ECLI:NL:RBOBR:2023:164

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
01-070043-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor doodslag en dood door schuld, veroordeling voor mishandeling

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte. De verdachte werd beschuldigd van doodslag en dood door schuld in verband met een steekincident op 19 maart 2022 te Rosmalen, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte opzet had om het slachtoffer te doden, noch dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. De verdachte heeft zich beroepen op noodweer, en de rechtbank heeft geoordeeld dat zij in een situatie van acute dreiging handelde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de doodslag en dood door schuld, maar oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan de mishandeling van twee andere slachtoffers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank legde een werkstraf op van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor de immateriële schade van de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie [geboorteplaats]
Strafrecht
Parketnummer: 01.070043.22
Datum uitspraak: 13 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 december 2022 en 6 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 november 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 19 maart 2022 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] met een mes in de borst, althans het lichaam, te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 19 maart 2022 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig een mes met de punt ter hoogte van de borst, althans het lichaam, van [slachtoffer 1] heeft gehouden, terwijl deze haar heel dicht naderde, waardoor dit mes in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] terecht is gekomen, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat [slachtoffer 1] is overleden;
2.
zij op of omstreeks 19 maart 2022 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (met kracht) tegen haar neus, althans in het gezicht, te slaan/stompen;
3.
zij op of omstreeks 19 maart 2022 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] tegen haar oor te slaan/stompen, althans te duwen en/of die [slachtoffer 3] in/tegen haar zij/buik, althans het lichaam te trappen en/of die [slachtoffer 3] een knietje te geven in haar zij/buik, althans het lichaam.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 19 maart 2022, omstreeks 21:39 uur, kregen diverse politie-eenheden de opdracht naar de [locatie] te gaan waar een vechtpartij gaande was en waar vermoedelijk een persoon was gestoken. Ter plaatse aangekomen werd een man, naar later bleek [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1] ), op de vloer in de keuken van [Naam 1] aangetroffen. Bij [slachtoffer 1] zat een vrouw die een wond op zijn borst dichtdrukte. Er werd gestart met reanimatie. Later werd [slachtoffer 1] behandeld door ambulance broeders en twee trauma-artsen. [slachtoffer 1] is om 22:13 uur overleden.
Het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte verwachtte een fysieke confrontatie en heeft een mes als een dolk in haar hand genomen en op borsthoogte vastgehouden. Op het moment dat de door haar verwachte fysieke confrontatie met [slachtoffer 1] zich realiseerde, heeft verdachte zich afgeweerd door haar beide armen te strekken. Daarmee heeft ze [slachtoffer 1] in de borst gestoken. Verdachte heeft met deze gedraging willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] daardoor zou overlijden. Er is dus sprake van voorwaardelijk opzet.
De officier van justitie is van mening dat aan verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en dat zij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Uit getuigenverklaringen en camerabeelden blijkt namelijk dat [slachtoffer 1] woest op verdachte en [persoon 1] (hierna te noemen: [persoon 1] ) kwam afgestormd. [persoon 1] werd door hem met kracht op de grond geduwd. Er was dus sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte en [persoon 1] door [slachtoffer 1] . Het oppakken van het mes in de vuist en dit op borsthoogte houden in de richting van [slachtoffer 1] en het uiteindelijk strekken van de armen ter afwering waarbij in de borst van [slachtoffer 1] wordt gestoken moet als proportioneel handelen worden aangemerkt. Ook aan de subsidiariteitseis is voldaan, nu verdachte geen kant op kon en zich dus niet aan de aanranding kon onttrekken.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde:
De feiten 2 en 3 kunnen volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Verdachte heeft [slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 3] (hierna te noemen: [slachtoffer 3] ) mishandeld. Verdachte kan zich er niet op beroepen dat zij zich slechts heeft verdedigd, omdat zij zelf de confrontatie heeft opgezocht.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van feit 1 primair op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het opzet op de dood ontbreekt in zijn visie namelijk. Verdachte heeft de dood van [slachtoffer 1] niet gewild. Er is ook geen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft niet geweten dat zij door haar afwerende beweging de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer 1] hierdoor dodelijk zou worden geraakt; laat staan dat zij die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. De aard van de gedraging (het afweren van de klap) en de omstandigheden van het geval (zij werd plotseling aangevallen) maken dit niet anders. Gelet hierop is geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet, zodat vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit dient te volgen.
Met betrekking tot feit 1 subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de feitelijke gedragingen van verdachte, zoals te zien op de camerabeelden, niet kunnen worden beschouwd als grovelijk of aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig handelen. [slachtoffer 1] wilde verdachte met een zwaaiende beweging slaan. In een reflex en zonder na te denken wilde verdachte deze beweging afweren. Hierdoor heeft zij [slachtoffer 1] per ongeluk met het mes geraakt. Gelet op deze omstandigheden kan haar geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt en kan niet worden gezegd dat zij wederrechtelijk heeft gehandeld. Dat betekent dat ook voor feit 1 subsidiair vrijspraak dient te volgen.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat sprake is geweest van noodweer. De raadsman stelt zich op het standpunt dat aan alle vereisten is voldaan voor een geslaagd beroep op noodweer. Er was sprake van een situatie waarin verdachte en [persoon 1] werden aangevallen en waarin verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. De raadsman komt tot de conclusie dat dit dient te leiden tot ontslag van rechtsvervolging voor feit 1.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde:
De raadsman stelt zich op het standpunt dat tot een gedeeltelijke bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde kan worden gekomen, maar dat verdachte ook ten aanzien van deze feiten dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Aan verdachte komt in zijn visie namelijk een geslaagd beroep op noodweer toe. Verdachte werd zowel verbaal als fysiek aangevallen en mocht zich verdedigen tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Er was sprake van een overtalsituatie. Verdachte was alleen en zij werd omringd door mensen uit de omgeving van [slachtoffer 3] . Zij werd aangevallen en heeft zich verdedigd door terug te slaan. Direct daarna is zij weggelopen en heeft zij zich onttrokken aan de situatie. Haar handelen voldoet daarmee eveneens aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Het enkele feit dat verdachte met [slachtoffer 3] is meegelopen naar buiten sluit een beroep op noodweer niet uit. De raadsman merkt in dat kader op dat verdachte is meegelopen, omdat zij dacht de situatie uit te kunnen praten.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank zal hierna eerst op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van 23 december 2022 vaststellen wat er op de avond van 19 maart 2022 is gebeurd. Daarna zal de rechtbank de verdenkingen bespreken. De rechtbank zal telkens, per verdenking, beoordelen of het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen en zo ja, of aan verdachte een beroep op noodweer toekomt.
De feitenvaststelling.
De rechtbank heeft telkens in de voetnoten vermeld op welk(e) processtuk(ken) zij haar vaststellingen van de feiten baseert. De rechtbank merkt in dit verband op dat zich in het dossier camerabeelden bevinden van wat zich op het terras van [Naam 2] heeft afgespeeld. Deze beelden zijn door de politie beschreven en de rechtbank heeft die beelden ook gezien. De rechtbank stelt een aanzienlijk deel van de feiten vast op basis van deze camerabeelden. Daarnaast betrekt zij bij de feitenvaststelling ook andere stukken uit het dossier, zoals de verklaringen van verdachte, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en die van getuigen die op of in de buurt van het terras van [Naam 2] aanwezig waren.
Op 19 maart 2022 om 21:00:01 uur neemt [slachtoffer 3] plaats op het terras van restaurant [Naam 2] in Rosmalen. Om 21:09:10 uur komen verdachte en haar vriendin [persoon 1] het terras op en nemen enkele seconden later plaats op het terras. [2] [slachtoffer 3] en verdachte kijken voortdurend naar elkaar. [3] Om 21:17 uur belt [slachtoffer 3] naar haar schoonzus [slachtoffer 2] . [4] Om 21:22:21 uur loopt verdachte, nadat zij haar telefoon heeft weggelegd, in de richting van [slachtoffer 3] . Vervolgens staat verdachte enkele minuten aan de tafel van [slachtoffer 3] . [5] Verdachte en [slachtoffer 3] voeren een onvriendelijk gesprek. [6] Om 21:24:59 uur loopt verdachte terug naar haar tafel. [7] Vervolgens trekt [slachtoffer 3] om 21:25:07 uur haar jas uit en om 21:25:18 uur maakt zij een handgebaar naar verdachte [8] en zegt tegen verdachte dat ze moet meelopen. [9] [slachtoffer 3] moeder en schoonzus [slachtoffer 2] staan op dat moment al op het plein voor [Naam 2] . Verdachte staat meteen op (om 21:25:20 uur), geeft haar telefoon aan [persoon 1] en loopt het plein voor [Naam 2] op. [10]
Als verdachte op het plein voor [Naam 2] staat met [slachtoffer 3] , de moeder van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , slaat [slachtoffer 2] haar op enig moment met een platte hand in het gezicht. [11] , [12] Verdachte heeft vervolgens als reactie een klap met haar rechtervuist op de neus van [slachtoffer 2] gegeven. [slachtoffer 2] komt daardoor op de grond terecht en heeft een bloedneus. [13] Daarna heeft verdachte [slachtoffer 3] , nadat [slachtoffer 3] begon te schelden, een klap tegen haar oor gegeven en getrapt tegen haar lichaam. [14] , [15] , [16] , [17]
Om 21:28:02 uur verschijnt [slachtoffer 3] weer in beeld op de camerabeelden van het terras van [Naam 2] . Om 21:28:10 uur is zij aan het telefoneren met haar broer [slachtoffer 1] . Zij vertelt hem dat zijn vriendin [slachtoffer 2] op de grond ligt. Volgens [slachtoffer 3] werd [slachtoffer 1] toen helemaal gek. [18] , [19] Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] gebeld was.
Om 21:28:32 uur komen verdachte en [persoon 1] weer het terras van [Naam 2] op. [20] Zij gaan weer aan hun tafel zitten. Verdachte neemt plaats op de bank, direct vóór de terrasafscheiding. [persoon 1] gaat tegenover verdachte op een stoel zitten. Links en rechts staan tafels, met aan de linker tafel vier gasten.
Verdachte belt haar vader, omdat zij opgehaald wilde worden. Zij voelde zich namelijk niet meer vrij om zelf weg te gaan, gelet op de vechtpartij die zich zojuist voor het terras had afgespeeld en de omstandigheid dat veel mensen voor het terras bleven staan. Haar oom zou haar op komen halen. [21] , [22] Om 21:29:53 uur pakt verdachte met haar linkerhand een mes vast. [23] Dit mes lag op tafel omdat verdachte en [persoon 1] eten hadden besteld, dat inmiddels was geserveerd. [24] Op dat moment komt [slachtoffer 1] met piepende banden het plein op rijden. [25] Op dit plein was het verboden om met auto’s te rijden. Om 21:29:55 uur heeft verdachte het mes in haar linkerhand en verplaatst zij het mes naar de tafel. [26] Op dat moment zijn de benen van [slachtoffer 1] al in beeld. [27] Verdachte pakt het mes weer op. Om 21:29:58 uur komt [slachtoffer 1] het terras van [Naam 2] op gerend en ondertussen pakt verdachte het mes over van haar linkerhand naar haar rechterhand. [28] , [29] Achter [slachtoffer 1] komt [slachtoffer 3] aangelopen. [slachtoffer 3] wijst naar verdachte. Verdachte heeft nog steeds het mes in haar rechterhand en zij zit nog steeds op de bank. [30]
[slachtoffer 1] komt zeer agressief en angstaanjagend het terras op. Getuigen beschrijven zijn gedrag als volgt “
kwam echt angstaanjagend het terras op. Hij was echt opgefokt. Hij kwam met grote stappen rennend het terras op en liep direct richting verdachte. [31]
Er zat een ongekende, doelgerichte en laaiende agressie in de jongen. [32]
De manier waarop hij het terras op kwam, de blik in zijn ogen en zijn houding was indrukwekkend en beangstigend. Het was alsof hij zwart voor zijn ogen had en zijn blik stond op oneindig. [33]
Hij ging als een bezetene op de meisjes af, hij gooide bloembakken omver, een wijnkoeler over de grond en een stoel omver. [34] Hij duwde stoelen resoluut opzij. [35]
Toen hij het terras op kwam gestierd gooide hij bloembakken aan de kant en baande hij zich duidelijk een weg over het terras om recht op verdachte en haar vriendin af te stieren. [36]
Om 21:30:00 uur geeft [slachtoffer 1] [persoon 1] , die op dat moment op een stoel zat, een harde duw. [persoon 1] valt naar achteren op de grond. Getuigen hebben verklaard dat [persoon 1] van haar stoel af werd gegooid en dat zij met haar hoofd tegen een tafel belandde en uiteindelijk op de grond viel. [37]
[slachtoffer 1] duwde [persoon 1] met beide handen van zich weg. Dit ging met behoorlijke kracht. De voeten van [persoon 1] vlogen echt door de lucht.” Verdachte zit op dat moment nog op de bank en heeft nog steeds het mes in haar rechterhand. Een medewerkster van [Naam 2] probeert [slachtoffer 1] weg te trekken. [38] , [39]
Toen riep direct iemand: “Het is die andere”. [40]
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte om 21:30:01 uur opstaat. [slachtoffer 1] wordt weggetrokken. Verdachte staat met het mes in haar rechterhand. Haar hand is als een vuist om het mes gebald en haar arm is gebogen. [41] [slachtoffer 1] rukt zich los en gaat richting verdachte. Hij beweegt zijn arm naar achteren. Verdachte beweegt haar linkerhand in de richting van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] maakt een slaande beweging naar verdachte. Te zien is om 21:30:04 uur dat verdachte in haar rechterhand het mes heeft en dat dit vlakbij [slachtoffer 1] is. [42]
De rechtbank heeft op de camerabeelden waargenomen dat [slachtoffer 1] naar verdachte uithaalt en daarbij zijn lichaam ver naar voren buigt naar verdachte. Gelijktijdig is te zien dat verdachte naar achteren op de bank valt. Terwijl zij valt, houdt zij haar handen, met in haar rechterhand nog steeds het mes, in een afwerende beweging naar voren.
Niemand van de op het terras aanwezige getuigen heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 1] met het mes heeft geraakt. Ook op de camerabeelden is dit niet te zien. Het kan echter niet anders dan dat dit het moment is geweest dat [slachtoffer 1] door het mes is geraakt. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gestoken in die zin dat zij een stekende beweging maakt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet op de camerabeelden te zien en getuigen hebben, zoals hiervoor weergegeven, niet gezien dat [slachtoffer 1] door het mes is geraakt.
Om 21:30:05 uur grijpt [slachtoffer 1] naar het midden van zijn borst. [43] Om 21:30:07 uur verlaat [slachtoffer 1] het terras en staat verdachte op met in haar rechterhand het mes. Om 21:30:10 uur loopt verdachte met het mes in haar linkerhand [Naam 2] in gevolgd door [persoon 1] .
[slachtoffer 1] is vervolgens naar [Naam 1] gelopen en is in de keuken van het restaurant in elkaar gezakt. [slachtoffer 1] is door de politie gereanimeerd en later ook nog door twee trauma artsen. Om 22:13 uur zijn de trauma artsen gestopt met handelen en is [slachtoffer 1] overleden. [44] Uit het forensisch pathologisch onderzoek blijkt dat [slachtoffer 1] is overleden aan de gevolgen van één steekletsel in de borst rechts met perforatie van het hart. Bij het letsel aan de rechterzijde van de borst was een onderwaarts en achterwaarts gericht steekkanaal met een minimale diepte van circa 3 centimeter. [45]
Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van feit 1.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde doodslag:
Verdachte wordt verweten dat zij [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem met een mes in de borst te steken. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake is geweest van opzet op de dood van [slachtoffer 1] .
Vol opzet?
De rechtbank kan op basis van het dossier en wat op de terechtzitting is besproken niet vaststellen dat verdachte de bedoeling, in de zin van vol opzet, had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Verdachte heeft verklaard dat ze heel erg schrok van de agressieve manier waarop [slachtoffer 1] op haar af kwam vliegen. Toen hij [persoon 1] van de stoel gooide dacht ze: “
Dit is echt serieus”. Ze was heel erg bang. Ze kon niet vluchten. Achter haar stonden schermen. En links en rechts tafeltjes, met aan het linker tafeltje vier gasten. Op de grond lag [persoon 1] . Voor haar stond [slachtoffer 1] . Toen [slachtoffer 1] dichterbij kwam, op het moment dat hij haar wilde aanvallen, maakte ze een afwerende beweging, “
gewoon om hem op afstand te houden.” Ze had een mes vast. Het was volgens verdachte niet de bedoeling om hem te raken. Verdachte verklaart “
Mijn intentie was: Uit mijn buurt blijven.” en “
Op het moment dat hij mij wilde aanvallen, maakte ik die beweging.” Ze had niet gedacht dat ze hem zou raken. Op de vraag: “
Was je je ervan bewust dat je het mes hebt gebruikt?” heeft ze geantwoord: “
Nee dat kwam pas toen ik het bloed op het mes zag. [46]
Ook uit de handelingen van verdachte kan vol opzet niet worden afgeleid. De rechtbank kan, zoals hiervoor overwogen, namelijk niet vaststellen dat verdachte [slachtoffer 1] bewust heeft gestoken, in die zin dat zij een stekende beweging heeft gemaakt. Uit de hiervoor vastgestelde handeling van verdachte – kort gezegd – het maken van een afwerende beweging, terwijl zij naar achteren valt, kan vol opzet ook niet worden afgeleid.
Voorwaardelijk opzet?
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin. Daarvoor is vereist dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] in het leven heeft geroepen en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen, waaronder met name de aard van de gedraging van verdachte en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank is, zoals hiervoor overwogen, van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte [slachtoffer 1] met het mes heeft gestoken, in die zin dat zij een bewuste stekende beweging heeft gemaakt in zijn richting. Verdachte heeft op het moment dat [slachtoffer 1] met zijn lichaam naar voren boog om uit te halen naar verdachte een afwerende beweging gemaakt met haar armen, waarbij zij in één hand het mes vast had, terwijl zij naar achter viel door de uithaal van [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte, te weten het maken van een afwerende beweging met een scherp mes ter hoogte van vitale delen van het lichaam van [slachtoffer 1] , terwijl [slachtoffer 1] zeer dichtbij was en een aanvallende beweging maakte richting verdachte, de aanmerkelijke kans met zich heeft gebracht dat [slachtoffer 1] door het mes zou worden geraakt en daardoor zou komen te overlijden.
Voor een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet op de dood is echter niet alleen een aanmerkelijke kans op de dood vereist. Daarvoor is ook vereist dat verdachte die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding, moet gekeken worden naar de verklaringen van verdachte en getuigen. Als die geen inzicht geven over wat ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, is het afhankelijk van de omstandigheden van het geval of aangenomen kan worden dat verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang.
Verdachte heeft, zoals hiervoor weergegeven, verklaard dat zij zich er niet van bewust was dat zij het mes heeft gebruikt. Zij werd door [slachtoffer 1] aangevallen en heeft toen een afwerende beweging gemaakt. Zij wilde hem op afstand houden en realiseerde zich pas dat ze hem geraakt had toen ze het bloed op het mes zag. Daarbij moet worden bedacht dat alles zich in zeer korte tijd heeft afgespeeld. Op de camerabeelden is te zien dat tussen 21:29:55 uur, het moment waarop [slachtoffer 1] het terras op kwam lopen, en 21:30:07 uur, het moment waarop hij het terras verliet, slechts 12 seconden zijn verstreken. Veel tijd om zich te bezinnen had verdachte niet. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte erg bang was en geen tijd had om na te denken gelet op de aanval van [slachtoffer 1] . Ze handelde in een reflex.
De rechtbank is gelet op de verklaring van verdachte, de aard van de gedraging (in de kern: een afwerende handeling) van verdachte en de omstandigheden waaronder deze is verricht, zoals hiervoor weergegeven, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] heeft aanvaard. Dat betekent dat naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen is dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] .
De rechtbank zal verdachte gelet op het voorgaande vrijspreken van de primair ten laste gelegde doodslag.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde dood door schuld:
In artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is bepaald dat iemand, aan wiens schuld de dood van een ander te wijten is, strafbaar is. Voor het aannemen van schuld moet het tenminste gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid bij verdachte, in die zin dat verdachte anders had moeten handelen en ook anders had kunnen handelen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van schuld, moet de rechtbank de aard en de ernst van de gedragingen van verdachte en de overige omstandigheden van het geval betrekken. In dit verband is ook van belang welke handelingen van verdachte in een concrete situatie gevergd kunnen worden. Voor een veroordeling voor dood door schuld hoeft niet te worden bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte was gericht op de dood van de ander.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte in de gegeven omstandigheden een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, anders gezegd: of zij in de gegeven omstandigheden anders had moeten en kunnen handelen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval als verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding en daarbij niet de grenzen van wat in de gegeven omstandigheden noodzakelijk was heeft overschreden (noodweer).
Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval en acute dreiging. Uit de camerabeelden, de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte blijkt dat [slachtoffer 1] in alle staten was en dat hij op verdachte en [persoon 1] kwam afgestormd. Getuigen omschrijven hem als “
angstaanjagend”, zien bij hem “
doelgerichte en laaiende agressie”, zien hoe hij het terras “
als een bezetene” op kwam en in één lijn “
stierde” richting verdachte en [persoon 1] . Hij gooide hierbij bloembakken, een wijnkoeler en een stoel omver. Vervolgens heeft hij [persoon 1] met kracht van haar stoel af gegooid en daarna zijn woede op verdachte gericht. Naar het oordeel van de rechtbank was hiermee sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte en [persoon 1] waar verdachte zich tegen mocht verdedigen.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd proportioneel was en of zij zich niet op een minder vergaande wijze had kunnen verdedigen. Er moet een redelijke verhouding bestaan tussen het verdedigingsmiddel en de ernst van de aanranding. Ook moet de rechtbank beoordelen of er voor verdachte een reële mogelijkheid was om zich aan de aanval te onttrekken in plaats van zich te verdedigen.
Verdachte voelde zich zeer ernstig bedreigd en kon zich naar het oordeel van de rechtbank ook zeer ernstig bedreigd voelen door de agressie die [slachtoffer 1] uitstraalde en die zich richtte tegen haar en [persoon 1] . [slachtoffer 1] gooide haar vriendin met kracht op de grond, rukte zich los toen hij werd tegen gehouden en stormde op haar af. Verdachte had nauwelijks tijd om zich te bezinnen en zij kon op dat moment, gezien de situatie op het terras, geen kant op. Ze zat letterlijk met haar rug tegen de muur. Verdachte heeft het mes gepakt dat op tafel lag, niet met de bedoeling om [slachtoffer 1] neer te steken, maar om hem op afstand te houden. Op het moment dat [slachtoffer 1] naar haar uithaalde, hield verdachte het mes in haar rechterhand op borsthoogte en maakte een afwerende beweging terwijl zij naar achteren viel met het mes naar voren gericht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte in de gegeven omstandigheden geen reële mogelijkheid gehad om zich aan de aanval van [slachtoffer 1] te onttrekken en heeft zij de grenzen van de noodzakelijke verdediging niet overschreden. Verdachte komt derhalve een beroep op noodweer toe.
De gedragingen van verdachte kunnen naar het oordeel van de rechtbank daarom niet als verwijtbaar worden aangemerkt. Van verdachte kon in deze situatie redelijkerwijs niet worden verlangd dat zij anders zou handelen.
Nu aan verdachte geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is van schuld in de zin van artikel 307 Sr geen sprake. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
Overwegingen ten aanzien van feiten 2 en 3.
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 2] met haar vuist op haar neus heeft geslagen en [slachtoffer 3] tegen haar oor heeft geslagen en haar heeft geschopt. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde en baseert die bewezenverklaring op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal aangifte, opgemaakt door verbalisant [persoon 2] d.d. 21 maart 2022, dossierpagina’s 211-214, voor zover inhoudende de aangifte van [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ):
Ik doe aangifte van mishandeling. De mishandeling vond plaats op zaterdagavond 19 maart 2022. Ik werd eerder op de avond geappt door [slachtoffer 3] (
de rechtbank begrijpt [slachtoffer 3] , in dit vonnis aangeduid als [slachtoffer 3] ), de zus van mijn vriend. Zij appte mij dat ze bang was. Ik ben toen naar [Naam 2] in Rosmalen gegaan. Ik was samen met de moeder van [slachtoffer 3] , [persoon 3] , want wij zaten al samen in de auto toen ik dat bericht kreeg. (…) Ik zag dat het meisje dat achter [slachtoffer 3] aan kwam agressief was, dat zie je aan iemand. (…) Ik zei tegen haar: “Je moet ermee kappen met al dat gepest” en toen gaf ze mij een klap. Ik ging gelijk naar de grond. Ik voelde dat die klap in mijn gezicht was. Ik zag alles wazig en ik zag alleen maar bloed. Toen ik bijkwam had ik pijn in heel mijn gezicht.
Een geschrift betreffende medische informatie van de spoedeisende hulp van het Jeroen Bosch ziekenhuis d.d. 5 april 2022, dossierpagina 215:
Medische informatie betreffende mevrouw [slachtoffer 2] d.d. 20 maart 2022. Uitwendig waargenomen letsel: oppervlakkig letsel bovenlip.
Een proces-verbaal aangifte, opgemaakt door verbalisant [persoon 2] d.d. 21 maart 2022, dossierpagina’s 186-188, voor zover inhoudende de aangifte van [slachtoffer 3] ( [slachtoffer 3] ):
Ik wil aangifte doen van mishandeling gepleegd door [verdachte] . Zaterdag 19 maart 2022 omstreeks 20:30 – 21:00 uur was ik bij [Naam 2] in Rosmalen. (…) Mijn schoonzus wilde voor mij opkomen en begon ook tegen [verdachte] te schelden. Ik zag dat [verdachte] met haar vuist [slachtoffer 2] (
de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2]) tegen haar neus sloeg. Ik zag dat ze wel echt met kracht sloeg. Ik zag dat [slachtoffer 2] als gevolg van deze klap op de grond viel en dat zij daarna een bloedneus had. Ik heb daarna tegen [verdachte] gezegd dat ze gestoord was en dat [slachtoffer 2] zwanger was. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij met haar vuist tegen mijn linker oor sloeg. Ik voelde dat dit met kracht ging. Ik voelde direct pijn aan mijn oor. Mijn oor heeft ook gebloed en daar zijn door de politie foto’s van gemaakt.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [persoon 2] d.d. 22 maart 2022, dossierpagina’s 189-191, voor zover inhoudende:
Op zaterdag 19 maart 2022 omstreeks 21:30 uur vond er aan de Dorpsstraat in Rosmalen een steekincident plaats. Uit onderzoek is gebleken dat er voorafgaand aan dit incident een vechtpartij heeft plaats gevonden. Na het incident zijn direct meerdere getuigen gehoord, waaronder de zus van [slachtoffer 1] , zijnde [slachtoffer 3] . Door collega Rietveld werd tijdens het opnemen van de verklaring van [slachtoffer 3] geconstateerd dat [slachtoffer 3] bloed aan haar oor had. Hiervan zijn foto's gemaakt.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt door verbalisant [persoon 4] d.d. 22 maart 2022, dossierpagina’s 255-257, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [persoon 5] :
Op zaterdagavond 19 maart 2022 omstreeks 21:45 uur stond ik buiten op het terras bij [naam 4] .(…). Ik zag vervolgens dat één meisje uit de groep geslagen werd door een meisje met een groene jas en een paardenstaart. Ik zag dat zij het meisje vol op haar gezicht sloeg, ik heb niet gezien hoe ze geslagen werd, maar het klonk alsof iemand vol met een vuist geslagen werd. Ik zag dat het meisje die de klap kreeg door de klap op de grond viel. Ik zag dat het meisje met de groene jas nogmaals uithaalde naar een ander meisje in de groep. Dit was een meisje met blond haar en zij droeg een zwarte jas. Ik zag dat het meisje met de groene jas vervolgens een trappende beweging maakte naar het blonde meisje met de zwarte jas. Ik zag dat zij geraakt werd tegen haar been of zij. Ik zag dat het meisje met de groene jas samen met een ander meisje terug op het terras ging zitten. Ik zag dat een jongen met versnelde pas op hen afliep en de vriendin van het meisje met de groene jas een harde duw gaf. De jongen richtte zich vervolgens op het meisje met de groene jas. Er ontstond tussen hen een worsteling.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt door verbalisant [persoon 6] d.d. 21 maart 2022, dossierpagina’s 241-243, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [persoon 7] :
Op zaterdag 19 maart 2022 was ik uit eten bij ' [Naam 2] ' in Rosmalen. (…) Ik zag dat één van de meiden, uit het niets, opeens een trap, een ronde kickbokstrap boven haar heup
of zelfs in haar middel kreeg van een andere meid. De meid die de trap gaf was geheel in het donker gekleed en had donker stijl haar in een paardenstaart tot halverwege haar rug.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt door verbalisanten [persoon 8] en [persoon 9] d.d. 20 april 2022, dossierpagina’s 89-95, voor zover inhoudende:
Ik gaf een klap terug en die kwam op haar neus terecht. Met mijn rechtervuist, want dat is mijn goede hand. Zij ging op de grond zitten, want ze had een bloedneus.
Op basis van de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] met kracht tegen haar neus heeft geslagen en dat zij [slachtoffer 3] tegen haar oor heeft geslagen en tegen haar lichaam heeft getrapt.
De rechtbank merkt daarbij op dat hoewel getuige [persoon 5] spreekt over het meisje met een groene jas en verdachte geen groene jas droeg, uit de overige details van zijn verklaring blijkt dat hij met het meisje met de groene jas verdachte bedoelt.
Noodweer ten aanzien van de feiten 2 en 3?
De raadsman van verdachte heeft ook ten aanzien van de feiten 2 en 3 een beroep op noodweer gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte in de weg staan aan het slagen van het beroep op noodweer, omdat verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht terwijl zij er op dat moment al rekening mee hield dat er mogelijk een vechtpartij zou kunnen gaan volgen. Dat heeft verdachte tijdens de zitting van 23 december 2022 verklaard. Zoals eerder is vastgesteld was er op het terras van [Naam 2] sprake van over en weer provoceren door verdachte en [slachtoffer 3] . Op enig moment nodigt [slachtoffer 3] verdachte uit om mee te gaan naar het plein. Verdachte aarzelt blijkens de camerabeelden geen moment, geeft haar telefoon aan [persoon 1] en loopt mee het plein op. Verdachte hield er, zoals gezegd, op dat moment rekening mee dat het op een vechtpartij zou uitdraaien. Op dit moment had verdachte er ook voor kunnen kiezen niet mee te lopen met [slachtoffer 3] of om weg te gaan bij [Naam 2] . Verdachte heeft de keuze gemaakt om mee te lopen en heeft hierdoor de situatie zelf opgezocht. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben zich vervolgens ook niet onbetuigd gelaten, maar gelet op het eigen aandeel van verdachte in het ontstaan van de vechtpartij kan een beroep op noodweer niet slagen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van feit 2:
op 19 maart 2022 te Rosmalen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht tegen haar neus te slaan.
Ten aanzien van feit 3:
op 19 maart 2022 te Rosmalen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] tegen haar oor te slaan en die [slachtoffer 3] tegen het lichaam te trappen.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat aan verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde geen beroep op noodweer toekomt. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is strafbaar voor de bewezen verklaarde mishandeling van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] .

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende jeugddetentie en daarnaast een jeugddetentie voor de duur van 1 maand met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van
8 december 2022.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft gevraagd rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De onderhavige strafzaak heeft een behoorlijke weerslag gehad op het leven van verdachte. Verdachte vindt het verschrikkelijk wat er is gebeurd. Zij zal dit de rest van haar leven met zich mee moeten dragen. Ook alle media-aandacht is haar niet in de koude kleren gaan zitten. Die aandacht heeft veel spanningen meegebracht. Verdachte heeft na haar vrijlating moeten onderduiken en kan niet zomaar meer in Den Bosch, de stad waar zich een groot deel van haar sociale leven afspeelde, komen. Via social media wordt zij nog regelmatig lastig gevallen. Momenteel is zij bezig om zichzelf te ontwikkelen en zij wordt geholpen om te gaan met haar situatie en met het verwerken van wat er is gebeurd. Verdachte is blij met de hulpverlening en zij heeft er ook baat bij. Zij hoopt dat de rechtbank een beslissing zal nemen die recht doet aan haar persoonlijke situatie.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft de feiten gepleegd op zeventienjarige leeftijd. Dat betekent dat het jeugdstrafrecht van toepassing is. Bij het jeugdstrafrecht gelden lagere richtlijnen voor de straftoemeting. Verder wordt bij het bepalen van welke straf passend is veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten.
De rechtbank stelt voor alle duidelijkheid voorop dat verdachte zal worden vrijgesproken van doodslag en dood door schuld. Nu zij op geen enkele wijze strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van [slachtoffer 1] worden zijn tragische dood en de gevolgen voor de nabestaanden niet ten nadele van verdachte betrokken bij de strafoplegging.
Verdachte wordt veroordeeld voor de mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Door de mishandelingen heeft verdachte de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van hen aangetast. [slachtoffer 2] heeft een gekneusde neus opgelopen en [slachtoffer 3] had letsel aan haar oor. De geweldsfeiten hebben impact gehad op de slachtoffers. Dat blijkt uit hun toelichtingen op de vorderingen die zij als benadeelde partijen hebben ingediend. Verder hebben de feiten plaatsgevonden op een openbare plek in Rosmalen waar zich op dat moment veel mensen bevonden. De rechtbank kan zich voorstellen dat omstanders het geweld ook als heftig hebben ervaren.
Persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank heeft op het strafblad van verdachte gezien dat zij slechts enkele weken voor de mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door de kinderrechter is veroordeeld voor een geweldsdelict. Kennelijk heeft deze veroordeling verdachte er niet van weerhouden deze mishandelingen te plegen. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee bij de strafmaat.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) van 8 december 2022. Daaruit blijkt het volgende:
“Kijkend naar de situatie van [verdachte] , ziet de RvdK een inmiddels meerderjarig meisje dat van ernstige strafbare feiten wordt verdacht. Het gaat om feiten die een enorme impact hebben op alle betrokken partijen. Dat dit ook geldt voor [verdachte] zelf, is helder geworden uit het raadsonderzoek.
De RvdK heeft in het raadsonderzoek weinig tot geen criminogene factoren waargenomen die de kans op herhaling vergroten. Uit een eerder raadsonderzoek bleek dat er destijds zorg was om vrije tijd, sociale contacten, zelfbepalend gedrag, het opzoeken van conflicten en middelengebruik. Inmiddels is er sprake van een totaal andere situatie, waardoor deze zorgen niet langer aan de orde zijn en het leven van [verdachte] er heel anders is gaan uitzien. Toch heeft de RvdK nog steeds zorgen om [verdachte] . Deze hangen met name samen met de ernst van de verdenking en de impact die dit heeft op haar gemoedstoestand. Ook het leven van [verdachte] staat na deze gebeurtenis on hold en zij heeft het gevoel dat haar jeugd voorbij is. [verdachte] leeft een afgeschermd leven, heeft een zeer kleine sociale kring, gaat niet meer naar school en kan niet de activiteiten ondernemen die zij normaliter als achttien jarige wel zou willen ondernemen. [verdachte] heeft daarnaast het gevoel over haar schouder te moeten kijken uit angst voor represailles, wat tevens een flinke impact heeft op haar gemoedstoestand. Alhoewel [verdachte] nu niet spreekt van actuele traumaklachten vindt de RvdK het gezien de ernst van de gebeurtenis belangrijk dat haar klachten de komende maanden nauwgezet in de gaten worden gehouden, met het oog op eventuele behandeling van trauma. Temeer daar [verdachte] zelf geneigd is erg praktisch te denken en snel te schakelen, terwijl het adequaat verwerken van een dergelijke gebeurtenis tijd en aandacht vraagt. De RvdK kan zich daarnaast voorstellen dat [verdachte] de lange termijn gevolgen van de huidige situatie, gezien haar jonge leeftijd nog onvoldoende kan overzien of inschatten.
Kijkend naar wat nodig is, vindt de RvdK het vooral wenselijk dat de jeugdreclassering de komende twee jaar nog bij [verdachte] betrokken blijft. Ondanks het gebrek aan criminogene factoren, vindt de RvdK deze betrokkenheid vanuit zorg wel noodzakelijk. [verdachte] heeft een mooie vertrouwensband opgebouwd met haar jeugdreclasseerder en het is belangrijk dat er zicht blijft bestaan op haar functioneren en dat zij iemand heeft om op terug te vallen. Daarnaast kan de jeugdreclassering [verdachte] motiveren voor en informeren over de hulp die noodzakelijk wordt geacht. De verwachting van de jeugdreclassering is dat [verdachte] eenzelfde soort hulp vanuit een vrijwillig kader niet of slechts tijdelijk zal accepteren, waarna het zal verwateren. Dit is niet in [verdachte] belang, waardoor een dwangkader voorlopig wel nodig wordt geacht. [naam hulpverlener] is vanaf het eerste moment bij [verdachte] betrokken, zij kent haar en het systeem inmiddels goed en er is al een basis gelegd van waaruit gewerkt kan worden. [verdachte] heeft iemand nodig die naast haar staat en haar belangen behartigt wanneer zij dit zelf niet kan overzien. (…)
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt voor de twee mishandelingen waarvan [verdachte] wordt verdacht, vindt de RvdK een deels voorwaardelijke taakstraf en twee jaar begeleiding door de jeugdreclassering het meest passend. Omdat het om twee mishandelingen gaat én omdat [verdachte] al eerder veroordeeld is voor een geweldsdelict, vindt de RvdK een fors onvoorwaardelijk deel recht doen aan de situatie en een passende consequentie. Het voorwaardelijk deel dient vooral als kader voor de jeugdreclassering om de begeleiding te kunnen uitvoeren en in mindere mate als stok achter de deur. Omdat [naam hulpverlener] al een vertrouwensband met [verdachte] heeft en alle betrokkenen achter jeugdreclasseringsbegeleiding staan, vindt de RvdK het het meest passend dat zij deze taak kan voortzetten vanuit een dwangkader.”
De op te leggen straf.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 8 december 2022. Met de oplegging van de bijzondere voorwaarden krijgt verdachte de behandeling, de begeleiding en het toezicht die zij nodig heeft.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van de bewezen verklaarde mishandelingen voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 15.000,00 in verband met
immateriële schade (affectieschade) te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van het ten laste gelegde feit 1.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu hij heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van feit 1 (primair) moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak dan wel het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging voor dit feit. Subsidiair dient niet-ontvankelijkheid eveneens te volgen, aangezien de behandeling en beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Deze kosten worden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 18.609,12, bestaande uit
€ 3.609,12 materiële schade en € 15.000,00 immateriële schade (affectieschade) te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van de ten laste gelegde feit 1.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu hij heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van feit 1 (primair) moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak dan wel het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging voor dit feit. Subsidiair dient niet-ontvankelijkheid eveneens te volgen, aangezien de behandeling en beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a Sv. Deze kosten worden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 63.000,00 bestaande uit
immateriële schade (waarvan € 60.000,00 affectieschade) te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij met betrekking tot de € 60.000,00 in verband met affectieschade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De overige gevorderde immateriële schade die ziet op feit 2, dient te worden gematigd. Ten aanzien van de hoogte van het bedrag heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de benadeelde partij met betrekking tot de
€ 60.000,00 in verband met affectieschade niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak dan wel het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging voor feit 1. Subsidiair dient niet-ontvankelijkheid te volgen, aangezien de behandeling en beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Ten aanzien van dat deel van de vordering dat ziet op feit 2 heeft de raadsman betoogd dat verdachte niet wist dat de benadeelde partij zwanger was en dat dit daarom geen rol kan spelen bij de beoordeling van de hoogte van de gevorderde schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij de situatie opgezocht en zich ook niet onbetuigd gelaten. De gevorderde schade dient daarom aanzienlijk te worden gematigd.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren met betrekking tot de gevorderde € 60.000,00 affectieschade, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van feit 1.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade voor feit 2 stelt de rechtbank op grond van het strafdossier vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat het feit impact op haar heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het BW een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat voor wat betreft de hoogte van de toe te kennen vergoeding rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat de benadeelde partij zich tijdens de vechtpartij ook niet onbetuigd heeft gelaten.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade gelet op het voorgaande en rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 750,00. De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op
heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de benadeelde partij bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2022 tot de dag der algehele voldoening. Omdat verdachte minderjarig was ten tijde van het onder 2 bewezenverklaarde feit, stelt de rechtbank het aantal dagen gijzeling op 0.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 1.000,00 bestaande uit
immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van het ten laste gelegde feit 3.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk kan worden toegewezen. Het gevorderde bedrag dient te worden gematigd. Ten aanzien van de hoogte van het bedrag heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de behandeling en beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat sprake is geweest van medeschuld. De benadeelde partij heeft zich ook niet onbetuigd gelaten. De gevorderde schade dient daarom aanzienlijk te worden gematigd.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt op basis van het strafdossier vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit 3 lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding volgt dat dit feit 3 impact heeft gehad op de benadeelde partij. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het BW een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. De rechtbank ziet aanleiding een lager bedrag dan gevorderd toe te kennen, nu niet is onderbouwd dat bij de benadeelde partij tinnitus is ontstaan door het handelen van verdachte. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verder rekening gehouden moet worden met het feit dat de benadeelde partij zich tijdens de vechtpartij ook niet onbetuigd heeft gelaten. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade, gelet op het voorgaande en rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van
€ 250,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op
heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2022 tot de dag der algehele voldoening. Omdat verdachte minderjarig was ten tijde van het onder 3 bewezenverklaarde feit, stelt de rechtbank het aantal dagen gijzeling op 0.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van hetgeen onder feit 1 primair en feit 1 subsidiair is ten laste gelegd.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 2 en feit 3:
mishandeling
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregelen.
Ten aanzien van feit 2 en 3:
Een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uren te verrichten arbeid.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde meewerkt aan de hulpverlening die door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht, ook als dit behandeling voor onder andere trauma inhoudt;
  • dat veroordeelde zich, gedurende de proeftijd zal melden bij de jeugdreclassering van de gecertificeerde instelling, te weten Jeugdbescherming Brabant op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht en de aanwijzingen van de jeugdreclassering zal volgen;
  • dat veroordeelde zal deelnemen aan onderwijs en/of over een andere vorm van dagbesteding beschikt, indien haar situatie en gemoedstoestand dit toelaten, in samenspraak met de jeugdreclassering.
Geeft aan Jeugdbescherming Brabant, locatie ‘s-Hertogenbosch, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer 2] , van een bedrag van € 750,00. In geval van gebreke van betaling en verhaal wordt de duur van de gijzeling bepaald op nul (0) dagen.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] van een bedrag van € 750,00, bestaande uit immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 250,00. In geval van gebreke van betaling en verhaal wordt de duur van de gijzeling bepaald op nul (0) dagen.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 250,00, bestaande uit immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]:
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]:
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. N. Flikkenschild en mr. A.M. Kooijmans-de Kort, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 13 januari 2023.
mr. A.M. Kooijmans-de Kort is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Districtsrecherche ‘s-Hertogenbosch, genummerd PL OBI R022032 Temption, sluitingsdatum 5 april 2022, dossierpagina’s 1-369.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 277).
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina’s 277-278).
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 maart 2022, dossierpagina’s 340-344.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 279).
6.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 216-220.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 280).
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 280).
9.Proces-verbaal van bevindingen verhoor verdachte d.d. 21 april 2022, dossierpagina’s 51-80 (specifiek pagina 64).
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 280).
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2022, dossierpagina’s 51-80.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 116-126.
13.Proces-verbaal van verhoor [persoon 10] van 20 maart 2022, dossierpagina’s 116-121.
14.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3] van 19 maart 2022, dossierpagina’s 180-185.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 maart 2022, dossierpagina’s 189-191.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 5] , dossierpagina's 244-245.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 7] , dossierpagina’s 241-243.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 281).
19.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 maart 2022, dossierpagina’s 180-185.
20.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 282).
21.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 23 december 2022.
22.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 283).
23.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 283).
24.Zie bijvoorbeeld proces-verbaal bevindingen verhoor verdachte, dossierpagina’s 51-80.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 maart 2020, dossierpagina’s 231-234.
26.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 283).
27.Eigen waarneming van de rechtbank naar aanleiding van het bekijken van de camerabeelden van het terras van [Naam 2] .
28.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 284).
29.Eigen waarneming van de rechtbank naar aanleiding van het bekijken van de camerabeelden van het terras van [Naam 2] .
30.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 284).
31.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 226-230.
32.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 231-234.
33.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 maart 2022, dossierpagina’s 261-263.
34.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 maart 2022, dossierpagina’s 248-250.
35.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 235-240.
36.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 maart 2022, dossierpagina’s 241-243.
37.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 maart 2022, dossierpagina’s 261-263.
38.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 285).
39.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 maart 2022, dossierpagina’s 258-260.
40.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 maart 2022, dossierpagina’s 264-268.
41.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 285).
42.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 288).
43.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 275-294 (specifiek pagina 288).
44.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2022, dossierpagina’s 165-166.
45.Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden d.d. 29 maart 2022, Forensisch dossier Temption d.d. 18 mei 2022, bijlage B.01.
46.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 21 maart 2022, dossierpagina’s 84 en 85.