ECLI:NL:RBOBR:2023:1643

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
C/01/390509 / KG ZA 23-76
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag tot levering en verhaalsbeslag op vordering van een derde belanghebbende

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. over de opheffing van conservatoir beslag tot levering en verhaalsbeslag. [eiseres] B.V. vorderde de opheffing van de beslagen die door [gedaagde] B.V. waren gelegd op een perceel grond, dat [eiseres] van de gemeente Zaltbommel had gekocht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van [gedaagde] onvoldoende summierlijk aannemelijk waren, en dat er geen zwaarwegend belang was voor [gedaagde] om het beslag te handhaven. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] tijdig gebruik had gemaakt van de mogelijkheid tot aankoop van het perceel, en dat de door [gedaagde] gestelde vordering summierlijk onaannemelijk was. De vordering van [eiseres] werd toegewezen, en de opheffing van de beslagen werd bevolen. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/390509 / KG ZA 23-76
Vonnis in kort geding van 11 april 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. D. Bercx te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.T. Mulders te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 maart 2023 met 15 producties
  • de akte van 24 maart 2023 met producties A en B van de zijde van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling die plaats heeft gevonden op 27 maart 2023. De zaak is gelijktijdig behandeld met het kort geding tussen [eiseres] en de gemeente Zaltbommel, zaaknummer C/01/390510 / KG ZA 23-77
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter vonnis bepaald op een termijn van twee, uiterlijk drie weken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert een handel- en transportbedrijf in grondstoffen voor de bouw (voornamelijk zand en grind) vanaf zijn bedrijfsperceel aan de [adres] te [plaats] .
2.2.
Het perceel vanaf waar [eiseres] haar onderneming exploiteert, ligt aan de rand van een woonwijk en er is geen mogelijkheid de onderneming verder uit te breiden op het huidige perceel. [eiseres] en de gemeente Zaltbommel (hierna ook: de gemeente) zijn daarom al sinds langere tijd (vanaf ca. 2003) met elkaar in overleg over het verplaatsen van de onderneming van [eiseres] naar een (ander) bedrijventerrein.
2.3.
[gedaagde] is een aannemingsbedrijf en houdt zich onder andere bezig met gebiedsontwikkeling.
2.4.
In juli 2008 zijn [gedaagde] en de gemeente Zaltbommel een samenwerkingsovereenkomst met elkaar aangegaan, waarvan het doel is de realisatie van een bedrijventerrein [bedrijventerrein] te [plaats] . In de samenwerkingsovereenkomst heeft [gedaagde] zich onder andere verplicht om verschillende percelen op dat terrein bouwrijp te maken en deze ter beschikking te stellen aan de gemeente.
2.5.
Op 17 december 2015 hebben [gedaagde] en de gemeente de samenwerkingsovereenkomst gewijzigd door middel van een ‘allonge samenwerkingsovereenkomst realisatie bedrijventerrein [bedrijventerrein] ’ (hierna: allonge). De allonge heeft – voor zover in het kader van deze procedure van belang – de volgende inhoud:
‘(…)
Artikel 3.2
Partijen zijn overeengekomen dat in het Exploitatiegebied (waarbinnen het bedrijventerrein [bedrijventerrein] door [gedaagde] wordt gerealiseerd,
vrzr) aan de Gemeente twee percelen van elk 5.000m2 netto uitgeefbaar bouwrijp bedrijventerrein ter beschikking zullen worden gesteld, welke percelen reeds aan de Gemeente in eigendom toebehoren. Deze aan elkaar gelegen percelen worden gemeten vanuit de punt [straatnamen] .
(…)
Artikel 13.4
Bij verkoop van de in artikel 3.2 genoemde gronden door de Gemeente anders dan aan de beide partijen bij het ondertekenen van de overeenkomst bekende gegadigde (te weten de heer [eiseres] of een gelieerde vennootschap waarin de heer [eiseres] belang heeft) of indien deze bekende gegadigde binnen één jaar na onherroepelijk worden van de bestemmingsplanwijziging geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot aankoop, verleent de Gemeente aan [gedaagde] een eerste recht tot aankoop. Dit recht kan worden benut gedurende drie maanden, te rekenen vanaf de datum dat de Gemeente bij aangetekend schrijven aan [gedaagde] van de voorgenomen verkoop op de hoogte gesteld heeft. (…)
(…)
c. Bij niet nakoming van enige bepaling uit dit artikel door de gemeente Zaltbommel danwel de eerste rechtsopvolger, verbeurt diegene een onmiddellijk opeisbare boete van eenmaal de koopsom ten behoeve van [gedaagde] .
(…)’
2.6.
De in artikel 13.4 van de allonge bedoelde bestemmingsplanwijziging is op 10 januari 2020 onherroepelijk geworden, zodat de in het artikel genoemde ‘besluittermijn’ voor [eiseres] op 10 januari 2021 ten einde zou lopen. In het begin van het jaar 2021 heeft [gedaagde] er echter op verzoek van de gemeente mee ingestemd dat de in artikel 13.4 bepaalde besluittermijn voor [eiseres] wordt verlengd tot 24 april 2021.
In maart 2021 heeft de gemeente aan [gedaagde] verzocht akkoord te gaan met een verdere verlenging van de besluittermijn maar hiermee heeft [gedaagde] niet ingestemd.
2.7.
De gemeente en [eiseres] hebben onderhandeld over een minnelijke onteigening waarbij het perceel dat in eigendom is van [eiseres] zou worden overgedragen aan de gemeente en het in artikel 13.2 van de allonge genoemde terrein op bedrijventerrein [bedrijventerrein] (hierna: het Perceel) zou worden overgedragen aan [eiseres] .
Bij per e-mail verzonden brief van 16 april 2021 (bijlage bij productie 11 bij dagvaarding) heeft de gemeente in het kader van deze onderhandelingen twee mogelijkheden aan [eiseres] geboden tot koop van het Perceel. De inhoud van de brief luidt – voor zover van belang – als volgt:
‘(…)
De afgelopen weken is er veelvuldig onderhandeld over de verplaatsing van uw bedrijf naar het bedrijventerrein [bedrijventerrein] in [plaats] . Inmiddels begint de tijd te dringen en wij moeten voor 23 april tot overeenstemming komen. Indien er geen overeenkomst ligt, zijn wij verplicht om de beschikbare bouwkavel op het bedrijventerrein [bedrijventerrein] in [plaats] aan te bieden aan de ontwikkelaar. (…)
(…)
Mogelijkheid 1: Instemmen met derde taxateur
(…)
Deze derde deskundige bepaalt de totale schadeloosstelling in het kader van een bedrijfsverplaatsing op basis van de onteigeningswet.
Wij hebben via uw adviseur begrepen dat u niet instemt met bovengenoemd voorstel. Mocht u echter toch kiezen voor deze mogelijkheid dan hebben wij ook overeenstemming over de koop van de bouwkavel op bedrijventerrein [bedrijventerrein] (…)
(…)
Mogelijkheid 2: instemmen met voorstel gemeente Zaltbommel
De bouwkavel op bedrijventerrein [bedrijventerrein] (…) wordt geruild tegen uw vastgoed (…). Het uitgangspunt is een schadeloosstelling van € 1.350.000,- kosten koper voor uw vastgoed en een koopsom voor de bouwkavel van eveneens € 1.350.000,- kosten koper en exclusief omzetbelasting. De omzetbelasting van de kavel wordt bij u in rekening gebracht. Een ander uitgangspunt is dat de grond van uw vastgoed niet verontreinigd is.
Gezamenlijk communiceren wij richting de ontwikkelaar ( [gedaagde] ,
vrzr) op 23 april 2021, dat deze overeenkomst is gesloten.
(…)’
2.8.
Bij brief van 21 april 2021 (bijlage bij productie 11 bij dagvaarding) heeft mr. Bercx namens [eiseres] aan de gemeente het volgende – voor zover van belang – medegedeeld:
‘(…)
Namens cliënte [eiseres] B.V., gevestigd te [plaats] bericht ik u dat cliënte instemt met het voorstel (genoemd ‘mogelijkheid 2’) zoals opgenomen in uw brief aan cliënte van 16 april 2021.
(…)
Cliënte stemt graag met u af hoe u de projectontwikkelaar van de nieuwe locatie bericht dat partijen overeenstemming hebben. Naar cliënte aanneemt zal na 23 april 2021 met uw gemeente een koopovereenkomst worden opgesteld, waarin alle punten met elkaar worden vastgelegd. (…).
Cliënte wenst in de koopovereenkomst de volgende aspecten in ieder geval vast te leggen.
(…)
5.
Het gehele terrein [bedrijventerrein] is kwaliteit schoon (AW2000) maar het voor cliënte beoogde terrein is volgens het verkennend bodemonderzoek van kwaliteit indicatief industrie – boorpunt 708.
Dat betekent volgens cliënte dat afvoer van de grond die vrijkomt na het ontgraven van de bouwput en verlaging waar verharding komt tegen een hoge prijs afgevoerd moet worden vanwege deze kwaliteit.
Als oplossing daarvoor wil cliënte het volgende voorstellen: het ontgraven en afvoeren/transport van de grond lager in klasse dan AW 2000 doet zij voor haar rekening; de gemeente zal op haar beurt deze grond om niet ontvangen op de locatie afdekking vuilstort Poederoijen.
(…)’
2.9.
Per e-mail van 22 april 2021 (bijlage bij productie 11 bij dagvaarding) heeft de gemeente aan [eiseres] een brief gestuurd met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
‘(…)
Op 21 april 2021 hebben wij uw brief ontvangen waarin wij twee mogelijkheden hebben beschreven inzake de verplaatsing van uw bedrijf. In de brief geeft u aan dat u instemt met mogelijkheid 2. Wij zijn daar erg blij mee en vinden het fijn dat wij tot overeenstemming zijn gekomen. (…)
Aangepaste voorwaarden
In onze brief hebben wij aangegeven dat de bodem aan de [straat] niet verontreinigd wordt opgeleverd. U geeft aan dat de bodem als industriegrond wordt opgeleverd. Wij kunnen ons daarin vinden maar, er mag geen sprake zijn van ernstig geval van bodemverontreiniging. (…)
De kavel op het bedrijventerrein wordt bouwrijp opgeleverd. Indien het voor u wenselijk is om het perceel gedeeltelijk uit te graven, kan dat. De grond die vrijkomt moet worden afgevoerd. Net als bij de verkoop van andere bouwkavels komen deze kosten voor rekening van de koper. Dit is in lijn met ons aanbod uit de brief van 16 april. De grond kunt u wel tegen betaling storten op de locatie vuilstort Poederoijen.
(…)
Tot slot
De komende weken werken wij in overleg met u de koopovereenkomst uit met de bijbehorende details en streven ernaar om voor 1 juni 2021 de overeenkomst te ondertekenen.
(…)’
2.10.
Bij e-mailbericht van 22 april 2022 (bijlage bij productie 11 bij dagvaarding) aan de gemeente reageert mr. Berckx op de brief van de gemeente – voor zover van belang – als volgt:
‘(…)
In uw brief gaat het nog om de bodemkwaliteit van de huidige locatie van cliënte. Zij onderschrijft uw standpunt dat daar geen sprake mag zijn van ernstige bodemverontreiniging. Voor wat betreft de nieuwe locatie stelt u dat het afvoeren van licht verontreinigde grond voor rekening van cliënte zou zijn. Cliënte is het daar echter niet mee eens en handhaaft haar standpunt zoals gedaan in haar brief aan u van 21 april 2021.
Het voorgaande neemt niet weg dat partijen een koopovereenkomst hebben gesloten. Zoals ik met mevrouw [B] van uw gemeente besprak zal dit onderwerp nog verder aan de orde komen bij het uitwerken van de koopovereenkomst en is het streven en de verwachting dat partijen ook dit punt nog weten op te lossen. Het zal geen breekpunt zijn in het kader van de uitwerking van de gesloten koopovereenkomst.
(…)’
2.11.
Op 22 april 2021 heeft de gemeente aan [gedaagde] een e-mailbericht gestuurd met als bijlage een brief (bijlage bij productie 10 bij dagvaarding) met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
‘(…)
In navolging op de eerdere communicatie over het uitstel van artikel 13.4 van de allonge behorende bij de exploitatieovereenkomst uit 2008 sturen wij u deze brief.
Koopovereenkomst
Op 22 april is er tussen de gemeente Zaltbommel en [eiseres] BV een koopovereenkomst tot stand gekomen. [eiseres] BV koopt van de gemeente Zaltbommel het kadastrale perceel gemeente [plaats] , [perceelnummer] ter grootte van 10.002 m2. (…)
(…)’
In het e-mailbericht van de gemeente staat verder dat de adviseur van [eiseres] (mr. Bercx,
vrzr) de koop heeft bevestigd. Deze bevestiging (per e-mailbericht van 22 april 2021) is mee gestuurd onder de mail van de gemeente aan [gedaagde] . In het e-mailbericht aan de gemeente schrijft mr. Bercx het volgende:
‘(…)
Hierdoor bevestig ik als advocaat van [eiseres] B.V. dat de inhoud van uw bijgaande brief aan [gedaagde] juist is.
(…)’
2.12.
Per e-mail van 25 oktober 2021 (bijlage bij productie 10 bij dagvaarding) heeft [A] , van de Coöperatieve Vereniging Parkmanagement [bedrijventerrein] , [eiseres] uitgenodigd voor de ledenvergadering van deze Vereniging.
De directeur van [eiseres] , de heer [eiseres] , heeft op deze uitnodiging op dezelfde dag per e-mail gereageerd met de mededeling:
‘wij zijn nog niet rond met de gemeente, dus wij zullen niet deelnemen aan deze vergadering.’
2.13.
Bij verzoekschrift van 26 november 2021 heeft [gedaagde] aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland verzocht verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag tot levering en conservatoir verhaalsbeslag op het Perceel te [plaats] .
In het verzoekschrift heeft [gedaagde] ter onderbouwing van het beslag tot levering gesteld – zakelijk weergegeven – dat zij een eerste recht tot aankoop heeft op het Perceel uit hoofde van de tussen [gedaagde] en de gemeente gesloten samenwerkingsovereenkomst tenzij [eiseres] voor 24 april 2021 gebruik zou maken van de mogelijkheid tot aankoop van het Perceel. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt omdat tussen haar en de gemeente niet voor 24 april 2021 een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het Perceel. De gemeente is dan ook verplicht om het eerste recht tot aankoop aan [gedaagde] te verlenen.
Ter onderbouwing van het verhaalsbeslag stelt [gedaagde] – kort samengevat – dat de gemeente op basis van artikel 13.4 sub c van de samenwerkingsovereenkomst een direct opeisbare boete verbeurt nu zij de verplichting ten aanzien van het verlenen van het eerste recht tot aankoop aan [gedaagde] niet nakomt en [gedaagde] onjuist heeft geïnformeerd.
2.14.
Naar aanleiding van bovenstaand verzoek heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland op 26 november 2021 verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag tot levering en van conservatoir verhaalsbeslag op het Perceel. De beslagen zijn op 30 november 2021 gelegd.
2.15.
Op 29 november 2021 zijn de uitgewerkte koopovereenkomsten tot stand gekomen met betrekking tot de verkoop door de gemeente aan [eiseres] van het Perceel en met betrekking tot de verkoop door [eiseres] aan de gemeente van het terrein waarop [eiseres] (tot op heden) gevestigd is. De overeenkomsten zijn ondertekend door [eiseres] .
2.16.
Op 13 december 2021 heeft [gedaagde] de gemeente gedagvaard in de bodemzaak (zaaknummer C/01/377530 21-850). Primair vordert [gedaagde] een verklaring voor recht dat zij op grond van artikel 13.4 van de allonge het eerste recht tot aankoop van het Perceel heeft verworven en dat dit recht haar toekomt. Verder vordert [gedaagde] nakoming (door de gemeente) van artikel 13.4 van de samenwerkingsovereenkomst, in die zin dat de gemeente wordt veroordeeld het voornemen tot verkoop aan [gedaagde] per aangetekend schrijven kenbaar te maken op straffe van een dwangsom. Voorts vordert [gedaagde] om, indien de gemeente het Perceel in eigendom heeft overgedragen aan een ander dan [gedaagde] , de gemeente te veroordelen tot betaling van de in artikel 13.4 onder c van de samenwerkingsovereenkomst opgenomen boete.
Subsidiair vordert [gedaagde] betaling van de boete ter hoogte van de verkoopsom van het Perceel, dan wel ter hoogte van de marktconforme koopsom van het Perceel.
2.17.
De gemeente heeft op 9 februari 2022 een conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie ingediend in de bodemzaak. In reconventie vordert de gemeente opheffing van de op het Perceel gelegde beslagen.
[eiseres] heeft zich in de bodemprocedure gevoegd aan de zijde van de gemeente en heeft op 1 juni 2022 een conclusie van antwoord in conventie ingediend.
Op 16 juni 2023 vindt de mondelinge behandeling ter zitting in de bodemprocedure plaats.
2.18.
Op 19 april 2022 heeft de provincie Gelderland aan [eiseres] , die naast bestuurder van [eiseres] ook lid is van de gemeenteraad van Zaltbommel, een ontheffing ex artikel 15 van de Gemeentewet verleend, waarmee toestemming wordt gegeven voor de aankoop van het Perceel van de gemeente Zaltbommel.
2.19.
Op 27 oktober 2022 is aan [eiseres] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van nieuwbouw op het Perceel. De vergunning is op 9 december 2022 onherroepelijk geworden.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – de opheffing van de op het Perceel gelegde beslagen en om [gedaagde] te veroordelen om bij verzoeken voor verlof tot het leggen van beslag op dat Perceel, een afschrift van dit vonnis over te leggen, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding van dit gebod, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. [eiseres] heeft in het kader van een minnelijke onteigening met de gemeente twee koopovereenkomsten gesloten, waarvan één met betrekking tot het Perceel, dat [eiseres] van de gemeente koopt, en één met betrekking tot het terrein waarop [eiseres] op dit moment gevestigd is, dat de gemeente van [eiseres] koopt. Beide koopovereenkomsten hangen met elkaar samen. De koopsom voor beide percelen is gelijk, met dien verstande dat in de koopsom van het aan de gemeente over te dragen perceel ook een schadeloosstelling wegens bedrijfsverplaatsing is opgenomen. Overeengekomen is dat het ene perceel pas geleverd wordt nadat de notariële overdracht van het andere perceel heeft plaatsgevonden.
Vanwege de door [gedaagde] op het Perceel gelegde beslagen weigert de gemeente mee te werken aan de notariële levering van beide onroerende zaken.
De door [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen zijn gegrond op ondeugdelijke vorderingen. [gedaagde] stelt ten onrechte dat zij jegens de gemeente een recht tot aankoop van het Perceel kan doen gelden en dat de gemeente [gedaagde] onjuist heeft geïnformeerd. De gemeente heeft [gedaagde] naar waarheid geïnformeerd dat [eiseres] voor 24 april 2021 gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van aankoop van het Perceel. Er is sprake van een tijdig gesloten koopovereenkomst tussen de gemeente en [eiseres] en inmiddels is ook aan alle bijkomende voorwaarden voor de notariële levering van de percelen voldaan.
Van [eiseres] kan niet gevergd worden dat zij de uitkomst van de bodemprocedure tussen [gedaagde] en de gemeente afwacht. Nu de mondelinge behandeling in die procedure in juni 2023 gepland is, kan een eindvonnis in die zaak op zijn vroegst aan het eind van dit jaar worden verwacht. De onderneming van [eiseres] groeit uit zijn voegen en op de huidige locatie is geen mogelijkheid tot uitbreiding. Bovendien levert deze locatie vanwege de nabijheid van een woonwijk gevaarlijke situaties op. Er zijn behalve het Perceel, geen alternatieve plekken binnen [plaats] waarop [eiseres] haar bedrijf zou kunnen vestigen.
Indien [gedaagde] toch in het gelijk zou worden gesteld in de bodemprocedure dan kan dat, indien de gemeente het Perceel aan [eiseres] zou hebben geleverd, zich oplossen in betaling van een boete. Hiervoor is geen verhaalsbeslag op het Perceel nodig aangezien de gemeente voldoende andere vermogensbestanddelen heeft.
3.3.
[gedaagde] voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Nu beide partijen gevestigd zijn in de gemeente Zaltbommel en ook het Perceel waarop de conservatoir beslagen rusten gelegen is in de gemeente Zaltbommel, terwijl het verlof voor deze beslagen is afgegeven door de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, rijst de vraag of de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant bevoegd is om kennis te nemen van het onderhavige geschil.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ter zitting in deze kort gedingprocedure hebben partijen hierover verklaard dat de rechtbank Oost-Brabant in de allonge op de samenwerkingsovereenkomst tussen [gedaagde] en de gemeente is aangewezen als bevoegde rechtbank, reden waarom (ook) de bodemprocedure tussen [gedaagde] en de gemeente voor deze rechtbank is aangebracht.
In de kort gedingprocedure met nummer C/01/390510 / KG ZA 23-77 tussen [eiseres] en de gemeente, die gelijktijdig met onderhavig kort geding is behandeld, heeft de gemeente gelijkluidend verklaard. Aldus kan vastgesteld worden dat alle bij beide kort gedingprocedures betrokken partijen het erover eens zijn dat de procedures worden behandeld voor de rechtbank Oost-Brabant, zodat de voorzieningenrechter zich bevoegd acht om over de gevorderde opheffing van de beslagen te oordelen.
4.2.
De vordering van [eiseres] strekt tot opheffing van zowel het op het Perceel rustende conservatoir beslag tot levering als tot op heffing van het conservatoir verhaalsbeslag.
Voor beide conservatoire beslagen geldt dat deze volgens art. 705 lid 2 Rv dienen te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
Het conservatoir beslag tot levering
4.3.
[gedaagde] heeft het beslag tot levering op het Perceel gelegd uit hoofde van een volgens [gedaagde] geldend eerste recht tot aankoop op grond van artikel 13.4 van de allonge.
In artikel 13.4 is bepaald dat de gemeente bij verkoop van de in artikel 3.2 genoemde gronden door de gemeente, anders dan aan [eiseres] , òf indien [eiseres] niet binnen een jaar na onherroepelijk worden van de bestemmingswijziging gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot aankoop, de gemeente aan [gedaagde] een eerste recht tot aankoop verleent. Verder volgt uit de bepaling dat de gemeente [gedaagde] bij aangetekend schrijven van de voorgenomen verkoop (anders dan aan [eiseres] ) op de hoogte stelt (waarna een drie maandentermijn voor [gedaagde] gaat lopen om haar eerste recht tot aankoop te benutten).
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan [gedaagde] , ook indien vast komt te staan dat zij jegens de gemeente een eerste recht tot aankoop kan doen gelden omdat [eiseres] niet binnen de in artikel 13.4 gestelde termijn tijdig heeft gereageerd, geen vordering tot levering van het Perceel op de gemeente doen gelden.
Immers niet is gesteld of gebleken dat de gemeente het Perceel te koop (aan een ander dan [eiseres] ) wenst aan te bieden. Dat de gemeente op grond van artikel 13.4 gehouden zou zijn om het Perceel aan [gedaagde] aan te bieden indien [eiseres] niet tijdig van de mogelijkheid tot aankoop gebruik heeft gemaakt, is niet gesteld en volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet uit artikel 13.4.
Omdat de gemeente bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in deze kort gedingprocedure heeft verklaard dat zij, ook indien de vordering van [gedaagde] in de bodemprocedure wordt toegewezen, mogelijk voorlopig helemaal niet van plan is het Perceel te koop aan te bieden, wordt [gedaagde] ook niet geacht enig voldoende zwaarwegend belang te hebben bij handhaving van het beslag tot levering.
De vordering van [eiseres] , voor zover die strekt tot opheffing van het conservatoir beslag tot levering, wordt dan ook toegewezen wegens het ontbreken van een deugdelijk vorderingsrecht. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel.
Het conservatoir verhaalsbeslag
4.4.
Dit beslag heeft [gedaagde] gelegd ter zekerheid van verhaal van de volgens [gedaagde] door de gemeente verbeurde boete(s) vanwege het handelen in strijd met artikel 13.4 van de allonge door [gedaagde] onjuist te informeren. Volgens [gedaagde] klopt het bericht niet dat de gemeente per e-mail van 22 april 2021 aan haar stuurde, met de mededeling dat er tussen de gemeente en [eiseres] een koopovereenkomst tot stand was gekomen, omdat uit een later e-mailbericht van [eiseres] zelf aan de Vereniging Parkmanagement [bedrijventerrein] bleek dat er nog helemaal geen koop tot stand was gekomen. Aldus stelt [gedaagde] vast dat er niet voor de uiterste datum van 24 april 2021 een koopovereenkomst tussen de gemeente en [eiseres] tot stand is gekomen. Door [gedaagde] onjuist te informeren, heeft de gemeente volgens [gedaagde] haar het recht tot aankoop van het Perceel proberen te ontnemen.
De gemeente en [eiseres] stellen dat er voor 24 april 2021 wel degelijk een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Op die datum lag er weliswaar geen ondertekende koopovereenkomst, maar dit was volgens de gemeente en [eiseres] ook geen vereiste. Volgens de gemeente en [eiseres] hadden zij op 22 april 2021 volledige overeenstemming op de meest essentiële punten ten aanzien van de (ver)koop van het Perceel.
4.5.
De vraag die beantwoord moet worden is op welke wijze artikel 13.4 van de allonge moet worden uitgelegd waar het gaat om het gebruik maken door [eiseres] van de mogelijkheid tot aankoop van het Perceel.
4.6.
De stelling van [gedaagde] voor zover die erop neer komt dat zij een eerste recht van aankoop heeft omdat er voor 24 april 2021 geen schriftelijke koopovereenkomst tussen [eiseres] en de gemeente tot stand is gekomen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onjuist. In de tekst van artikel 13.4 (waarin staat dat [eiseres] binnen een bepaalde termijn gebruik moet maken van ‘de mogelijkheid tot aankoop’) is niet opgenomen dat er binnen die termijn sprake moet zijn van een schriftelijke koopovereenkomst. Voor zover het bij de totstandkoming van de allonge de bedoeling van [gedaagde] is geweest de schriftelijke overeenkomst als vereiste te stellen, kan zij dit niet aan [eiseres] tegenwerpen. [eiseres] is immers geen partij bij de samenwerkingsovereenkomst met de gemeente. Indien [gedaagde] een dergelijke eis had willen stellen, had het overigens ook voor de hand gelegen dat dit tot uitdrukking was gebracht in de tekst van de allonge, temeer nu [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat deze is opgesteld door een adviseur van [gedaagde] in overleg met een ambtenaar van de gemeente.
4.7.
[eiseres] heeft gesteld dat zij tijdig gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot aankoop als bedoeld in artikel 13.4 van de allonge nu er tussen haar en de gemeente voor 24 april 2021 een koopovereenkomst met betrekking tot het Perceel tot stand is gekomen. [eiseres] heeft verwezen naar de door haar bij dagvaarding overgelegde e-mailcorrespondentie met de gemeente tussen 20 en 24 april 2021 (die bovenstaand onder de feiten deels is weergegeven).
Gelet op de inhoud van deze e-mailcorrespondentie kan vastgesteld worden dat [eiseres] op 21 april 2021 in heeft gestemd met het aanbod van de gemeente (in de als bijlage bij e-mail van 16 april 2021 gezonden brief) om het Perceel te ruilen tegen het terrein van [eiseres] aan de [straat] , tegen een schadeloosstelling van € 1.350.000,- k.k. voor het terrein van [eiseres] en een koopsom voor het Perceel van eveneens € 1.350.000,- k.k.
Uit de e-mailwisseling blijkt dus dat [eiseres] en de gemeente op 21 april 2021 overeenstemming hadden over het te (ver)kopen object en over de prijs.
Bij de mondelinge behandeling ter zitting in deze kort gedingprocedure hebben [eiseres] en de gemeente – die aanwezig was in verband met de behandeling van de procedure in het kort geding van [eiseres] tegen de gemeente (zaaknummer C/01/390510/KG ZA 23-77, welke zaak gelijktijdig is behandeld met onderhavige kort gedingprocedure) – bevestigd dat er voor 24 april 2021 een bindende koopovereenkomst tot stand is gekomen waarvan partijen over en weer tot nakoming verplicht zijn.
4.8.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat er nog een vraagpunt open stond ten aanzien van de kosten voor het afvoeren van licht verontreinigde grond op het door [eiseres] aangekochte perceel en stelt dat er dus geen sprake was van volledige overeenstemming met betrekking tot de koop. Hierover hebben beide bij de koopovereenkomst betrokken partijen, zowel de gemeente als [eiseres] , verklaard dat dit geen essentieel onderdeel van de koopovereenkomst betrof. Deze verklaring vindt ook bevestiging in het e-mailbericht van 22 april 2021 van mr. Bercx aan de gemeente waarin hij namens [eiseres] aangeeft dat het punt ten aanzien van de afvoer van licht verontreinigde grond geen breekpunt zal zijn.
4.9.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat uit het feit dat [eiseres] in het e-mailbericht van 25 oktober 2021 aan de Vereniging Parkmanagement [bedrijventerrein] verklaarde dat hij en de gemeente ‘nog niet rond’ waren, blijkt dat [eiseres] zelf van mening was dat er nog geen sprake was van een koopovereenkomst tussen haar en de gemeente. Aan deze opmerking van de heer [eiseres] kan echter niet de waarde worden toegekend die [gedaagde] daaraan wil toekennen.
Deze opmerking is geplaatst door de heer [eiseres] in een reactie per mail naar aanleiding van een e-mailbericht van 25 oktober 2021 van de Vereniging Parkmanagement [bedrijventerrein] met een uitnodiging voor de ledenvergadering van het bedrijventerrein waarvan het Perceel deel uit maakt. Ter zitting bleek dat [gedaagde] voorzitter is van de Vereniging Parkmanagement en dat hij in die hoedanigheid kennis heeft genomen van het bericht van [eiseres] .
De heer [eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat hij op het moment dat hij de uitnodiging ontving, geen reden zag bij de ledenvergadering aanwezig te zijn omdat hij nog geen bouwvergunning voor het Perceel had en omdat het Perceel ook nog aan hem geleverd moe(s)t worden.
Dat de mededeling van de heer [eiseres] aan Parkmanagement, toen [gedaagde] hier kennis van nam, tot twijfels heeft geleid bij [gedaagde] over in hoeverre er daadwerkelijk overeenstemming bij [eiseres] en de gemeente bestond over de koop van het Perceel, kan zo zijn. [gedaagde] had er echter voor kunnen kiezen om contact met [eiseres] en/of met de gemeente op te nemen en hen deze vraag voor te leggen alvorens zelf de (verregaande) conclusie te trekken dat de gemeente in april 2021 in strijd met de waarheid heeft verklaard dat er tussen haar en [eiseres] een koopovereenkomst tot stand is gekomen.
4.10.
Nu [eiseres] en de gemeente zelf stellen dat zij wel degelijk voor 24 april 2021 een koopovereenkomst hebben gesloten, valt niet in te zien op grond van welke feiten en omstandigheden aan deze stelling van de bij de koopovereenkomst betrokken partijen zelf zou moeten worden getwijfeld. De feiten en omstandigheden die door [gedaagde] naar voren zijn gebracht vindt de voorzieningenrechter daarvoor ontoereikend.
[eiseres] stelt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook terecht dat zij tijdig gebruik heeft gemaakt van ‘de mogelijkheid tot aankoop’ doordat zij en de gemeente voor 24 april 2021 overeenstemming hebben bereikt over de koop door [eiseres] van het Perceel. Dit leidt tot de conclusie dat de door [gedaagde] gestelde geldvordering op de gemeente uit hoofde van een op basis van artikel 13.4 verbeurde boete summierlijk onaannemelijk is, waarmee de grondslag aan het conservatoir verhaalsbeslag komt te ontvallen. Een belangenafweging tussen [eiseres] en [gedaagde] valt uit in het voordeel van [eiseres] . Mocht in de bodemprocedure geoordeeld worden dat [gedaagde] jegens de gemeente aanspraak kan maken op betaling van een boete uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst, dan zijn er voldoende andere vermogensbestanddelen van de gemeente waarop [gedaagde] zich kan verhalen.
4.11.
Nu de vordering van [eiseres] wordt toegewezen, zal [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 109,44
- griffierecht 676,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.864,44
4.12.
De vordering om bij (nieuwe) verzoeken tot het leggen van beslag op het Perceel een afschrift van dit vonnis over te leggen wordt toegewezen, evenals de dwangsom, zij het dat deze gematigd wordt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft met onmiddellijke ingang op de op het Perceel, kadastraal bekend [plaats] , [perceelnummer] , gelegde conservatoir beslagen,
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] , bij (nieuwe) verzoeken die strekken tot verlof tot het leggen van beslag op het in 5.1 genoemd Perceel, een afschrift van dit vonnis moet overleggen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 25.000,- voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.2 uitgesproken veroordeling voldoet,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.864,44,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2023.