ECLI:NL:RBOBR:2023:1557

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
01/319697-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag en wheelie

Op 7 april 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een motorfiets een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed op 14 juni 2021 te Eindhoven met een snelheid van meer dan 100 kilometer per uur door de bebouwde kom en maakte daarbij een zogenaamde 'wheelie'. Dit leidde tot een aanrijding met een overstekende fietser, die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een fractuur in een nekwervel en een open botbreuk in het linker onderbeen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich roekeloos heeft gedragen door de maximumsnelheid fors te overschrijden en niet voldoende aandacht te besteden aan het overige verkeer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van achttien maanden. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het letsel van het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor verkeersdelicten. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 10 maanden had gevorderd, afgewezen en in plaats daarvan een lichtere straf opgelegd, mede vanwege het ernstige letsel dat de verdachte zelf had opgelopen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.319697.21
Datum uitspraak: 07 april 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 februari 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2021 te Eindhoven
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmede rijdende over de weg, de Leenderweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
met een snelheid van meer dan 100 kilometer per uur, althans een veel te hoge snelheid voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse, over die Leenderweg te rijden en/of tijdens het rijden een zogenaamde "wheelie" te maken en/of niet voldoende aandacht bij het overige verkeer op die Leenderweg te houden en/of de door hem, verdachte, bestuurde motorfiets niet tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover die weg vrij was en/of tegen een overstekende fietser aan te rijden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur in een nekwervel en/of een open botbreuk in het linker onderbeen), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij als bestuurder van een motorfiets zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor aan [slachtoffer] lichamelijk letsel werd toegebracht. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het verkeersongeval aan verdachte te wijten is, van welke mate van schuld daarbij dient te worden uitgegaan en hoe het letsel van [slachtoffer] dient worden gekwalificeerd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren in die zin dat sprake is van roekeloosheid door met een dubbele snelheid en slingerend te rijden en door een zogenaamde ‘wheelie’ te maken, waardoor aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het deel van de tenlastelegging, voor zover daarin is ten laste gelegd dat verdachte roekeloos heeft gereden en een zogenaamde ‘wheelie’ heeft gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij niet met een snelheid van 100 km/uur kan hebben gereden gelet op de stand van de versnelling en de toerenteller en dat hij geen ‘wheelie’ kan maken.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijden, waardoor aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Overwegingen over het bewijs
Juridisch kader schuld
Het schuldvereiste in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) heeft betrekking op de relatie tussen het gedrag van een verdachte en het verkeersongeval. Voor een bewezenverklaring van het misdrijf als bedoeld in artikel 6 van de WVW moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Voor deze ‘schuld’ is een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij ‘schuld’ in deze zin dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Het gaat om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel of het rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte ten tijde van het ongeval fors te hard heeft gereden, te weten met een snelheid van ten minste 101 km/uur waar een maximumsnelheid gold van 50 km/uur. Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet met een dergelijk hoge snelheid kan hebben gereden gelet op de stand van de versnelling en de toerenteller. De rechtbank overweegt dat uit het dossier weliswaar volgt dat de versnellingsbak van de motorfiets ten tijde van het technisch onderzoek door de politie in de eerste versnelling stond en dat de toerenteller vast stond op 8000 omwentelingen per minuut, maar dat niet is vastgesteld dat dit de toestand betrof ten tijde van het ongeval, zodat reeds daarom daaraan geen betekenis toekomt. De rechtbank heeft ook anderszins geen reden om aan te nemen dat de berekening van de door verdachte gereden snelheid ten tijde van het ongeval onjuist is. De verdediging heeft niets objectiefs tegenover de berekening gezet, terwijl de getuigenverklaringen de berekening ondersteunen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen ook is komen vast te staan dat verdachte een zogenaamde ‘wheelie’ heeft gemaakt, in die zin dat hij opzettelijk heeft bewerkstelligd dat het voorwiel van zijn motorfiets enige tijd los van de grond is gekomen. De rechtbank stelt de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting dat hij geen ‘wheelie’ kan maken terzijde. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Deze getuigen hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat verdachte een ‘wheelie’ heeft gemaakt waarbij getuige [getuige 1] gedetailleerd heeft omschreven wat hij heeft waargenomen, terwijl verdachte zich het ongeval en hetgeen daaraan vooraf ging niet kan herinneren. Of de ‘wheelie’ al was afgerond op het moment van de aanrijding met de fietsster of dat verdachte nog bezig was met het maken van de ‘wheelie’ is gelet op de getuigenverklaringen niet duidelijk geworden. De raadsvrouw heeft in dit verband aangevoerd dat gelet op de botsconfiguratie het voorwiel van de motorfiets op het moment van de botsing op de grond was en er geen sprake was van een ‘wheelie’. De rechtbank acht komen vast te staan dat verdachte de ‘wheelie’, al dan niet volledig, in ieder geval kort voor het ongeval heeft gemaakt.
De rechtbank verwerpt in zoverre de verweren van de verdediging.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. Dat betekent dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Dat is, ondanks dat verdachte voorrang had op de fietsster, naar het oordeel van de rechtbank het geval. Verdachte heeft twee ernstige verkeersfouten gemaakt. Verdachte heeft de maximumsnelheid fors overschreden en heeft kort voor het ongeval een zogenaamde ‘wheelie’ gemaakt. Het maken van een ‘wheelie’ vergt, zoals de verdediging zelf al heeft aangevoerd, bijzondere concentratie. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte daardoor in verminderde mate op andere weggebruikers lette. Verder kon verdachte door het rijden met een fors hogere snelheid dan was toegestaan naar het oordeel van de rechtbank minder goed anticiperen op andere weggebruikers. Het ongeval heeft plaatsgevonden in een stedelijke omgeving op een als zodanig gemarkeerde en bij verdachte ook bekende oversteekplaats. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het een druk punt betreft. Er heeft geen vermijdbaarheids-onderzoek plaatsgevonden, zodat niet op grond van een technisch bewijsmiddel kan worden gesteld dat de aanrijding niet had plaatsgevonden als verdachte de toegestane snelheid had gereden. Echter, nu verdachte meer dan twee keer zo hard heeft gereden als de toegestane snelheid, te weten met ten minste 101 km/uur binnen de bebouwde kom, kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van algemene ervaringsregels worden vastgesteld dat andere weggebruikers daar niet of onvoldoende op konden anticiperen. Getuige [getuige 3] heeft in dat verband ook verklaard dat de fietser geen schijn van kans had en dat niemand de snelheid waarmee de motor aan kwam gereden kon inschatten.
In de tweede plaats moet verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste, aan opzet grenzende vorm van schuld.
Per 1 januari 2020 is in werking getreden de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is thans in artikel 175 van de WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 van de WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, van de WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, van de WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Het in artikel 5a van de WVW vervatte verbod is beperkt tot gedragingen in het verkeer die bestaan in het in ernstige mate schenden van “de verkeersregels”. Uit de Memorie van Toelichting op dit wetsvoorstel leidt de rechtbank af dat het gaat om een samenstel van gedragingen. Zoals daarin wordt gesteld gaat het om het begaan van dikwijls aaneengesloten ernstige verkeersovertredingen. De rechtbank heeft in dit geval vastgesteld dat verdachte direct voorafgaand aan het ongeval de maximumsnelheid fors heeft overschreden, alsmede dat hij een zogenaamde ‘wheelie’ heeft gemaakt, hetgeen als gevaarlijk verkeersgedrag valt te beschouwen. De duur van de ‘wheelie’ kan niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Op grond van het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank voorts niet worden vastgesteld dat verdachte gedurende een langere tijd de maximumsnelheid heeft overtreden, zoals bijvoorbeeld in het geval van een straatrace. De rechtbank is van oordeel dat dit rijgedrag van verdachte, hoewel zeer kwalijk, niet een samenstel van gedragingen oplevert in de zin van het
in ernstige mateschenden van de verkeersregels zoals bedoeld in artikel 5a van de WVW. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het deel van de tenlastelegging, voor zover daarin is ten laste gelegd dat verdachte roekeloos heeft gereden.
De rechtbank is het in zoverre niet eens met het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank is wel van oordeel dat de gedragingen van verdachte, zoals hiervoor omschreven, ernstige schuld opleveren, in die zin dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Juridisch kader zwaar lichamelijk letsel
Lichamelijk letsel is als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Uit de bewijsmiddelen dienen de ernst van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te blijken.
Beoordeling
Gelet op de aard van het letsel, te weten een fractuur in een nekwervel en een open botbreuk in het linker onderbeen, en de noodzaak en aard van medisch ingrijpen, te weten dat het slachtoffer meerdere weken op de IC-afdeling en enkele weken op de verpleegafdeling van een ziekenhuis heeft verbleven, twee operaties heeft ondergaan, een derde operatie nodig is en heeft moeten revalideren in een revalidatiekliniek, is de rechtbank van oordeel dat reeds daarom sprake is van zwaar lichamelijk letsel, ondanks dat het dossier geen informatie bevat over het uitzicht op (volledig) herstel. De rechtbank is het in zoverre eens met de officier van justitie en de raadsvrouw.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op de genoemde bewijsmiddelen en hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierna bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 14 juni 2021 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmede rijdende over de weg, de Leenderweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door zeer onvoorzichtig en onoplettend, met een snelheid van meer dan 100 kilometer per uur over die Leenderweg te rijden en tijdens het rijden een zogenaamde "wheelie" te maken en niet voldoende aandacht bij het overige verkeer op die Leenderweg te houden en de door hem, verdachte, bestuurde motorfiets niet tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover die weg vrij was en tegen een overstekende fietser aan te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur in een nekwervel en een open botbreuk in het linker onderbeen, werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis gelet op de richtlijnen van het openbaar ministerie en heeft aangevoerd dat zij geen reden ziet om daarvan af te wijken.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zelf ook zwaar gewond is geraakt en nog dagelijks pijn ondervindt.
De raadsvrouw heeft verzocht te volstaan met het opleggen van een werkstraf en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een motorfiets, terwijl hij met een snelheid van meer dan 100 kilometer per uur door de bebouwde kom reed en een zogenaamde ‘wheelie’ maakte, een aanrijding veroorzaakt met een overstekende fietser, waardoor aan die fietser zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Het slachtoffer heeft meerdere operaties gehad en heeft lange tijd moeten revalideren. De man van het slachtoffer heeft ter terechtzitting verteld dat het slachtoffer het revalidatietraject heeft moeten staken in verband met de strijd tegen een ernstige ziekte. De rechtbank houdt bij de strafoplegging in strafverzwarende zin rekening met het forse leed dat aan het slachtoffer is toegebracht.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin ook rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitieel Documentatieregister in 2018 drie keer onherroepelijk is veroordeeld voor verkeersdelicten, waarbij aan hem zowel voorwaardelijke als onvoorwaardelijke straffen zijn opgelegd. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om op een dergelijke onverantwoorde manier aan het verkeer deel te nemen en dat vindt de rechtbank zeer kwalijk.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte zelf ook is getroffen door de gevolgen van het door hem gepleegde strafbare feit, in die zin dat hij ernstig letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft 18 dagen in coma gelegen en heeft diverse operaties ondergaan. Het gewicht dat de rechtbank aan deze feiten en omstandigheden hecht is echter relatief beperkt, nu verdachte door zijn bewezenverklaarde rijgedrag het aan zichzelf te wijten heeft dat hij gewond is geraakt.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor een overtreding van artikel 6 van de WVW, waarbij sprake is van ernstige schuld en zwaar lichamelijk letsel, is een taakstraf voor de duur van 160 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar. In het geval van een hoge mate van schuld is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheden, een forse straf op zijn plaats en de rechtbank acht het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel dan ook passend. Echter, gelet op het tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte zelf ook ernstig letsel heeft opgelopen, zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank zal aldus een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, indien verdachte deze taakstraf niet (naar behoren) verricht.
De rechtbank zal daarnaast, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te brengen, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Tot slot acht de rechtbank het ter bescherming van de verkeersveiligheid noodzakelijk dat aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd voor de duur van 18 maanden. Door deze bijkomende straf wordt het gevaarlijke karakter van het gepleegde delict in de bestraffing tot uitdrukking gebracht.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d Wetboek van Strafrecht
6, 175, 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.

Een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.

Een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
18 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. van Roosmalen, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 07 april 2023.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Infrastructuur, Team Verkeer, genummerd PL2100-2021242297, afgesloten d.d. 1 november 2021, aantal doorgenummerde bladzijden: 70.