[gedaagde] heeft het beslag tot levering op het Perceel gelegd uit hoofde van een volgens [gedaagde] geldend eerste recht tot aankoop op grond van artikel 13.4 van de allonge.
In artikel 13.4 is bepaald dat de gemeente bij verkoop van de in artikel 3.2 genoemde gronden door de gemeente, anders dan aan [eiseres] , òf indien [eiseres] niet binnen een jaar na onherroepelijk worden van de bestemmingswijziging gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot aankoop, de gemeente aan [gedaagde] een eerste recht tot aankoop verleent. Verder volgt uit de bepaling dat de gemeente [gedaagde] bij aangetekend schrijven van de voorgenomen verkoop (anders dan aan [eiseres] ) op de hoogte stelt (waarna een drie maandentermijn voor [gedaagde] gaat lopen om haar eerste recht tot aankoop te benutten).
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan [gedaagde] , ook indien vast komt te staan dat zij jegens de gemeente een eerste recht tot aankoop kan doen gelden omdat [eiseres] niet binnen de in artikel 13.4 gestelde termijn tijdig heeft gereageerd, geen vordering tot levering van het Perceel op de gemeente doen gelden.
Immers niet is gesteld of gebleken dat de gemeente het Perceel te koop (aan een ander dan [eiseres] ) wenst aan te bieden. Dat de gemeente op grond van artikel 13.4 gehouden zou zijn om het Perceel aan [gedaagde] aan te bieden indien [eiseres] niet tijdig van de mogelijkheid tot aankoop gebruik heeft gemaakt, is niet gesteld en volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet uit artikel 13.4.
Omdat de gemeente bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in deze kort gedingprocedure heeft verklaard dat zij, ook indien de vordering van [gedaagde] in de bodemprocedure wordt toegewezen, mogelijk voorlopig helemaal niet van plan is het Perceel te koop aan te bieden, wordt [gedaagde] ook niet geacht enig voldoende zwaarwegend belang te hebben bij handhaving van het beslag tot levering.
De vordering van [eiseres] , voor zover die strekt tot opheffing van het conservatoir beslag tot levering, wordt dan ook toegewezen wegens het ontbreken van een deugdelijk vorderingsrecht. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel.