ECLI:NL:RBOBR:2023:1563

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
21/2690
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor de bouw van een werktuigenloods in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 7 april 2023, met zaaknummer 21/2690, is de rechtbank gevraagd om het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel te toetsen. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een werktuigenloods, opslag en paardenstal op een perceel in Sint-Michielsgestel. Eisers, die zich verzetten tegen de vergunning, vrezen dat de loods niet alleen voor agrarische doeleinden zal worden gebruikt, maar ook voor de bouwonderneming van de zoon van de vergunninghouder. De rechtbank heeft vastgesteld dat er te veel aanwijzingen zijn dat het aangevraagde bouwwerk niet uitsluitend als werktuigenloods zal worden gebruikt, wat in strijd is met het bestemmingsplan dat alleen agrarisch gebruik toestaat. De rechtbank oordeelt dat het college niet volstond met een voorschrift dat het gebruik voor de bouwonderneming verbiedt, maar dat het college had moeten onderbouwen dat de loods daadwerkelijk voor agrarische doeleinden zal worden gebruikt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt het primaire besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van het nieuwe besluit, en moet het college de proceskosten van eisers vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2690

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , [eiser] en [eiser] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: [naam] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel

(gemachtigde: mr. V.C.J. van Hees),
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam]uit [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. C.S. Hoitink).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een werktuigenloods, opslag en paardenstal op het perceel [adres] te [woonplaats] . Deze omgevingsvergunning is op 6 april 2021 verleend door het college.
1.2
Met het bestreden besluit van 6 oktober 2021 op het bezwaar van eisers is het college, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, bij dat besluit gebleven.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van college en de gemachtigde van vergunninghouder, vergezeld van de adviseur [naam] .
1.4
Tijdens de zitting heeft de rechtbank aan het college verzocht om onderzoek in te stellen naar de actuele situatie op het perceel van vergunninghouder en hiervan een rapportage op te stellen. Partijen hebben op deze rapportage gereageerd. Partijen hebben desgevraagd aangegeven geen behoefte te hebben aan een extra zitting. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
3. De voor de beoordeling van dit beroep relevante wet- en regelgeving staat in de bijlage.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Vergunninghouder is eigenaar van het perceel aan de [adres] te [plaats] . Eerder had hij een varkenshouderij op deze locatie, deze activiteit is per 17 december 2019 stopgezet. Vergunninghouder is van plan om een akkerbouwbedrijf te beginnen. Hiervoor wil vergunninghouder een werktuigenloods bouwen op het perceel. Daar zijn al meerdere opslagloodsen aanwezig. Ook staat het bouwbedrijf van de zoon van vergunninghouder ingeschreven op het perceel.
  • Op 18 december 2020 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een werktuigenloods met daarin ook opslag en een paardenstal. In het besluit van 6 april 2021 heeft het college hiervoor een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.10 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 3.2.1. van de planregels. Deze planregels horen bij het voor het perceel geldende bestemmingsplan “Buitengebied Sint-Michielsgestel 2e actualisatie”. De gronden zijn bestemd voor de enkelbestemming ‘Agrarisch’ en heeft een functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – niet grondgebonden’.
  • Vergunninghouder heeft op 17 december 2020 een melding op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) ingediend voor het veranderen van zijn bedrijf. De Omgevingsdienst Brabant-Noord heeft op 19 juli 2021 de melding niet in behandeling genomen omdat deze niet volledig was. Op 10 augustus 2021 is een volledige melding ingediend en heeft het college deze melding op 19 oktober 2021 geaccepteerd.
  • Op 2 februari 2023 is een controle uitgevoerd op het perceel van vergunninghouder.

Bespreking en beoordeling beroepsgronden

5. Tussen partijen is niet in geschil dat de loods in overeenstemming is met de bouwvoorschriften in de planregels.
Komt het beoogde gebruik overeen met de feitelijke situatie?
6.1
Eisers voeren aan dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden omdat zij vrezen dat het beoogde gebruik van de omgevingsvergunning anders is dan waarvoor deze is aangevraagd. Zij hebben namelijk het vermoeden dat de werktuigenloods gebruikt gaat worden als opslag voor de bouw- en timmeronderneming van de zoon van vergunninghouder. Ter onderbouwing hebben eisers onder andere aangevoerd dat de onderneming van de zoon staat ingeschreven op hetzelfde adres en dat bouwmaterialen aanwezig zijn op het perceel.
6.2
Het college geeft aan het perceel eigendom is van vergunninghouder en dat hij ook de aanvraag voor de omgevingsvergunning heeft gedaan. Er is bij het college geen enkele twijfel dat de werktuigenloods gebruikt gaat worden voor agrarische activiteiten. Om zeker te zijn dat de werktuigenloods daadwerkelijk gebruikt gaat worden als werktuigenloods heeft het college wel een voorschrift opgenomen in de omgevingsvergunning. Dit voorschrift houdt in dat het verboden is om deze werktuigenloods te gebruiken voor de bouw- en timmeronderneming. Ook na het controlerapport heeft het college geen twijfel dat de werktuigenloods gebruikt gaat worden voor de agrarische onderneming van vergunninghouder.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] moet bij het beoordelen van een bouwplan niet alleen worden gekeken of het bouwwerk past binnen het bestemmingsplan van het perceel, maar ook of het bouwwerk bedoeld is voor gebruik dat past binnen de bestemming van het perceel. Als het aannemelijk is dat het bouwwerk geheel of gedeeltelijk voor andere doeleinden zal worden gebruikt dan waarvoor het is aangevraagd of dan wat is voorzien in het bestemmingsplan, dan mag de omgevingsvergunning niet worden verleend en moet deze worden geweigerd. [2] De rechtbank stelt vast en tussen partijen is ook niet in geschil dat het gebruik van de werktuigenloods voor de bouwonderneming in strijd is met het bestemmingsplan.
6.4
In dit verband is het in de eerste plaats aan de aanvrager om de noodzakelijke gegevens te overhandigen waaruit blijkt dat het beoogde gebruik in overeenstemming is met de bestemming. [3] In het verleden is door de Afdeling overwogen dat de aanvraag en bouwtekeningen leidend zijn bij de beoordeling van een bouwplan. Dat levert in dit geval echter een duivels dilemma op: stel dat de werktuigenloods wordt gebouwd en toch wordt gebruikt in strijd met het bestemmingsplan, dan kan het college handhavend optreden. Maar ondertussen staat de werktuigenloods er dan wel. Het is niet louter een kwestie van handhaven, want het college zal hierbij moeten onderzoeken of sprake is van een concreet zicht op legalisatie (wat al kan worden bereikt met het indienen van een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning). Bovendien kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van handhavend optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. De rechtbank is daarom van oordeel dat onder deze omstandigheden van het college mag worden verlangd om verder te kijken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat soms niet alleen de aanvraag van belang is, maar dat ook naar andere feiten en omstandigheden moet worden gekeken. [4] Dit onderzoek voor het vermoeden dat het voorgestelde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan moet het college verrichten vóór het verlenen van een omgevingsvergunning. [5] Het feit dat een bestemming nog wel verwezenlijkt zou kunnen worden is niet doorslaggevend als het beoogde gebruik in strijd is met de bestemming.
6.5
De rechtbank vindt dat het college in dit geval gerede twijfel moet hebben over het beoogde doel van de bouw van de werktuigenloods. Hierbij heeft de rechtbank niet alleen gekeken naar de ingediende aanvraag, maar ook naar overige feiten en omstandigheden. Deze zullen hieronder worden opgesomd.
 In de eerste plaats wijst de rechtbank op de twijfels van de commissie bezwaarschriften, genoemd in het advies van 8 juli 2021.
 Het college verwijst in het bestreden besluit naar een later ingediende melding Abm van 10 augustus 2021, maar het is de rechtbank niet gebleken dat het college eisers in de bezwaarfase in de gelegenheid heeft gesteld om hierop te reageren. De beslissing op bezwaar is genomen in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
 Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat ter zitting is vast komen te staan dat vergunninghouder op dit moment geen akkerbouwbedrijf exploiteert. Hij verpacht zijn gronden aan een derde. Ook ontbreken er machines op het perceel om te kunnen spreken over een actief akkerbouwbedrijf. De bestaande opstallen op het perceel worden niet gebruikt voor het akkerbouwbedrijf.
 In het controlerapport van 18 maart 2021 staan aanwijzingen voor het vermoeden dat de huidige opstallen worden gebruikt ten behoeve van het bedrijf van de zoon. Dat is de reden dat de rechtbank het college heeft verzocht een tweede onderzoek in te stellen.
 Uit het onderzoeksrapport van 2 februari 2023 blijkt dat een groot deel van het perceel (al) gebruikt wordt als opslagplaats van bouwmaterialen en werktuigen. Binnen het perceel bevinden zich namelijk tal van machines die (mede) gebruikt kunnen worden voor houtbewerking, zoals een kolomboor, een mobiele- en vaste cirkelzaag, een vandiktebank, een zaagtafel en een houtmotinstallatie. Ook de aanwezigheid van een loader met sticker van het bouwbedrijf, de aanhanger met rolsteigers en de vestiging van de bouwonderneming op hetzelfde adres duiden hierop.
6.6
De partijen hebben gereageerd op het laatste onderzoeksrapport. De verklaring voor de aanwezigheid van bouwmaterialen, namelijk dat vergunninghouder zelf ook 15 jaar geleden een bouwbedrijf heeft gehad waar veel materialen van zijn blijven liggen, neemt de twijfel van de rechtbank niet weg. Een bouwbedrijf met oude spullen en materialen is nog steeds een bouwbedrijf. De rechtbank is het niet eens met de conclusie van het college dat veel materialen, zoals een houtmotmachine, apparatuur is die normaal wordt gebruikt in een agrarisch bedrijf. De rechtbank kan niet beoordelen of de spullen zijn opgeslagen ten behoeve van de bouw van de nieuwe werktuigenloods, zoals door vergunninghouder is aangegeven. Dit heeft vergunninghouder verder ook niet onderbouwd. In ieder geval blijkt volgens de rechtbank uit het rapport dat ter plekke geen agrarisch bedrijf wordt geëxploiteerd. In de reactie van eisers zijn nog meer aanwijzingen te vinden voor het vermoeden dat ter plaatse een bouwbedrijf wordt geëxploiteerd, zoals de aanwezigheid van een aanhanger met steigermateriaal en andere aanhangers en containers.
6.7
Door het totaalbeeld dat is gevormd door de aanvraag, de rapportages en de feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat er teveel aanwijzingen zijn dat het aangevraagde bouwwerk niet (alleen) als werktuigenloods gebruikt zal worden, maar (ook) ten behoeve van de bouwonderneming van de zoon. Dat is strijdig met het bestemmingsplan. Dat laat immers alleen een bouwwerk voor een agrarische bedrijfsuitoefening toe. Onder deze omstandigheden kon het college niet volstaan met een voorschrift dat het gebruik van de werktuigenloods ten behoeve van de bouwonderneming verbiedt. Het college had vergunninghouder verder moeten laten onderbouwen dat de werktuigenloods daadwerkelijk voor de agrarische onderneming wordt gebruikt, of het college had de omgevingsvergunning moeten weigeren. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7.1
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2, 7:9 en 7:11 van de Awb en artikel 2.10 van de Wabo. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en het college opdragen een nieuw besluit te nemen. Er zijn namelijk meerdere uitkomsten mogelijk.
7.2
De rechtbank ziet verder aanleiding het primaire besluit te schorsen tot zes weken na bekendmaking van het nieuwe besluit. Dat betekent dat er voorlopig geen gebruik mag worden gemaakt van de verleende omgevingsvergunning.
7.3
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten vanwege beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de proceskosten vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 oktober 2021;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers binnen 12 weken na dagtekening van deze uitspraak;
- schorst het besluit van 6 april 2021 tot zes weken na bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,00 aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Duin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Artikel 2.10 Wabo

1Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
  • a.de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
  • b.de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
  • c.de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
  • d.het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
  • e.de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
o
a.indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

Buitengebied Sint-Michielsgestel, 2e actualisatie

1.12
agrarisch bedrijf:
een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarisch producten door middel van:
  • het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt, fruitteelt, sierteelt of bloementeelt;
  • het houden of fokken van vee, pluimvee of pelsdieren;
  • het fokken en opfokken van paarden alsmede paardenmelkerijen;
nader te onderscheiden in:
  • grondgebonden bedrijf;
  • glastuinbouwbedrijf;
  • niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij;
  • intensieve veehouderij;

Artikel 3 Agrarisch

3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
een agrarische bedrijfsuitoefening;
agrarisch gebruik;
(...).

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:481.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3129.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3140, r.o. 6.1.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2018:858.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2583.