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

T.a.v. feit 5:
hij in de periode van 19 maart 2020 tot en met 08 april 2020 te ‘s-Hertogenbosch,
terwijl hij, verdachte,
telkens buiten noodzaak handelingen heeft verricht en/of uitgevoerd op het gebied van de individuele gezondheidzorg, te weten
- het klaarmaken en aansluiten en (intraveneus) toedienen van antibiotica en
- het (subcutaan) toedienen van morfine en
- het (oraal en intraveneus) toedienen van medicatie (waaronder furosemide) en
- het toedienen van zuurstof en
- het bepalen van de Early Warning System-score en
- het controleren en bewaken van vitale functies en
- het opnemen van bloeddruk en saturatie en pols en temperatuur en
- het vervoeren van patiënten,
terwijl hij geen verpleegkundige opleiding gevolgd of afgerond heeft en hij, verdachte, bij het verrichten van bovengenoemde handelingen, zichzelf derhalve redelijkerwijs niet (voldoende) bekwaam en bevoegd kon of mocht achten en
verdachte derhalve wist en ernstige reden had om te vermoeden dat een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van een ander, te weten patiënten van het [ziekenhuis] die hij heeft vervoerd en/of heeft behandeld en/of heeft onderzocht en/of zijn/haar/hun gezondheidstoestand heeft beoordeeld, heeft veroorzaakt door en/of bestaande die aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid uit (onder meer)
- zelfstandig zonder toezicht of begeleiding van een arts en/of verpleegkundige bovengenoemde handelingen te verrichten en
- onkundig voornoemde handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg te verrichten en
- bij patiënten van het [ziekenhuis] voorbehouden handelingen als bedoeld in de zin van artikel 36 lid 5 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg te verrichten.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Door de officier van justitie is gevorderd:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
  • de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS-maatregel) met voorwaarden, waarbij als voorwaarden dienen te worden opgelegd de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
  • een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 5 jaren;
  • een beroepsverbod, als bedoeld in artikel 28 eerste lid jo artikel 31 van het Wetboek van Strafrecht, voor de duur van 5 jaren;
  • de openbaarmaking van het vonnis als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Strafrecht.
Door de officier van justitie is tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS-maatregel en het beroepsverbod verzocht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is bepleit dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met daarnaast eventueel een voorwaardelijke deel of een taakstraf. Een TBS-maatregel met voorwaarden is niet aan de orde nu niet wordt voldaan aan het gevaarscriterium.
De raadsman heeft zich verzet tegen de openbaarmaking van het vonnis.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen en/of maatregelen die aan verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich ten tijde van het begin van de eerste coronagolf bij het [ziekenhuis] in strijd met de waarheid voorgedaan als medisch geschoold verpleegkundige (met een diploma Bachelor Medische Hulpverlening) en als zou hij beschikken over werkervaring in de ambulancezorg. Het [ziekenhuis] heeft hem op grond daarvan -ten tijde van de eerste coronagolf was het personeelsgebrek enorm- aangesteld als verpleegkundige. Verdachte heeft vervolgens in een tijdsbestek van drie weken daadwerkelijk diverse diensten als verpleegkundige op onder andere de Spoedeisende Hulp en een covidafdeling met ernstig zieke patiënten gedraaid. Het ziekenhuis werd zo bewogen tot afgifte van onder meer salaris en een toegangspas, en verdachte verkreeg uit hoofde van zijn functie toegang tot (vertrouwelijke) medische gegevens van patiënten. Door daarnaast ook nog te beweren dat hij tijdelijk niet terecht kon in de woning waar hij verbleef in verband met de kwetsbare gezondheid van zijn tante, werd het [ziekenhuis] ertoe bewogen meerdere hotelovernachtingen te vergoeden. Naast oplichting heeft verdachte zich verder schuldig gemaakt aan het vals opmaken van een aanvraag voor BIG-registratie en heeft hij deze valselijk opgemaakte aanvraag tijdens zijn sollicitatieprocedure gebruikt ter ondersteuning van zijn sollicitatie. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 96 van de Wet BIG, inhoudende het veroorzaken van een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van de patiënten van het [ziekenhuis] door (buiten noodzaak) handelingen te verrichten op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting van [bedrijf 2] door uit naam van het ziekenhuis een hartmonitor/defibrillator te bestellen. Een dergelijk apparaat vertegenwoordigt een grote waarde en verdachte was zich daarvan bewust, hetgeen ook blijkt uit het feit dat verdachte een Marktplaatsadvertentie heeft gemaakt waarin het apparaat voor € 25.000,00 werd aangeboden. Bovendien heeft het handelen van verdachte ervoor gezorgd dat er een hartmonitor/defibrillator minder in de gezondheidszorg inzetbaar was in een tijd waarin er juist veel vraag was naar dergelijk materieel.
Onder (mede)verantwoordelijkheid van verdachte en (een wisselende) 'buddy’-verpleegkundige zijn bij patiënten verpleegtechnische handelingen verricht (onder het vier-ogenprincipe) die voornamelijk bestonden uit het opnemen van bloeddruk, saturatie, pols en temperatuur, het toedienen van medicatie (antibiotica, morfine en furosemide), het toedienen van zuurstof en het vervoeren van patiënten. Voor het toebrengen van gezondheidsschade dan wel een poging daartoe is geen bewijs.
Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen het vertrouwen van het ziekenhuis en zijn medewerkers beschaamd, maar ook ernstig afbreuk gedaan aan het vertrouwen dat de maatschappij in zorgverleners stelt en moet kunnen stellen. En dat in een tijd dat het land in rep en roer was door het uitbreken van de coronapandemie. Patiënten die zich melden bij een ziekenhuis moeten erop kunnen vertrouwen dat de medewerkers van dat ziekenhuis de benodigde deskundigheid en bekwaamheid bezitten en niet onbevoegd handelingen verrichten op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Verdachte heeft totaal geen oog gehad voor het feit dat het onbekwaam en onbevoegd verrichten van medische handelingen (in de breedste zin) een aanzienlijk risico voor de gezondheid patiënten met zich brengt. Zoals één van de artsen het heeft verwoord: de verpleegkundigen zijn de voelsprieten van de afdelingsarts. Verdachte lijkt zich hiervan ook nu nog onvoldoende bewust te zijn en lijkt ook nu nog zijn eigen vaardigheden te overschatten door te refereren aan zijn EHBO-diploma/certificaten en de ervaring die hij heeft opgedaan bij de diverse events. Verdachte beschikte in de verste verte niet over de vereiste kwalificaties om als HBO-verpleegkundige aan de slag te gaan. Verdachte had immers steeds slechts een aantal maanden een opleiding tot Doktersassistent en tot Verzorgende IG gevolgd, waarna hij met de opleiding stopte.
Verdachte heeft geen acht geslagen op de belangen van de patiënten en heeft de zeer kwetsbare situatie in het ziekenhuis (door een enorme toestroom aan ernstig zieke coronapatiënten en groot personeelsgebrek) op slinkse wijze aangegrepen om in het ziekenhuis aan de slag te gaan. Hoewel verdachte heeft verklaard niet te kunnen uitleggen waarom hij tot zijn daden is gekomen, gaat de rechtbank ervan uit dat zijn handelen enkel gericht is geweest op het vervullen van zijn eigen behoeften, enerzijds door zo een lang gedroomde functie te bemachtigen, anderzijds door zo de beschikking te krijgen over een salaris en andere middelen. Verdachte heeft door zijn handelen daarnaast ook grote beroering in de maatschappij teweeggebracht hetgeen blijkt uit de diverse perspublicaties die destijds maar ook onlangs, in aanloop tot de inhoudelijke behandeling van de zaak, zijn verschenen.
De handelwijze van verdachte is zeer laakbaar en daarom dient een straf te volgen.
De persoon van verdachte.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport van het Pieter Baan Centrum van 19 januari 2021 blijkt, dat de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 (en feit 4, ingeval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen) in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Uit het rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken
.Verder is in bedoeld rapport het volgende te lezen:
Onthechting en een onrijpe, gefragmenteerde identiteit staan centraal in de persoonlijkheidsproblematiek. Betrokkene ervaart een sterke behoefte zich te identificeren met een instituut of beroep dat duidelijk en herkenbaar is, zoals bijvoorbeeld een ziekenhuis, om hieraan innerlijke steun te ervaren. Passend bij de onthechting is er sprake van emotionele leegte en identiteitsdiffusie.
Het liegen is een sinds de kindertijd bestaand patroon, dat eveneens de functie heeft zijn identiteit op te vullen, maar dat ook een instrumenteel, antisociaal aspect kent.
De afweer is primitief en narcistisch gekleurd. Betrokkene externaliseert fors, plaatst zich boven de ander en ervaart een behoefte aan bevestiging door de ander en het hebben van macht over de ander. Er is tevens sprake van prikkelhonger; betrokkene zoekt prikkels en spannende situaties op, mogelijk om innerlijke leegte op te vullen.
De agressieregulatie is passief en indirect. Van jongs af aan wordt beschreven dat betrokkene te maken had met conflicterende loyaliteiten en daarin een patroon ontwikkelde waarin hij ter plekke loyaal was aan het familielid dat bij hem was en ongenoegen ventileerde over afwezige familieleden. Dit patroon zet betrokkene voort en wordt in de observatie ook geobserveerd in het contact met diverse teamleden. Wanneer de druk te hoog oploopt om via de indirecte weg zijn agressie te uiten, zou dit ook andere vormen kunnen aannemen. In eerste instantie verbreekt betrokkene dan het contact (onthechten). Bij oplopende druk kan betrokkene een hautaine en badinerende houding aannemen, zoals tijdens de bespreking van het conceptrapport met de psycholoog.
De intelligentie is benedengemiddeld. Van belang is dat betrokkene minder intelligent is dan zijn verbale presentatie doet vermoeden.
Ten aanzien van feiten 1, 2 en 4 kan gesteld worden dat het zich aannemen van de identiteit van een verpleegkundige gedreven werd door de identiteitsdiffusie en de narcistische afweer. Daarbij was er sprake van zelfoverschatting. Betrokkene meende dat hij, hoewel niet gediplomeerd, toch bekwaam was als verpleegkundige te functioneren. In deze overschatting werd hij door zijn benedengemiddelde intelligentie niet gecorrigeerd.
In de narcistische dynamiek is de ander voor betrokkene een object. In de gesprekken met betrokkene over het ten laste gelegde wordt geen affectieve band met de patiënten zichtbaar, maar is er vooral sprake van een instrumentele relatie, gericht op het procedurele aspect. Betrokkene komt in de functie van verpleegkundige in een positie van macht over de patiënt. Hij wordt in deze situatie niet afgeremd door zijn empathische vermogens, die beperkt ontwikkeld zijn, of door zijn gewetensfuncties, die eveneens weinig ontwikkeld zijn.
Uit de aanvulling op het PBC-rapport van 1 maart 2023 blijkt dat de eerder gestelde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken nog steeds aanwezig is, hoewel verdachte nu rustiger overkomt en beter ingebed lijkt door de professionele aandacht en holding. Het recidiverisico wordt door het PBC nog steeds ingeschat op hoog en de vastgestelde persoonlijkheidspathologie en de daarmee samenhangende identiteitsbehoefte als blijvend. Een veranderingsgerichte therapie wordt niet mogelijk geacht. Bovendien is er geen sprake van ziekte-inzicht of behandelmotivatie bij verdachte. Er zal zeer langdurig toezicht nodig zijn om verdachte te monitoren. Een mogelijkheid hiertoe is een gedragsbeïnvloedende maatregel, waarbij verdachte een frequent forensisch poliklinisch contact heeft in combinatie met intensief reclasseringstoezicht. Ook kan TBS met voorwaarden worden overwogen, waarbij eveneens een ambulant forensisch contact met reclasseringstoezicht gecombineerd wordt.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen in het PBC-rapport ten aanzien van de toerekenbaarheid van de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 over en zal die feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Het bewezenverklaarde onder 5 is niet betrokken bij het onderzoek door het PBC. Gelet echter op de grote gelijkenissen in de onder 4 en 5 verweten en onder 5 bewezenverklaarde gedragingen, in het bijzonder de gelijkluidend ten laste gelegde handelingen, trekt de rechtbank de conclusie ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid met betrekking tot feit 4 door naar feit 5. Het PBC heeft geadviseerd het onder 3 bewezenverklaarde onverminderd aan verdachte toe te rekenen en ook dat advies neemt de rechtbank over.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
De rechtbank komt tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, omdat zij minder bewezen verklaart en omdat de korte pleegperiode in relatie tot het bewezenverklaarde naar het oordeel van de rechtbank niet kan leiden tot een strafomvang als gevorderd. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van feit 4 en er (voor zover relevant voor de vraag of een TBS-maatregel kan en behoort te worden opgelegd, gelet op de strafmaxima gesteld op de bewezenverklaarde feiten en het bepaalde in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van het Wetboek van Strafrecht) tweemaal een oplichting en valsheid in geschrift/gebruik maken van een vals geschrift resteren, is de rechtbank, anders dan de officier van justitie (die uitging van een bewezenverklaring van feit 4) van oordeel dat oplegging van een TBS-maatregel niet aan de orde is. Niet gesteld kan worden dat de veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel eist en bovendien acht de rechtbank die oplegging niet proportioneel. Aan de vereisten voor oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafvordering wordt evenmin voldaan.
Wel is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de inhoud van hiervoor genoemde rapporten en de inhoud van de reclasseringsadviezen d.d. 14 april 2021 en d.d. 6 maart 2023, aan verdachte een langdurig toezicht door de reclassering dient te worden opgelegd. De rechtbank zal daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te noemen duur. Aan deze voorwaardelijke straf zullen behalve een meldplicht bij de reclassering ook de overige door de reclassering geadviseerde voorwaarden worden gekoppeld, met uitzondering van het meewerken aan een time-out en het verbod op verblijf in het buitenland. Gelet op de conclusies in de hiervoor genoemde rapporten en het door de deskundigen als hoog ingeschatte recidiverisico, moet naar het oordeel van de rechtbank er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank acht, gelet op de langdurige en verstrekkende gevolgen daarvan, openbaarmaking van de uitspraak zoals door de officier van justitie is gevorderd, niet passend. Wel ziet de rechtbank aanleiding voor de oplegging van een beroepsverbod als bedoeld in artikel 28 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Het beroepsverbod zal worden opgelegd voor de duur van vijf jaren. Net als de officier van justitie vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte zich in de toekomst niet meer mag presenteren als verpleegkundige of dat hij anderszins een beroep kan uitoefenen in de medische hulpverlening of de individuele gezondheidszorg. De rechtbank zal deze bijkomende straf – anders dan door de officier van justitie is gevorderd – niet dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat daarvoor geen wettelijke grondslag is.
Strafkorting wegens overschrijding redelijke termijn
Bij beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van overschrijding van de redelijke termijn dient het volgende te worden vooropgesteld.
Het voorschrift van artikel 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. Naast de bescherming die aldus aan de verdachte wordt geboden zijn er ook andere factoren die dwingen tot een voortvarende afhandeling van strafzaken, zoals de preventieve werking die geacht wordt uit te gaan van berechting en bestraffing, de gerechtvaardigde belangen van het eventuele slachtoffer van het feit, en de ongunstige invloed van het tijdsverloop op de beoordeling van de feiten als gevolg van de verbleking van de herinnering van - bijvoorbeeld - eventuele getuigen. Overschrijding van de redelijke termijn kan aanleiding geven tot compensatie van de op te leggen straf.
De redelijke termijn is aangevangen op 18 mei 2020, de dag waarop verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Naar het oordeel van de rechtbank betreft het een vrij complexe zaak waarin op verzoek van de verdediging veel getuigen zijn gehoord. De grootste vertraging in het onderzoek is echter gelegen in de omstandigheid dat is besloten de getuigen (veelal verpleegkundigen en artsen) op een later moment te horen gelet op de benodigde inzet van de getuigen in de gezondheidszorg gedurende de corona pandemie. Dit is een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte kan worden tegengeworpen.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn gelet op de uitspraakdatum van 14 april 2023 met 11 maanden is overschreden. De rechtbank vindt het gelet op het voorgaande niet passend om te volstaan met de constatering dat het recht van verdachte op berechting binnen redelijke termijn is geschonden. De rechtbank verbindt aan voornoemde overschrijding gevolgen voor wat betreft de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in die zin dat een korting wordt toegepast van 10%. In plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 500 dagen waarvan 211 dagen voorwaardelijk, zal de rechtbank aan verdachte aldus opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen waarvan 161 dagen voorwaardelijk.
Voorlopige hechtenis
Nu het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf die de rechtbank oplegt aan verdachte gelijk is aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, heft de rechtbank op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

De vordering van de benadeelde partij Stichting [ziekenhuis] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen met daarbij toekenning van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is afwijzing van de vordering, subsidiair matiging van de toe te kennen schadevergoeding bepleit op grond van eigen schuld van de benadeelde partij.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Van enige mate van eigen schuld zoals bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

In het dossier bevindt zich een beslaglijst met daarop vermeld 107 inbeslaggenomen goederen. Door de officier van justitie is aangevoerd dat er, na de beslissing van de civiele raadkamer van de rechtbank d.d. 18 januari 2022, nog vijf goederen resteren waarover een beslissing dient te worden genomen. De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer van deze vijf goederen gevorderd.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 maart 2023 afstand van deze goederen gedaan. Een beslissing van de rechtbank is daarom niet langer vereist.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36f, 57, 225, 326 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 96 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 4 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
oplichting, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
en
valsheid in geschrift
T.a.v. feit 3:
oplichting
T.a.v. feit 5:
als degene die, bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling aan de gezondheid van een ander veroorzaken, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling aan de gezondheid van een ander veroorzaakt, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 5:
Een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 161 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat veroordeelde zich meldt op afspraken bij de reclassering en zich zal blijven melden, zo lang en zo vaak de reclassering dat nodig acht.
Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners. Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering en veroordeelde zal meewerken aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
  • dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd laat behandelen door Reinier van Arkel groep of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • dat veroordeelde zal verblijven bij Reinier van Arkel groep of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
  • dat veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
  • veroordeelde is verplicht zich in te spannen voor het vinden en behouden van (on)betaalde dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag. Veroordeelde dient vooraf te overleggen met en toestemming te krijgen van de reclassering bij wijziging van dagbesteding.
  • dat veroordeelde geen werkzaamheden van medische aard zal verrichten, noch zal werken als zorgverlener, voor zorg- of medische instellingen dan wel verenigingen en dat veroordeelde niet zal werken met medische apparatuur, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Andere functies zijn ter beoordeling van de reclassering, en derhalve dient veroordeelde de reclassering op de hoogte te stellen van (potentiële) nieuwe functies en neventaken.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 14e Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
T.a.v. feit 5:
Een ontzetting uit het recht tot de uitoefening van een beroep in de individuele gezondheidszorg dan wel medische hulpverlening voor de duur van 5 jaren.
T.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van Stichting [ziekenhuis] , van een bedrag van 4.909,18 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 59 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [ziekenhuis] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [ziekenhuis] , van een bedrag van 4.909,18 euro, bestaande uit materiële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Heft op het tegen verdachte verleende reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.E. de Kryger, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. T. Kraniotis, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 14 april 2023.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen ‘protocollen [ziekenhuis] ’ met bijlagen, einddossier, p. 167-195.