ECLI:NL:RBOBR:2023:1555

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
22/1872, 22/1906, 22/1910
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de oprichting van zonnepark Aardbrandsven in Cranendonck

Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de oprichting van het zonnepark Aardbrandsven in de gemeente Cranendonck. De rechtbank heeft de beroepen van een aantal agrariërs en de ZLTO (Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie) tegen de verlening van deze vergunning ongegrond verklaard. De vergunning is verleend voor een periode van 25 jaar, en de rechtbank heeft geoordeeld dat een deel van de beroepsgronden niet ontvankelijk was omdat deze niet binnen de beroepstermijn waren ingediend. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de vergunning voldoet aan de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Crisis- en herstelwet en de Interim-omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omgevingsdialoog met de betrokken agrariërs adequaat is gevoerd en dat de belangen van de agrariërs niet onevenredig worden geschaad door de aanleg van het zonnepark. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers over de landschappelijke inpassing, de stikstofemissie en de gevolgen voor de landbouwstructuur verworpen. De rechtbank concludeert dat de vergunning op zorgvuldige wijze is verleend en dat er geen reden is voor vernietiging van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/1872
SHE 22/1906
SHE 22/1910

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 april 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] ,

ZLTO Groote Heide (ZLTO), uit 's-Hertogenbosch, tezamen met:

[eiser], uit [woonplaats] ,
[eiser], uit [woonplaats] ,
[eiser], uit [woonplaats] ,
[eiser], uit [woonplaats] , (hierna gezamenlijk: ZLTO, tenzij anders vermeld)
(gemachtigden: [naam] en [naam] ).

[eiser] en [eiser] , uit [woonplaats] ,

eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck,

het college,
(gemachtigden: mr. A.W.R.A. Verbruggen en [naam] ).

Als derde-partij nemen aan de zaak deel: de raad van de gemeente Cranendonck,

(gemachtigden: mr. A.W.R.A. Verbruggen en [naam] ) en
Zonnepark Aardbrandsven B.V., uit Utrecht, vergunninghoudster (gemachtigden: mr. L.P.W. Mensink en mr. I.A. Siskina).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitvoeren van werken en het afwijken van het bestemmingsplan, ten behoeve van de oprichting van het zonnepark Aardbrandsven bij [adres] en [adres] te Cranendonck (de projectlocatie). De omgevingsvergunning is verleend voor een periode van 25 jaar vanaf de datum van aanvang van de exploitatie van het zonnepark.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Vergunninghoudster heeft naar aanleiding van de beroepen een reactie gegeven.
De rechtbank heeft de beroepen op de zitting van 6 december 2022 gevoegd behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] , in gezelschap van [naam] , de gemachtigden van ZLTO en van [eiser] en [eiser] , [eiser] en [eiser] zelf, de gemachtigden van het college en de gemeenteraad en de gemachtigden van vergunninghoudster, in gezelschap van [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning met het besluit van het college van 6 juli 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eisers tegen het besluit hebben aangevoerd.
1.2
De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen van eisers ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3
De voor de beoordeling van de beroepen van belang zijnde regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Enkele formele kwesties
De procedure
2.1
Op 18 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift ontvangen dat ZLTO mede namens een aantal individuele leden heeft ingediend.
[eiser] ( [eiser] ), een van deze leden, heeft op 18 augustus 2022 ook zelf een beroepschrift ingediend. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van een digitaal formulier van de rechtspraak. Volgens een vermelding op het digitale formulier is het om vijf minuten voor twaalf in de ochtend ontvangen.
2.2
In het door [eiser] zelf ingediende beroepschrift wordt verwezen naar het beroepschrift van ZLTO, waarover hij opmerkt dat de daarin opgenomen gronden, bovenop de gronden van hemzelf moeten worden meegenomen.
2.3
De rechtbank heeft partijen op 11 oktober 2022 laten weten dat geen nadere stukken ingediend kunnen worden.
Naar aanleiding hiervan heeft [eiser] de rechtbank op 4 november 2022 om verduidelijking gevraagd. Hij had in zijn beroepschrift namelijk aangegeven dat hij zijn beroepsgronden zou willen aanvullen op het moment dat de uitspraak op het door hem ingestelde beroep in de zaak SHE 21/2716 zou zijn gedaan. Hij vermoedt daarom dat de mededeling van de rechtbank op een misverstand berust.
In reactie hierop heeft de rechtbank [eiser] op 11 november 2022 laten weten dat hij geen nadere gronden kan indienen, omdat de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is.
Omdat volgens [eiser] de uitkomst van de procedure afhankelijk is van de uitspraak van de rechtbank in de zaken SHE 21/2716 en SHE 21/2242, heeft hij de rechtbank op 17 november 2022 verzocht om hem alsnog in de gelegenheid te stellen om nadere gronden aan te voeren en daarvoor eventueel de behandeling van de zaken op te schorten.
2.4
De in Afdeling 2 van de Chw genoemde procedure is van toepassing op besluiten tot aanleg van productie-installaties ten behoeve van de productie van zonne-energie. Dit valt te lezen in artikel 1.1, eerste lid, onder a, van de Chw, in combinatie met artikel 1, onder 1.1, van bijlage I bij de Chw.
In artikel 1.6, eerste lid, van de Chw staat dat de bestuursrechter het beroep moet behandelen met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit heeft tot gevolg dat de bestuursrechter bepaalde termijnen kan bekorten, zoals die voor het indienen van nadere stukken.
Op grond van artikel 1.6a van de Chw kunnen geen beroepsgronden meer worden ingediend na afloop van de termijn voor het instellen van beroep.
2.5
De rechtbank heeft met de mededeling in haar brief van 11 oktober 2022, dat geen nadere stukken konden worden ingediend, bedoeld dat geen beroepsgronden meer konden worden ingediend, omdat de beroepstermijn was verstreken. Dit heeft de rechtbank verduidelijkt in haar brief van 11 november 2022.
Met de aankondiging van [eiser] in zijn beroepschrift van 18 augustus 2022, dat hij van plan is om nog nadere gronden aan te voeren, kan hij niet bereiken dat artikel 1.6a van de Chw opzij wordt gezet. Hierin heeft de wetgever bepaald dat geen beroepsgronden meer kunnen worden ingediend buiten de beroepstermijn. De rechtbank kan niet van dit artikel afwijken. [eiser] mocht dus geen nadere gronden meer indienen. Wél zal de rechtbank de gronden die hij in zijn brief van 18 augustus 2022 extra naar voren heeft gebracht bij haar beoordeling betrekken.
2.6
Ter zitting heeft [eiser] de gronden van zijn beroep alsnog aangevuld. Hij heeft aandacht gevraagd voor het verband tussen de verlening van een omgevingsvergunning voor zonnepark Aardbrandsven en het niet meenemen van zijn voornemen tot realisering van een zonnepark op zijn grond in de eerste ronde van uitvoering van de "Visie Zonneparken Cranendonck 2019-2024" (gemeentelijke visie). Volgens hem zouden gebreken in de besluitvorming over zonnepark Aardbrandsven moeten leiden tot vernietiging van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning. Dit zou volgens hem tot gevolg kunnen hebben dat alsnog voorrang wordt gegeven aan zijn initiatief.
Deze aanvulling van gronden is in strijd met artikel 1.6a van de Chw. De rechtbank zal deze aanvulling dan ook buiten beschouwing laten.
2.7
Omdat de rechtbank de termijn voor het indienen van nadere stukken niet heeft bekort, konden tot tien dagen voor de zitting nadere stukken worden ingediend. [eiser] heeft dat op 18 november 2022 ook gedaan. De rechtbank heeft deze stukken aan de andere partijen toegezonden. Deze stukken zijn bij de behandeling van de beroepen betrokken.
2.8
Op de dag voor de zitting heeft [eiser] nog diverse stukken ingediend met een digitaal formulier van de rechtspraak. Deze stukken zijn om 20.28 uur bij de rechtbank binnengekomen. Deze stukken zijn daarmee veel later dan tien dagen voor de zitting ingediend. De andere partijen hebben niet voor de zitting van deze stukken kennis kunnen nemen. De rechtbank zal deze stukken daarom niet in haar beoordeling betrekken. De rechtbank maakt een uitzondering voor het digitaal toegezonden proceskostenformulier, dat [eiser] ook nog op de zitting zou hebben kunnen overhandigen.
De totstandkoming van het besluit van 6 juli 2022
3.1
ZLTO heeft aangevoerd dat het besluit van het college van 6 juli 2022 tot verlening van een omgevingsvergunning (het bestreden besluit) niet elektronisch raadpleegbaar was, zodat niet is voldaan aan artikel 1.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
3.2
In artikel 6.14, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is bepaald dat de kennisgeving van de verlening van een omgevingsvergunning aan eenieder beschikbaar moet worden gesteld op de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit geldt alleen als de omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarvan is in dit geval sprake.
3.3
Ten tijde van het onderzoek ter zitting was de kennisgeving te raadplegen via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen of hiervan ook sprake was op het moment dat ZLTO beroep instelde.
ZLTO heeft kennisgenomen van het bestreden besluit. Zij heeft een uitgebreid beroepschrift ingediend. Voor zover ten tijde van het instellen van beroep al sprake zou zijn geweest van schending door het college van de verplichting om de kennisgeving van het bestreden besluit aan een ieder elektronisch beschikbaar te stellen, is ZLTO hierdoor niet benadeeld. De rechtbank ziet in wat ZLTO heeft aangevoerd daarom geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit. Artikel 6:22 van de Awb geeft de rechtbank die bevoegdheid.
Dit betoog van ZLTO slaagt niet.
4.1
[eiser] heeft aangevoerd dat de omgevingsdialoog met hem niet goed is gevoerd. Hij heeft pas op 13 januari 2021 tijdens een informatieavond gehoord dat de omvang van het zonnepark met 35% is vergroot. De aanvraag was op 17 november 2020 ingediend. Op 13 januari 2021 moest de gemeente echter nog formeel toestemming geven voor de
gebiedsvergroting van 35%.
Er is sprake van een ingrijpende wijziging, zodat niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken. Volgens [eiser] had er dan ook een nieuwe aanvraag moeten worden ingediend, wat volgens hem is nagelaten.
4.2
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitbreiding van het plan heeft plaatsgevonden voordat het ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegen en voordat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven. Ten tijde van de terinzagelegging was het voor iedereen duidelijk wat de omvang van het zonnepark zou zijn en de ingediende zienswijzen van eiser hebben ook betrekking op het plan met die omvang. Dat de aanvraag is aangevuld, heeft volgens het college niet geresulteerd in enige vorm van benadeling van eiser.
4.3
In de aanvraag om een omgevingsvergunning waarop het bestreden besluit betrekking heeft, is aangegeven dat de totale oppervlakte van het perceel waarop het zonnepark wordt gerealiseerd ongeveer 76,6 hectare bedraagt. De aanvraag dateert van 30 november 2020, zoals op het document zelf en in het bestreden besluit is aangegeven.
Het ontwerpbesluit en het ontwerp van de verklaring van geen bedenkingen hebben van 21 december 2021 tot en met 1 februari 2022 ter inzage gelegen. De gemeenteraad heeft op 7 juni 2022 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven en daarbij ingestemd met de ruimtelijke onderbouwing. In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat een zonnepark zal worden gerealiseerd met een oppervlakte van 76,5 hectare, waarvan 49 hectare zal worden gebruikt voor het opwekken van duurzame energie.
Aan [eiser] kan worden toegegeven dat de uitbreiding van het zonnepark een ingrijpende wijziging betreft waarvoor, als eerder een aanvraag is ingediend, een nieuwe aanvraag moet worden gedaan. De rechtbank constateert dat daaraan op 30 november 2020 is voldaan, omdat op dat moment een aanvraag is ingediend waarin met het grotere zonnepark rekening is gehouden.
De gemeenteraad moet hiervan op de hoogte zijn geweest ten tijde van het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Daarbij heeft de gemeenteraad ingestemd met de ruimtelijke onderbouwing, die net als de aanvraag op een zonnepark met een oppervlakte van ongeveer 76,5 hectare betrekking heeft.
De rechtbank ziet in wat [eiser] heeft aangevoerd dan ook geen reden voor vernietiging van het bestreden besluit.
Dit betoog van [eiser] slaagt niet.
Publiekrecht of privaatrecht
5.1
ZLTO voert aan dat voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan tien voorschriften zijn opgenomen waarin bijna steeds wordt verwezen naar de "Anterieure Overeenkomst Zonnepark [adres] te [vestigingsplaats] d.d. 16 december 2021", of naar de daarbij horende bijlage. Wat in die overeenkomst of de bijlage is geregeld, had volgens ZLTO publiekrechtelijk geregeld moeten worden en niet met verwijzingen naar een overeenkomst of een bijlage daarbij, die niet voor derden is. Het college miskent hiermee volgens ZLTO zijn publiekrechtelijke taak. De beoordeling van een omgevingsvergunning en het opnemen en handhaven van de voorschriften die bij een
omgevingsvergunning horen is bij uitstek een publiekrechtelijke taak. Het bestuursorgaan heeft niet de keuzevrijheid om een dergelijke taak vorm te geven door middel van een privaatrechtelijke regeling.
5.2
Volgens het college is in de omgevingsvergunning expliciet bepaald dat de anterieure overeenkomst daarvan deel uitmaakt. Deze overeenkomst is een integraal onderdeel van de publiekrechtelijke omgevingsvergunning inzake het oprichten van zonnepark Aardbrandsven. De anterieure overeenkomst betreft niet louter een privaatrechtelijke afspraak tussen partijen.
5.3
Vast staat dat de anterieure overeenkomst deel uitmaakt van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning. Weliswaar bevindt deze overeenkomst zich niet bij de gedingstukken, maar de rechtbank leidt uit het beroep van ZLTO af dat deze overeenkomst bekend is gemaakt. ZLTO citeert in haar beroepschrift immers uit deze overeenkomst. Omdat in de vergunningsvoorschriften niet alleen wordt verwezen naar de anterieure overeenkomst, maar deze daar ook onderdeel van is, kan vergunninghoudster via het publiekrecht worden gehouden aan de in de anterieure overeenkomst opgenomen verplichtingen. Niet kan worden gezegd dat het college met deze wijze van vergunningverlening alleen privaatrechtelijke verplichtingen voor vergunninghoudster in het leven heeft geroepen, waarvan derden geen kennis hebben kunnen nemen.
Ook dit betoog van ZLTO slaagt niet.
Beoordeling van de (overige) beroepsgronden
6. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
  • Eisers zijn, behoudens ZLTO, agrariërs die in de nabijheid van de projectlocatie wonen en/of gronden hebben.
  • De projectlocatie omvat gronden die op dit moment agrarisch worden gebruikt. Sunvest Ontwikkeling B.V. (Sunvest) heeft op 30 november 2020, namens vergunninghoudster, een aanvraag ingediend voor de aanleg van het zonnepark op de projectlocatie.
  • Voor de gronden op de projectlocatie gelden de bestemmingsplannen "Buitengebied" en "Herziening Buitengebied". De herziening heeft betrekking op de wijziging van voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied", zonder gevolgen voor het project. De gronden hebben in het bestemmingsplan "Buitengebied" de enkelbestemming "Agrarisch", en de dubbelbestemmingen "Leiding-Hoogspanningsverbinding", "Waarde Archeologie" en "Waterstaat-Waterlopen" en de gebiedsaanduidingen 'Reconstructiewetzone-extensiveringsgebied' en 'Wro-zone-wijzigingsgebied ecologische verbindingszone'. Het zonnepark is in strijd met de bouw- en gebruiksregels van de bestemmingsplannen.
  • Het zonnepark heeft een oppervlakte van ongeveer 76,5 ha waarvan 49 ha wordt benut voor panelen en bijbehorende apparatuur.
  • De raad van de gemeente Cranendock heeft in de vergadering van 7 juni 2022 de "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen zonnepark Aardbrandsven" vastgesteld en op grond van artikel 6.5 van het Bor een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
  • Op 6 juli 2022 heeft het college vervolgens het bestreden besluit genomen. Vergunning is verleend voor het afwijken van het toegestane gebruik van de gronden, het bouwen van het inkoopstation, batterijen, transformatorstations, zonnepanelen, hekwerken en cameramasten en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen. Daarvoor heeft het college gebruik gemaakt van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Voor het bouwen op gronden met archeologische waarde heeft het college gebruik gemaakt van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo. Het uitvoeren van werken is volgens het college niet in strijd met de planregels.
Toetsing aan de Interim-omgevingsverordening provincie Noord-Brabant (IOV)
7.1
Volgens ZLTO kwalificeert de gemeentelijke visie niet als een onderzoek, genoemd in artikel 3.41 van de IOV. Volgens ZLTO wordt in de ruimtelijke onderbouwing alleen verwezen naar de gemeentelijke visie en naar de Regionale Energiestrategie Metropoolregio Eindhoven 1.0. Het gaan om beleidsstukken en niet om onderzoeken.
7.2
Volgens [eiser] is niet aangetoond dat door middel van windenergie, energie uit aardwarmte, energie uit biomassa en energie uit restwarmte en dergelijke niet in voldoende mate in duurzame energie kan worden voorzien, omdat een integraal en actueel onderzoek daarnaar ontbreekt. Bovendien is volgens [eiser] de ruimtelijke onderbouwing getoetst aan de verkeerde versie van de Interim-omgevingsverordening. Artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder a, van de verordening, zoals dat geldt vanaf 15 april 2022 luidt anders dan dat in de verordening die gold tot 15 april 2022.
7.3
In de gemeentelijke visie wordt gerefereerd aan het rapport "Energie en ruimte Zuidoost Brabant -Uitsplitsing naar gemeenten" (Posad (2017). Daarin zijn scenario's onderzocht over de energievraag in Zuid-Oost Brabant en de wijze waarop daarin kan worden voorzien. Het rapport is een aanvulling op het rapport "Energiestrategie Zuidoost Brabant" - Energie & Ruimte voor de regionale energiestrategie Regio Zuidoost Brabant (Posad, april 2017).
Er is in Cranendonck gekozen voor een maximaal scenario voor duurzaam opwekpotentieel. Het maximale scenario gaat uit van een combinatie van windmolens, zonnepanelen op dak, zonneparken en biomassavergisters. Dit scenario is niet voldoende om de landelijke doelstelling 'nagenoeg energieneutraal in 2050' te halen. Daarvoor moet meer duurzame energie worden opgewekt: 923 TJ meer dan in het maximale scenario is voorzien.
Volgens de gemeentelijke visie zouden zonneparken in gemengd landelijk gebied in (een deel van) deze nog extra benodigde duurzame opwekcapaciteit kunnen voorzien, evenals extra windmolens, benutting van geothermie/restwarmte en extra biomassavergisters. Uit het onderzoek van Posad komt naar voren dat andere hernieuwbare bronnen als windmolens en biovergisters niet in de volledige vraag kunnen voorzien. Ook zijn er niet voldoende
beschikbare en geschikte daklocaties of andere binnenstedelijke locaties om voldoende zonne-energie op te wekken.
7.4
De rechtbank stelt vast dat de verwijzing naar de gemeentelijke visie meer inhoudt dan alleen een verwijzing naar beleid. De visie bevat de resultaten van onderzoek dat niet alleen betrekking heeft op zonne-energie, maar ook op andere vormen van energieopwekking. De gegevens zijn ontleend aan onderzoeken van onder andere Posad.
[eiser] heeft weliswaar aangevoerd dat een van de opstellers van het rapport 'Energie en ruimte Zuidoost Brabant - Uitsplitsing naar gemeenten' in juni 2022 heeft verklaard dat het rapport uit 2017 "natuurlijk al best wel gedateerd is", maar het college heeft hiertegen ter zitting terecht ingebracht dat de gemeentelijke visie betrekking heeft op de periode 2019-2024 en het rapport nog actueel was toen de visie werd vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het uitgevoerde onderzoek niet voldoet aan de eisen van artikel 3.41 van de IOV. Omdat uit het onderzoek naar voren komt dat niet volledig in de behoefte aan duurzame energie in 2050 kan worden voorzien door alleen de inzet van andere duurzame energiebronnen dan zonne-energie, is daarmee de in artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder a, van de IOV genoemde noodzaak gegeven. De rechtbank volgt het ter zitting door het college naar voren gebrachte standpunt dat de tekst van dit artikelonderdeel in de oude en nieuwe versie niet wezenlijk verschilt.
Dit betoog van ZLTO en [eiser] slaagt evenmin.
8.1
Volgens [eiser] is de aanleg/bouw van het zonnepark Aardbrandsven strijdig met artikel 3.41, eerste lid, onder b, van de IOV, omdat er geen sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Een zonnepark moet, op grond van het eerste lid, onder a, sub 2, 3 en 4 van die bepaling worden gevestigd binnen stedelijk gebied, door meervoudig ruimtegebruik in landelijk gebied of binnen bestaand ruimtebeslag op bouwpercelen en op gronden die aansluiten op stedelijk gebied, aldus [eiser] . Ook leidt het zonnepark tot aantasting van de omgevingskwaliteit. [eiser] leidt dit af uit het "PlanMER grootschalige zon en wind, Regionale Energiestrategie" (het planMER) van de Metropoolregio Eindhoven. De projectlocatie ligt in zoekgebied 32. Blijkens de samenvattende beoordelingstabel zon leidt de aanleg van een zonnepark in dit gebied volgens [eiser] tot aantasting van de omgevingskwaliteit.
8.2
Volgens het college hebben de plannen geen nadelig effect op de ruimtelijke ordening. Het zonnepark kan goed worden ingepast in de omgeving. Niet alleen wordt er rondom en onder de panelen ingezet op meervoudig ruimtegebruik, door middel van onder andere
begrazing door schapen en de inrichting met kruiden- en bloemrijk grasland. Ook is er in het plan ruimte voor zones die enkel dienen als natuur. Struweelsingels, fruitbomen en kruidenrijkgrasland zijn te vinden in en rondom het zonneveld. Het plan vindt hiermee
aansluiting bij het naastgelegen Natuurnetwerk Brabant.
8.3
Volgens de toelichting op de IOV heeft de plaatsing van zonnepanelen op daken in stedelijk gebied of op braakliggende gronden in of aansluitend op stedelijk gebied - als onderdeel van een stedelijke ontwikkeling - een sterke voorkeur, omdat de panelen daarmee dicht bij de gebruiker en energiesystemen worden geplaatst. Dit draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik bestaan er ook mogelijkheden voor de ontwikkeling van zon door meervoudig ruimtegebruik in landelijk gebied, bijvoorbeeld op (gunstig) gelegen daken van agrarische gebouwen, op waterbassins, bij rioolwaterzuiveringen of voormalige stortplaatsen. Blijkens de toelichting is de verwachting dat dit onvoldoende blijkt om in de behoefte te voorzien. Daarom wordt de mogelijkheid geboden om onder voorwaarden en na zorgvuldige afweging ook zelfstandige opstellingen van zonneparken te ontwikkelen in landelijk gebied, na toepassing van de zonneladder.
In dit geval heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de wijzen waarop in de behoefte aan opwekking van duurzame energie kan worden voorzien. Geconcludeerd is dat andere hernieuwbare bronnen als windmolens en biovergisters niet in de volledige vraag kunnen voorzien en er ook niet voldoende beschikbare en geschikte daklocaties of andere binnenstedelijke locaties zijn om voldoende zonne-energie op te kunnen wekken.
Hiermee is, de toelichting op de IOV lezende, aan de vereisten voor zorgvuldig ruimtegebruik voldaan als de zonneladder wordt toegepast.
8.4
Niet kan, zoals [eiser] doet, alleen op basis van een tabel in een planMER, aan de hand van een kwalificatie van zoekgebied 32 een conclusie worden getrokken over het behoud of de aantasting van de omgevingskwaliteit in het projectgebied. Die kwalificatie betreft een veel groter gebied, wat [eiser] ter zitting ook heeft erkend.
Dit betoog van [eiser] slaagt niet. Van strijdigheid met artikel 3.41, eerste lid, onder b, van de IOV is geen sprake.
Toetsing aan de "Visie zonneparken in Cranendonck 2019-2024"
9.1
Volgens ZLTO past het totale plangebied van 76,5 hectare niet binnen de 83 hectare aan zonnevelden waarvoor volgens de gemeenteraad tot 2024 medewerking kan worden verleend. Er is immers al ruim 25 hectare vergund aan twee andere projecten.
9.2
Volgens [eiser] heeft het college niet voldaan aan de gemeentelijke visie en de zonneladder, door een concreet alternatief met aanmerkelijk minder bezwaren niet te overwegen. Zonnepark Nyrstar II ligt in het buitengebied, in een no regret zone. Dat betekent dat dit park in trede 1 van de zonneladder valt. Omdat er al voor 16,7 ha aan zonneparken is vergund, kunnen zonnepark Aardbrandsven en Nyrstar II niet allebei worden gerealiseerd, vanwege de maximaal toegestane oppervlakte van 83 ha. Omdat zonnepark Nyrstar II valt in trede 1 van de ladder had het college volgens [eiser] aan dit zonnepark de voorkeur moeten geven boven zonnepark Aardbrandsven, dat in trede 4 van de ladder valt.
9.3
Volgens het college is de oppervlakte van 83 hectare aan zonnepanelen tot 2024 berekend op basis van de hoeveelheid energie die per hectare zonneveld wordt opgewekt. Het is daarom niet logisch om ook die gronden mee te tellen waar geen zonnepanelen worden geplaatst, maar die dienen voor de landschappelijke inpassing en ter bevordering van de flora en fauna. In de "Visie zonneparken in Cranendonck 2019-2024" (de gemeentelijke visie) verwijst de definitie van het begrip zonnepark dan ook naar grondgebonden opstelling van zonnecollectoren en niet naar elementen van landschappelijke inpassing. Hiervan uitgaande wordt de oppervlakte van 83 hectare niet overschreden. Dit wordt volgens het college door ZLTO niet bestreden.
9.4
Allereerst stelt de rechtbank vast dat in paragraaf 2 van de gemeentelijke visie, zoals het college ook heeft opgemerkt, een definitie van een zonnepark is opgenomen, die uitgaat van de zelfstandige grondgebonden opstelling van zonnecollectoren. Verder is in paragraaf 4.4 van de gemeentelijke visie een berekening opgenomen over de hoeveelheid energie (331 terajoule) die met duurzame opwekking moet worden gerealiseerd, aanvullend op het benutten van daken en aanvullend op het zonnepark Nyrstar. Uit die berekening kan worden afgeleid dat de totale oppervlakte aan zonneparken, overeenkomstig de hiervoor genoemde definitie, is gerelateerd aan de oppervlakte aan zonnepanelen. Ook als zonnepark Nyrstar wordt meegenomen in de berekening, wordt de totaal toegestane oppervlakte aan zonneparken dus niet overschreden. De rechtbank volgt dan ook niet de opvatting van ZLTO dat door medewerking aan de realisering van zonnepark Aardbrandsven de toegestane oppervlakte aan zonneparken wordt overschreden.
Gelet hierop kan niet worden gezegd dat zonnepark Nyrstar II een alternatief zou moeten vormen voor zonnepark Aardbrandsven. Er bestond, anders dan [eiser] aanneemt, voor het college daarom geen aanleiding om te verantwoorden waarom hij heeft gekozen voor zonnepark Aardbrandsven.
Dit betoog van ZLTO en [eiser] slaagt niet.
10.1
Volgens [eiser] is de ruimtelijke onderbouwing, wat de zonneladder betreft, niet correct. De gronden waarop het zonnepark is voorzien, bestaan uit productieve landbouwgronden die vallen in de categorie 'grootschalig enkelvoudig (Productieve landbouwgrond)', zoals bedoeld op trede vier van de zonneladder en niet uit minder efficiënte landbouwgrond, zoals bedoeld op trede 3 van de zonneladder. Die indeling is niet in overeenstemming met informatie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), Alterra/Wageningen Universiteit en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en is strijdig met de gemeentelijke Structuurvisie 2024 en met informatie uit het "PlanMER grootschalige zon en wind, Regionale Energiestrategie" van de Metropoolregio Eindhoven.
Ook volgens ZLTO is de indeling van de gronden op trede 3 van de zonneladder niet correct. ZLTO wijst op gegevens over de teelten van RVO, op de totstandkomingsgeschiedenis van het landbouwgebied en op de omstandigheid dat, mede door een gedeeltelijke ontgronding in het verleden, een gemiddelde kwaliteit landbouwgrond is ontstaan die zonder meer productieve landbouwgrond betreft. Hierbij speelt mee dat de kavels groot zijn en daardoor een efficiënte bewerking is gewaarborgd.
Omdat met de realisering van zonnepark Aardbrandsven de totale oppervlakte van 83 hectare wordt overschreden, had het college de voorkeursvolgorde van de ladder moeten volgen. Dan had Nyrstar (trede 1) aangelegd kunnen worden en had Aardbrandsven (trede 4) moeten worden geweigerd.
10.2
Het college heeft de gronden van de projectlocatie aangemerkt als gronden in trede 3+ van de zonneladder. Volgens het college behoort een deel van deze gronden ontegenzeglijk op de derde trede en andere delen mogelijk op de vierde trede. Een deel van de gronden kent beperkingen ten aanzien van het agrarisch gebruik ervan. Dat komt door de ligging van het perceel en de samenstelling van de grond. Op sommige plaatsen zijn gronden lager gelegen, met als gevolg dat water niet voldoende kan worden afgevoerd. Andere plekken zijn hoger gelegen waardoor verdroging plaatsvindt.
De grond bestaat uit een dunne toplaag teelaarde, die snel uitdroogt, met daaronder een leemlaag, die het water juist slecht afvoert. Deze combinatie levert problemen op voor de akkerbouw in zowel droge als natte periodes en heeft nadelige gevolgen voor de te behalen productie. De oogstopbrengst heeft significant te lijden gehad onder periodes met een gebrek aan neerslag, of juist met grote hoeveelheden neerslag in een korte tijd. Door de klimaatverandering is de verwachting dat het weer extremer wordt, in bepaalde periodes dus juist warmer en droger en in andere kouder en natter. Dit maakt de prognose voor de toekomst van deze percelen er niet beter op.
Dat er geen opvolgers zijn gevonden voor de huidige agrarische bedrijven in het plangebied bevestigt dat het niet om productieve landbouwgrond gaat. Ook de omstandigheid dat de gronden pas als laatste zijn ontgonnen, duidt erop dat de grond van mindere kwaliteit is. Er is dus sprake van minder efficiënte landbouwgronden als bedoeld in trede 3 van de zonneladder.
Volgens het college maakt de omstandigheid dat de percelen groot zijn en een gunstige vorm hebben voor de bewerking daarom niet dat sprake is van efficiënte landbouwgrond.
10.3
Op grond van de gemeentelijke visie wordt, bij de toetsing van initiatieven voor zonneparken, een zonneladder gehanteerd waarbij de volgende voorkeursvolgorde wordt aangehouden:
  • Eerste trede: no regret: op daken, onbenutte bebouwde locaties, infrastructurele werken;
  • Tweede trede: zorgvuldig inpassen: langs infrastructurele werken, industriële plassen, pauzelandschappen (zoals stortplaatsen);
  • Derde trede: combineren op gevoelige locaties (langs stads- of dorpsrand, minder efficiënte landbouwgrond, andere plassen, buffer rondom natuurgebieden, recreatiegebieden);
  • Vierde trede: grootschalig enkelvoudig (productieve landbouwgrond).
10.4
Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat het zonnepark niet valt in trede 4. Noch [eiser] , noch ZLTO heeft betwist dat gemeentelijke en provinciale medewerkers hebben waargenomen dat soms gedurende langere tijd plassen op de gronden bleven staan. Dat een deel van de gronden wel productieve landbouwgrond is, heeft zijn weerslag gevonden in de aanduiding "+" bij de indeling in trede 3 (trede 3+). Zoals het college heeft onderbouwd, behoeft die omstandigheid er niet toe te leiden dat de gronden binnen het gehele projectgebied vallen in trede 4 van de zonneladder. Wat deze eisers hebben aangevoerd doet geen afbreuk aan de door het college gegeven motivering.
Dat in de ruimtelijke onderbouwing staat dat na verloop van 25 jaar de kavels weer worden teruggebracht naar de huidige staat en ze weer in gebruik kunnen worden genomen als agrarisch landbouwperceel, geeft geen uitsluitsel over de mate van productiviteit van de landbouwgrond. Hierin kan dus geen argument worden gevonden voor de opvatting dat de gronden binnen het projectgebied in trede 4 vallen.
10.5
Omdat, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, van een overschrijding van 83 hectare aan zonneparken geen sprake is, zal de rechtbank niet ingaan op de stelling van ZLTO dat het college daarom een bepaalde voorkeursvolgorde van de ladder had moeten volgen.
Ook deze betogen slagen niet.
11.1
Volgens [eiser] en ZLTO is sprake van een verslechtering van de landbouwstructuur, omdat er 76,5 hectare aan landbouwgrond verdwijnt. Op grond van de gemeentelijke visie zou daarom naar kavelruil moeten worden gekeken. Volgens [eiser] blijkt uit tabel 7.8 van de "PlanMER grootschalige zon en wind, Regionale Energiestrategie (RES)" van de Metropoolregio Eindhoven dat een zonnepark in zoekgebied 32, waarin de projectlocatie ligt, leidt tot aantasting van de landbouwstructuur.
11.2
Volgens het college gaat het in het projectgebied om minder productieve landbouwgronden en is het daarop te realiseren zonnepark geen hindergevoelige bestemming die agrarische bedrijfsvoering in de omgeving in de weg zit. Er is sprake van een extensiveringsgebied, zodat al verregaande beperkingen gelden voor veehouderijen. Er is daarom geen sprake van verslechtering van de landbouwstructuur en van ruilverkaveling op basis van de gemeentelijke visie hoeft dan ook geen sprake te zijn.
11.3
Noch [eiser] , noch ZLTO heeft aangegeven op welke wijze er sprake is van verslechtering van de landbouwstructuur. Zij hebben met hun beroep aangesloten bij de vermelding in paragraaf 5.1.3 van de gemeentelijke visie waarin, zonder verdere toelichting, is vermeld dat, wanneer de ontwikkeling van een zonnepark een verslechtering van de landbouwstructuur betekent, moet worden gekeken naar de mogelijkheden van kavelruil.
Ook in het planMER wordt niet aangegeven wanneer van een verslechtering van de landbouwstructuur sprake is.
Het planMER heeft betrekking op de beschrijving van de milieueffecten en effecten op andere thema's voor een groot aantal zoekgebieden. De totaalscore voor zoekgebieden voor de aanleg van zonneparken is weergegeven in tabel 7.8. De aanleg van zonneparken kan, volgens de tabel, negatieve gevolgen hebben voor de landbouwstructuur. Uit paragraaf 8.2 van het planMER blijkt dat deze beoordeling niets zegt over de realisering van zonneparken die slechts een deel van het zoekgebied beslaan. In het planMER is namelijk een drietal alternatieven beschreven. Elk van deze alternatieven is opgebouwd uit delen van zoekgebieden. Daarom zal, volgens het planMER, de detailbeoordeling per zoekgebied iets afwijken van de effectbeoordeling van dat gehele zoekgebied. Uit tabel 54 van het planMER blijkt dat voor een van de beschreven alternatieven de aantasting van de landbouwstructuur neutraal uitvalt.
Aan de hand van het planMER kunnen dan ook geen conclusies worden getrokken over de mate van aantasting van de landbouwstructuur als gevolg van de realisering van zonnepark Aardbrandsven.
Het college heef er rekening mee mogen houden dat de agrarische bedrijfsvoering in de omgeving van de projectlocatie niet wordt belemmerd. [eiser] en ZLTO hebben hierover ook niets concreets naar voren gebracht.
Dit betoog slaagt evenmin.
12.1
Volgens ZLTO is er door de onevenredig grote invloed van Innax Solar B.V. geen sprake van een zelfstandig handelende lokale energiecoöperatie. ZLTO acht dit in strijd met het financieel participatieplan. Heidezon zou worden bestuurd door onafhankelijke personen uit de buurt en gemeente, maar daarvan is geen sprake.
Ten tijde van de vergunningverlening dient te zijn geborgd dat wordt voldaan aan de door de gemeente gestelde minimale eis van 50% lokale eigendom. Hieraan wordt niet voldaan. Volgens het financieel participatieplan kan de coöperatie tot 50% van het vermogen lokaal ophalen. Hiermee wordt geen inzicht verschaft in de investeringsbedragen die nodig zijn voor de aankoop van de gronden binnen het projectgebied, de aanleg van het zonnepark en de aanleg van de kabels voor de afvoer van de elektriciteit. Om die reden kan niet worden vastgesteld wat de totale investering is en dus ook niet wat 50% (lokale eigendom) hiervan is.
12.2
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de structuur en governance van de lokale financiële participatie niet raakt aan de belangen van ZLTO, zodat deze belangenvereniging zich er niet met succes in rechte op zou kunnen beroepen dat deze anders zou moeten worden vormgegeven. Overigens heeft dit aspect geen betrekking op het (ruimtelijk) toetsingskader voor de omgevingsvergunning. Dit aspect dient om die reden buiten beschouwing te blijven. Ten overvloede merkt het college op dat het project en de oprichting van de Energiecoöperatie Heidezon zich in de planfase bevinden.
Voor zover het het streven betreft om 50% eigendom van de lokale omgeving te realiseren heeft het college betoogd dat met vergunninghoudster is afgesproken dat zij naar rato een vergoeding zal afdragen aan het omgevingsfonds, ten behoeve van de verduurzaming in Cranendonck, als het streven naar 50% lokale participatie niet volledig wordt gehaald.
Het zonnepark heeft volgens het college dus een financiële prikkel om de beoogde 50% lokale participatie te realiseren.
12.3
Volgens vergunningshoudster zal Zonnepark Aardbrandsven, als het streven naar 50% lokale participatie niet volledig wordt gehaald, naar rato een vergoeding afdragen aan het omgevingsfonds ten behoeve van de verduurzaming in Cranendonck. Deze
bijdrage wordt bepaald aan de hand van een oplopende staffel waarbij het bedrag per
MWp oploopt naarmate het niet-behaalde deel van het streven groter is. Het zonnepark
heeft dus geen prikkel om minder dan de beoogde 50% lokale participatie te realiseren. De
afspraken tussen de initiatiefnemer en de gemeente over de financiële participatie en het
streven naar 50% lokaal eigendom zijn gewaarborgd door vastlegging in de met de
gemeente gesloten anterieure overeenkomst.
Vergunninghoudster stelt zich verder net als het college op het standpunt dat de structuur en governance van de lokale financiële participatie niet raakt aan de belangen van ZLTO, zodat deze belangenvereniging zich er niet met succes in rechte op kan beroepen dat die anders moeten worden vormgegeven.
12.4
In de gemeentelijke visie is aangegeven dat het uit het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 voortvloeiende streven naar 50% eigendom van de productie van de lokale omgeving (binnen de gemeentegrenzen) voor burgers en bedrijven wordt overgenomen als minimale eis. Om aan het streven naar 50% lokaal eigendom te voldoen, kunnen buurtbewoners mede-eigenaar worden van het zonnepark. Of een deel van de winst kan worden geïnvesteerd in buurtprojecten. Ook kan gedacht worden aan samenwerking met lokale energiecoöperaties, of het gebruik van een postcoderoosregeling of andere vormen van lokale participatie.
12.5
De initiatiefnemer moet volgens de gemeentelijke visie bij de aanvraag onderbouwen hoe de eis van 50% eigendom van de lokale omgeving naar redelijkheid en billijkheid wordt ingevuld, maar wordt niet op voorhand verplicht tot een bepaalde manier van invulling. Juist door de invulling van de eis van 50% eigendom van de lokale omgeving vrij te laten, wordt volgens het college ruimte geboden om de eis in te vullen op een manier die aansluit bij de behoeften van de lokale omgeving.
12.6
In het Participatieplan Zonnepark Aardbrandsven van juni 2021 is verwoord dat omwonenden bij een bewonersavond hebben aangegeven dat ze meer betrokkenheid van de lokale buurt zouden willen. Om dit te faciliteren is besloten dat er een energiecoöperatie moest komen met mensen uit de omgeving in het bestuur. Om participatie / zeggenschap vanuit de omgeving te waarborgen zal energiecoöperatie Heidezon (Heidezon) worden opgericht. Om een passende eigendomsverhouding te realiseren houdt Heidezon 50% van de aandelen tijdens het ontwikkeltraject. Heidezon zal volgens het Participatieplan een volledig zelfstandige coöperatie zijn en worden bestuurd door onafhankelijke personen uit de buurt en gemeente. Op het moment waarop de bankfinanciering rond is en het zonnepark gebouwd kan gaan worden, koopt het zonnepark de aandelen van Heidezon en stort Sunvest het aankoopbedrag, overeenkomend met de netto contante waarde van de toekomstige winst, in een omgevingsfonds, waardoor is geborgd dat 50% van de winst van het zonnepark lokaal terechtkomt. Uit dit fonds kunnen duurzame initiatieven worden gefinancierd, zoals zon op daken, energiebesparingsprojecten en natuurontwikkeling. Heidezon beheert dit fonds of speelt een rol bij de besteding ervan.
Heidezon krijgt volgens het Participatieplan het recht om tot 50% van het eigen vermogen lokaal op te halen. Dit kan via certificaten van aandelen die worden beheerd door een Stichting Administratie Kantoor. Lokale investeerders krijgen daarmee hetzelfde rendement als Sunvest. Als Heidezon er niet in slaagt de volledige 50% van het eigen vermogen lokaal op te halen, wordt haar aandeel navenant kleiner.
12.7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vergunninghoudster, wat de financiële participatie betreft, voldoet aan de gemeentelijke visie. De gemeentelijke visie en het Participatieplan Zonnepark Aardbrandsven, in combinatie met de in een anterieure overeenkomst vastgelegde afspraak over de bijdrage van vergunninghoudster aan het omgevingsfonds als het streven naar 50% lokale participatie niet volledig wordt gehaald, bieden voldoende inzicht in de wijze waarop aan de minimale eis van 50% lokale eigendom wordt voldaan. Het college hoefde, in wat ZLTO hierover heeft aangevoerd, geen aanleiding te zien om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Voor zover ZLTO zich op het standpunt stelt dat de invloed van Innax Solar B.V. maakt dat geen sprake van een zelfstandig handelende lokale energiecoöperatie, is dit een aspect van uitvoering dat niet afdoet aan de omstandigheid dat ten tijde van de vergunningverlening aan de minimale eis van 50% lokale eigendom werd voldaan.
Dit betoog van ZLTO slaagt niet, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om zich uit te spreken over de vraag of de structuur en governance van de lokale financiële participatie raakt aan de belangen van ZLTO. Hoe dan ook strekt de gemeentelijke visie, waarin daaraan aandacht wordt geschonken, wel tot bescherming van de belangen van de individuele leden van ZLTO.
Geldigheidsduur van de omgevingsvergunning
13.1
Volgens ZLTO gaat het plan uit van het verlenen van een tijdelijke omgevingsvergunning voor de duur van 25 jaar voor de plaatsing van de zonnepanelen. Ook de landschappelijke inpassing wordt op basis van die tijdelijke vergunning geregeld. Dit houdt volgens ZLTO in dat na afloop van de termijn van 25 jaar de zonnepanelen en de landschappelijke inpassing moeten worden verwijderd.
In strijd hiermee heeft het college zich in de overwegingen van het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat met de gemeente kan worden overeengekomen dat de ter plekke ontwikkelde ecologie en natuur in stand kan worden gehouden. Dat voor de ter plaatse ontwikkelde natuur kan worden overeengekomen dat deze, in afwijking van de 25-jaarstermijn, in stand wordt gelaten, is ook vastgelegd in de anterieure overeenkomst. De bestuurlijke wens, om de te ontwikkelen natuur te zijner tijd in stand te houden, verdraagt zich volgens ZLTO niet met het systeem van een tijdelijke vergunning.
13.2
Het college stelt dat de eis om de gronden na 25 jaar terug te brengen naar de oorspronkelijke staat rechtstreeks voortvloeit uit artikel 3.41, derde lid, onder a en b, van de IOV. Op grond hiervan geldt de omgevingsvergunning voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt en moet, na het verstrijken van de termijn, de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand worden hersteld en de opstelling voor zonne-energie worden verwijderd. Aan de voorwaarden waaronder de provincie medewerking verleent aan zonneparken is daarmee voldaan.
Dat het college over 25 jaar anders kan oordelen over het al dan niet verwijderen van de
landschappelijke inpassing, is niet afhankelijk van het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift 8 waarin dit is bepaald. De provincie heeft volgens het college met het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift ingestemd.
13.3
In het aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verbonden voorschrift 8 is het volgende bepaald:
"Het zonnepark dient volledig te zijn ontmanteld en de gronden dienen te zijn teruggebracht naar de oorspronkelijke situatie, en in overeenstemming te worden gebruikt met de regels van het dan vigerend bestemmingsplan of omgevingsplan, direct na beëindiging van de exploitatieperiode, dan wel zoveel eerder als het zonnepark permanent buiten bedrijf is gesteld en is afgezien van vervanging, tenzij vooraf schriftelijk met de gemeente is overeengekomen dat het laten voortbestaan van de ter plekke ontwikkelde ecologie en natuur een meerwaarde heeft, zodat dit (in delen) in stand kan worden gehouden zoals beschreven in het document 'Anterieure overeenkomst zonnepark aan de Randweg Oost te Budel (Zonnepark Aardbrandsven)' d.d. 16 december 2021."
13.4
De rechtbank deelt niet de opvatting van ZLTO dat de omgevingsvergunning, voor zover het de landschappelijke inpassing betreft, strijdig is met de verplichting om na 25 jaar de oorspronkelijke toestand te herstellen. De rechtbank leest artikel 3.41 van de IOV zo dat hierin is bepaald dat de voorzieningen voor de opwekking van zonne-energie, ten behoeve waarvan de omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend, moeten worden verwijderd. Overigens gaat het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift 8 ervan uit dat ook het gebruik van de gronden na het verstrijken van 25 jaar in beginsel in overeenstemming moet worden gebracht met het oorspronkelijke gebruik. Dat het voorschrift de mogelijkheid biedt om te zijner tijd, afhankelijk van de dan aanwezige situatie, een andersluidende beslissing te nemen over het voortbestaan van de eventueel ontstane ecologie of natuur, doet aan de essentie van het voorschrift niet af.
Dit betoog van ZLTO slaagt ook niet.
Landschappelijke inpassing/vernatting
14.1
ZLTO wijst erop dat in de voorschriften bij de activiteit "het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan" is aangegeven dat landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling moet worden aangelegd conform een inrichtingsplan. Voorgeschreven is dat het inrichtingsplan moet voorzien in waterberging, zoals is afgestemd met het Waterschap de Dommel. In het plan voor de landschappelijke inpassing wordt een beeld geschetst van de landschappelijke inpassing, de natuurontwikkeling en de vernatting. Er zullen enkele poelen worden gegraven tot beneden het grondwater, maar hoe diep deze poelen worden en welke afmetingen en inhoud deze krijgen is niet duidelijk. In de ruimtelijke onderbouwing wordt aangegeven dat aan de noordzijde van het plangebied een plas- en draslandschap met een meanderende beek wordt gegraven en dat B-watergangen worden gedempt of afgekoppeld.
Volgens ZLTO ontbreekt een concrete en gedetailleerde uitwerking van de inrichting van het gebied, door middel van een inrichtingsvoorstel, waarin onder andere peilverhogingen/peilhoogten, maatvoeringen, de ligging en afmetingen van de waterberging zijn opgenomen. De effecten op de omgeving zijn niet onderzocht en er ontbreekt een
borging in de vergunning met een voorwaardelijke verplichting. Ervaring met andere projecten leert dat vernatting van percelen, zoals in dit geval aan de noordzijde van het
projectgebied door kwel, een nadelige uitstraling heeft op omliggende landbouwgronden.
Op de hoogtekaarten in het plan voor de landschappelijke inpassing (en op het kaartje bij het conceptmemo van het waterschap) is te zien dat het projectgebied hoger is gelegen dan de landbouwgronden aan de noordzijde hiervan. Als je het projectgebied wilt laten overstromen vanuit de naastgelegen kavelsloot dan leidt dit onherroepelijk tot wateroverlast aan de noordzijde van het plangebied.
Het college heeft zich verder ten onrechte gebaseerd op een conceptmemo van het waterschap. Bovendien bestaat er strijdigheid tussen de inhoud van dit memo enerzijds en die van de ruimtelijke onderbouwing en het plan voor de landschappelijke inpassing anderzijds. Het is dan ook onduidelijk welke maatregelen zullen worden getroffen.
14.2
[eiser] heeft aangevoerd dat hij bovenstrooms van de projectlocatie percelen heeft waarvoor hij, als gevolg van de landschappelijke inpassing van het zonnepark en de vernatting van dat gebied, waterschade verwacht. Dit is volgens hem niet onderzocht.
14.3
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat van overlast voor omliggende percelen geen sprake zal zijn. Voor een onderbouwing verwijst het college naar het memo van het waterschap. Het memo was weliswaar voorzien van het woord 'concept', maar het was een definitieve nota. Voor de duidelijkheid is tegelijk met het verweerschrift hetzelfde memo, zonder het woord 'concept' toegezonden. Volgens het college bestaat er geen discrepantie tussen de ruimtelijke onderbouwing en het memo van het waterschap. In de ruimtelijke onderbouwing wordt een 30 meter breed plas- en draslandschap genoemd. In het plas- en draslandschap wordt een meanderende beek gegraven, zoals die hier in het verleden ook bestond. Het plas- en draslandschap biedt bij hevige regenval ruimte om water te bergen. Het waterschap gebruikt hiervoor de term: het graven van de natte natuurzone met waterberging. Met beide wordt hetzelfde bedoeld. Het college heeft zich, in navolging van het waterschap, op het standpunt gesteld dat er, voor eigenaren van gronden buiten de projectlocatie, waterhuishoudkundig gezien geen verandering zal optreden.
14.4
Het memo van het waterschap wijkt niet af van het concept ervan. Dat op de oorspronkelijke versie van het memo het woord 'concept' stond, leidt dan ook niet tot de conclusie dat het college zich heeft gebaseerd op een concept-memo.
14.5
In het memo worden de op de projectlocatie te nemen inrichtingsmaatregelen beschreven. Het gaat om:
  • het dempen van C-wateren op eigen terrein;
  • het plaatsen van drie stuwen;
  • het realiseren van een natte natuurzone, gecombineerd met waterberging voor extreme situaties.
14.6
De rechtbank is van oordeel dat deze maatregelen niet wezenlijk verschillen van de in de ruimtelijke onderbouwing en het plan voor de landschappelijke inpassing beschreven maatregelen. Volgens het memo zorgen deze maatregelen voor extra aanvulling van grondwater op het perceel en creëren zij extra ruimte voor water in extreme neerslagsituaties. Voor eigenaren van gronden buiten het park zal er, waterhuishoudkundig gezien, geen verandering optreden. Percelen zullen niet vaker overstromen dan in de bestaande situatie het geval is en ook zal er geen grondwaterstandsverhoging optreden buiten het park.
14.7
Het memo is opgesteld door een deskundige van het waterschap. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het in het memo weergegeven advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het college zich hierop niet heeft mogen baseren. Aan wat ZLTO en [eiser] hebben aangevoerd, ligt niet kenbaar een advies van een deskundige ten grondslag. Daarmee hebben ZLTO en [eiser] het standpunt van het college onvoldoende weersproken.
Ook dit betoog kan niet slagen.
15.1
Verder voert [eiser] aan dat hij vanaf zijn woonperceel vrij uitzicht heeft op de Boschloop en op een groensingel die open van structuur is, waardoor hij op de gewassen en de grond van zijn buurman kan kijken. Als er een zonnepark komt, kijkt hij straks op lelijke stellingen en zonnepanelen. De door Sunvest aangedragen oplossing van het aanleggen van een rietkraag onder de overhangende takken van de groensingel zal het zicht niet wegnemen. Bovendien heeft riet veel water en licht nodig en zal het dus niet voldoende groeien. Een rietkraag is volgens [eiser] geen oplossing voor het zichtprobleem en dit is ook niet met hem besproken.
15.2
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen recht op een ongewijzigd, blijvend vrij uitzicht bestaat. De woning van [eiser] ligt op ruim 100 meter van de projectlocatie en er staat tussen zijn woning en de locatie van het zonnepark in de huidige situatie al een rij bomen. Het zicht vanuit zijn woning op de projectlocatie zal ook nu al beperkt zijn. Bovendien is voorzien in ruimtelijke inpassing van het plan, onder andere door het aanplanten van riet bij de reeds bestaande groensingel waarmee het directe zicht op de zonnepanelen nog verder zal worden weggenomen.
15.3
In hoofdstuk 4 van het rapport "Landschappelijke inpassing zonnepark 'Aardbrandsven' te Cranendonck" van 7 oktober 2021, staat dat de westzijde van het zonnepark aan het zicht wordt onttrokken door de brede bestaande bossingel langs de Boschloop. Deze bossingel zal worden doorgezet tot aan de dwarssloot naar het Aardbrandsven. Om deze in de winter open singel te verdichten, wordt riet aangeplant in de grensgreppel aan de parkzijde.
Dit rapport is opgesteld door twee samenwerkende adviesbureaus. [eiser] heeft de deskundigheid van deze adviesbureaus niet in twijfel getrokken. De rechtbank heeft ook geen reden om aan de deskundigheid van deze adviesbureaus te twijfelen. Het college mocht daarom van het in het rapport gegeven advies over de landschappelijke inrichting uitgaan.
Dit betoog kan evenmin slagen.
Milieueffectrapportage
16.1
Volgens ZLTO was er, gelet op de omvang van het project, de impact op de omgeving en de ligging nabij Natura 2000-gebieden, een milieueffectrapportage voor het project noodzakelijk. In het kader van de regionale energiestrategie van de metropoolregio Eindhoven is een planMER opgesteld, maar een milieueffectrapportage voor het specifieke project voor zonnepanelen tussen de Ruilverkavelingsweg, de Randweg-oost, de Rijksweg A2 en Het Laar ontbreekt.
16.2
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat een milieueffectrapportage niet nodig is. Het heeft in dit verband verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing. Daarin is, onder verwijzing naar relevante regelgeving en rechtspraak, toegelicht dat een zonnepark niet valt onder de ontwikkelingen opgesomd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage.
16.3
Niet in geschil is dat het oprichten van een zonnepark in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, onderdelen C en D, niet is genoemd als activiteit waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt, of waarvoor moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Voor zover die oprichting zou kunnen vallen onder een stedelijk ontwikkelingsproject, als bedoeld in categorie D 11.2, of onder een industriële installatie, bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water, als bedoeld in categorie D 22.1 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) al geoordeeld dat een zonnepark niet tot een van deze categorieën behoort [1] . Voor het zonnepark bestond daarom geen verplichting om een milieueffectrapport te maken en hoefde ook niet te worden beoordeeld of een zodanig rapport moest worden opgesteld.
Dit betoog van ZLTO slaag ook niet.
Ruimtelijke onderbouwing
17.1
[eiser] voert aan dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing, voor zover het gaat over de aspecten geluid, bodem en archeologie. Er is geen onderzoek gedaan naar de geluidseffecten op geluidgevoelige objecten, zoals zijn woning. In het planMER staat dat zonneparken de bodemreflectiefactor veranderen waardoor geluid van andere bronnen, zoals vliegverkeer, zich anders gaat gedragen en uit de planschade-risicoanalyse blijkt bovendien dat een zonnepark windhinder kan veroorzaken. Naar deze aspecten is geen onderzoek gedaan.
Verder blijkt uit het planMER volgens [eiser] dat het uit elkaar plaatsen van tafels van zonnepanelen en de toepassing van smalle tafels een positief effect hebben op de bodemkwaliteit. In het zonnepark worden de zonnepanelen 1 cm uit elkaar geplaatst voor de waterinfiltratie. Voorts worden de zonnepanelen zuidgericht geplaatst en uit het planMER blijkt dat die plaatsing een ander effect op de bodemkwaliteit heeft dan een oost-westopstelling. Naar de gevolgen van de afstand tussen de zonnepanelen en de zuidgerichte plaatsing is geen onderzoek gedaan.
Met betrekking tot de archeologie voert [eiser] aan dat in de ruimtelijke onderbouwing staat dat plaatsing van de zonnepanelen een zeer geringe bodemverstoring veroorzaakt. Uit het archeologische onderzoek blijkt dat voor een groot deel van het zonnepark geldt dat er hoge archeologische verwachtingen zijn en dat vervolgonderzoek op dat deel achterwege kan blijven als maximaal 2% van dat deel van het zonnepark dieper dan 30 cm onder het maaiveld wordt verstoord. Omdat er 26.200 palen komen die 1,5 meter diep de grond in gaan, transformatoren op 1 meter diepe funderingen worden geplaatst en de grotere kabels 1 meter diep in de grond komen, kan aan de voorwaarde van maximaal 2% verstoring niet worden voldaan en is vervolgonderzoek noodzakelijk.
17.2
Ook volgens ZLTO is een vervolgonderzoek noodzakelijk. Door dit vervolgonderzoek niet uit te voeren handelt het college in strijd met de artikelen 26.5.1 en 26.5.3 van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
17.3
Volgens het college bestaan er geen aanwijzingen dat zonneparken elders in Nederland op grote afstand hoorbaar geruis of gefluit veroorzaken. De woning van [eiser] ligt op 120 meter van het zonnepark en tussen de woning en het zonnepark staan op eigen terrein en ander terrein bomen, zodat eventueel geluid vanuit het zonnepark als gevolg van wind zal worden overstemd door het geruis van de bomen.
Voor zover het het archeologische onderzoek betreft, heeft het college zich allereerst op het standpunt gesteld dat de desbetreffende normen niet strekken ter bescherming van de belangen van beide eisers. Het belang van [eiser] is gelegen in de bescherming van het woon- en leefklimaat en dat van de organisatie ZLTO in het behoud van landbouwgronden, terwijl de normen met betrekking tot de archeologische waarden strekken tot bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of mogelijk te verwachten archeologische vondsten. Op grond van het relativiteitsvereiste hoeft deze beroepsgrond volgens het college dan ook niet inhoudelijk te worden behandeld.
Ten overvloede heeft het college nog opgemerkt dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. Er vindt namelijk geen grootschalig grondverzet plaats bij de aanleg van het zonnepark. Anders dan [eiser] stelt, sluit dat volgens het college aan bij de bevindingen van het uitgevoerde archeologische onderzoek dat geen vervolgonderzoek nodig is als bij de aanleg in minder dan 2% van de bodem van het gedeelte met een hoge en middelhoge archeologische verwachting de bodem dieper dan 30 centimeter onder maaiveld wordt verstoord. Daarvan is hier sprake.
17.4
Volgens vergunninghoudster maken, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, uitvoeringsaspecten geen deel uit van het besluitvormingsproces over de ruimtelijke keuze. Eventueel te verwachten hinder bij de aanleg van het zonnepark kan volgens vergunningshoudster niet tot vernietiging van de verleende vergunning leiden. Wat het geluid tijdens de exploitatie betreft, heeft vergunninghoudster erop gewezen dat de transformatoren op minimaal 50 meter van de woning/het perceel van [eiser] komen te staan, terwijl de richtafstand uit de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" 30 meter bedraagt.
17.5
In de ruimtelijke onderbouwing, die deel uitmaakt van het bestreden besluit, is aangegeven dat ter plaatse van het zonnepark voor een groot deel een geluidsbelasting heerst van 46-50 dB. Nabij de Randweg Oost is de geluidsbelasting hoger, vanwege de aanwezigheid van een 80 km/u-weg.
Vanwege de oriëntatie en de hellingshoek van de panelen, wordt geluid omhoog gereflecteerd. Daarnaast wordt de geluidsbelasting van de Randweg Oost gedempt door middel van de landschappelijke inpassing aan de randen en in het plangebied. De pv-panelen worden in rijen parallel aan elkaar geplaatst zodat de ene rij afschermend werkt
ten opzichte van de achterliggende rij met panelen. Er zal dus vrijwel geen waarneembare geluidsreflectie voor de omgeving zijn.
Uit eerdere onderzoeken, waaronder een door Peutz uitgevoerd onderzoek, is, aldus de ruimtelijke onderbouwing, gebleken dat de geluidsbelasting door reflectie met maximaal 0,2 dB kan toenemen, wat verwaarloosbaar wordt geacht. In dit onderzoek was sprake van een zonnepark nabij een snelweg, terwijl de in geding zijnde locatie ligt naast een 80 km/u-weg. De geluidsbelasting van de Randweg Oost is in relatie tot de snelweg een stuk lager. Wat de geluidreflectie betreft, is de aanleg van het zonnepark dan ook uitvoerbaar.
17.6
De rechtbank is, gelet op deze onderbouwing, van oordeel dat het college ervan uit heeft mogen gaan dat het woon-en leefklimaat van [eiser] niet onaanvaardbaar wordt aangetast door de reflectie van geluid.
Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het, gelet op de afstand tussen de opstelling van de zonnepanelen en het woonhuis van [eiser] , aannemelijk is dat het eventuele geluid vanuit het zonnepark als gevolg van wind wordt overstemd door andere geluiden die door wind worden veroorzaakt. [eiser] heeft geen concrete gegevens verstrekt die tot een andere conclusie dwingen. Uit de door hem aangehaalde planschaderisicoanalyse kan alleen maar worden opgemaakt dat geluid afkomstig van zonneparken niet kan worden uitgesloten, maar dat over het optreden ervan nog niet veel bekend is.
17.7
Wat de invloed van de plaatsing van zonnepanelen op de bodem betreft, is de rechtbank van oordeel dat dit aspect niet ziet op de bescherming van de woon- of leefomgeving. Het niet opnemen van gegevens hierover in de ruimtelijke onderbouwing kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
17.8
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de afstand van de woning van [eiser] tot het zonnepark, niet uitgesloten dat diens belang bij bescherming van het woon- en leefklimaat zodanig is verweven met het belang tot bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of mogelijk te verwachten archeologische vondsten, dat niet kan worden geoordeeld dat deze normen kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Het beroep van [eiser] stuit dan ook in zoverre niet af op het relativiteitsvereiste, neergelegd in artikel 8:69a van de Awb. Het beroep van de organisatie ZLTO stuit hierop wel af, omdat van een dergelijke verwevenheid bij dit beroep geen sprake is.
17.9
Het college heeft zich, op basis van overleg met de Omgevingsdienst, op het standpunt kunnen stellen dat bij de aanleg in minder dan 2% van de bodem van het gedeelte met een hoge en middelhoge archeologische verwachting de bodem dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld wordt verstoord. [eiser] heeft hier niets concreets tegenin gebracht.
De rechtbank volgt daarom niet het betoog van [eiser] .
18.1
Volgens [eiser] is de aanleg van de zonnepanelen, de cameramast, het inkoopstation, de transformatorstations, de batterijen en het hekwerk niet in overeenstemming met de planregels van de bestemming "Agrarisch". Met uitzondering van het hekwerk kan op grond van de planregels geen ontheffing worden verleend. Niet is gebleken dat voor het hogere hekwerk een ontheffing is verleend.
Verder blijkt uit de omgevingsvergunning dat in het plangebied 1.178 m2 aan verharding wordt aangelegd en voor de exploitatie van het zonnepark infrastructurele, ondergrondse
leidingen op een diepte van 70 tot 100 cm worden aangelegd. Daarvoor is op grond van de planregels een aanlegvergunning nodig, die volgens de omgevingsvergunning zou zijn verleend. Deze vergunning moest voor de verhardingen worden getoetst aan het in artikel 3.7.4 van de planregels opgenomen criterium dat zij noodzakelijk moeten zijn en voor de leidingen aan het criterium dat zij niet leiden tot onevenredige aantasting van agrarische belangen. Omdat hieraan niet wordt voldaan, had de aanlegvergunning niet mogen worden verleend.
18.2
De aanlegvergunning is volgens [eiser] en [eiser] ook ten onrechte verleend, omdat op het oostelijke gedeelte van de projectlocatie de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" ligt. Op grond van artikel 26.2.1 van de planregels mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 100m². Omdat zonnepanelen, inkoopstation, transformatorstation en batterijen niet ten behoeve een agrarische bestemming worden opgericht, zijn ze op de gronden met de dubbelbestemming Waarde-Archeologie niet toegestaan. Overigens kan het college alleen ontheffing verlenen als op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig (kunnen) worden geschaad. Het archeologisch bureauonderzoek van Econsultancy kan niet als een dergelijk rapport worden beschouwd.
18.3
Voor zover het gaat om de aanleg van zonnepanelen, een cameramast, een inkoopstation, transformatorstations, batterijen, een hekwerk en verharding, is van belang dat het college een omgevingsvergunning heeft verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wabo. Het gaat dan om een vergunning voor een zogenoemde buitenplanse afwijking. Dat in de planregels criteria staan voor de verlening van een omgevingsvergunning voor afwijking van de planregels doet in dat geval niet ter zake. Die criteria gelden voor de verlening van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van de Wabo.
18.4
Voor zover het de aanleg van ondergrondse leidingen in het oostelijke gedeelte van het plangebied betreft, heeft het college toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van de Wabo. Daarbij heeft het college de verlening van de omgevingsvergunning voor de aanleg van bouwwerken onder toepassing van onderdeel 3o van deze bepaling betrokken.
Het college heeft zich in dit kader in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen grootschalig grondverzet nodig is en een archeologisch deskundige aan de hand van bureauonderzoek heeft geconstateerd dat de oorspronkelijke bodem in het (recente) verleden is verstoord en verder archeologisch onderzoek niet nodig is, omdat de kans op archeologische waarden daardoor erg klein is. [eiser] en [eiser] hebben die constatering niet gemotiveerd weersproken. Niet volstaat daarvoor de stelling dat, omdat een vervolgonderzoek ontbreekt, niet is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Dit betoog van [eiser] en [eiser] slaagt ook niet.
19.1
Alle eisers hebben verder diverse argumenten aangevoerd met betrekking tot de gevolgen door de emissie van stikstof voor het ten zuiden van de projectlocatie gelegen Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven. Het zonnepark zou alleen kunnen worden vergund als op grond van een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van dit Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Het bij de aanvraag gevoegde stikstofrapport is geen deugdelijke passende beoordeling, omdat het onvoldoende is onderbouwd met objectieve gegevens en schattingen en onzekerheden bevat. Er kan niet uitgesloten worden dat er negatieve gevolgen zullen optreden bij het Natura 2000-gebied. Daarom had volgens eisers een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) moeten worden aangevraagd.
19.2
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de normen uit de Wnb niet strekken ter bescherming van de belangen van eisers. Voor zover het gaat om ZLTO, is het belang gelegen in het behoud van landbouwgronden en niet in de bescherming van de instandhoudingsdoelen van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
Voor zover het [eiser] en [eiser] betreft, heeft het college gewezen op de jurisprudentie van de Afdeling. Zij kunnen slechts een beroep op de door de Wnb beschermde waarden doen, als het betrokken Natura 2000-gebied onderdeel is van de directe leefomgeving. Omdat de woningen van deze eisers op een grotere afstand liggen dan 100 meter, kunnen zij geen beroep doen op die bescherming, aldus het college.
19.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de normen uit de Wnb niet strekken tot bescherming van de door de organisatie ZLTO behartigde belangen. Artikel 8:69a van de Awb staat daarom in de weg aan gegrondverklaring van het beroep op deze grond. Daarom laat de rechtbank wat ZLTO in dit verband heeft aangevoerd buiten bespreking.
19.4
Volgens de Afdeling [2] geldt, bij beantwoording van de vraag of een natuurlijke persoon belanghebbende is wanneer hij zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot bescherming van plant- en diersoorten het volgende:
"5.2. In de overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van 11 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2706), onder 10.66-10.68, heeft de Afdeling het volgende overwogen over het beschermingsbereik van regels over soortenbescherming. Als een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) die strekken tot de bescherming van plant- en diersoorten, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Niet in alle gevallen behoeft echter op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Wnb met de bescherming van plant- en diersoorten ook bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe woon- en leefomgeving van natuurlijke personen. De belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving kunnen zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid als hiervoor bedoeld kan worden aangenomen, wordt in het bijzonder rekening gehouden met de afstand tussen de woning van appellant en het plangebied, of in voorkomend geval, de locatie waarop het in een omgevingsvergunning voorziene project, dan wel andere handelingen worden uitgevoerd."
19.5
In dit geval bevinden de woningen van [eiser] en [eiser] zich op meer dan 100 meter van de Weerter- en Budelerbergen & Ringselven. De woning van [eiser] ligt op een afstand van ongeveer 135 meter. De belangen van deze eisers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving zijn daarom niet zo verweven met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat zou moeten worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk strekken tot bescherming van hun belangen. Artikel 8:69a van de Awb staat naar het oordeel van de rechtbank daarom in de weg aan gegrondverklaring van het beroep op deze grond. Daarom laat de rechtbank wat [eiser] en [eiser] in dit verband hebben aangevoerd buiten bespreking.
Wat verder is aangevoerd
20. De rechtbank ziet, in wat eisers verder hebben aangevoerd, geen reden voor vernietiging van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

21. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te bepalen dat het college eisers het door hen betaalde griffierecht moet vergoeden. Ook krijgen eisers geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.
griffier
De voorzitter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het niet met deze uitspraak eens bent, kunt u een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin u uitlegt waarom u het niet met de uitspraak eens bent. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hoger beroepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na de genoemde termijn van zes weken geen gronden meer worden ingediend.
BIJLAGE

Interim-omgevingsverordening provincie Noord-Brabant

Artikel 3.41 Zonneparken in Landelijk gebied (tekst van voor 15 april 2022)
Lid 1
Binnen Landelijk gebied is nieuwvestiging mogelijk van zelfstandige opstellingen van zonnepanelen om te kunnen voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie als:
uit onderzoek blijkt dat de capaciteit voor het opwekken van duurzame energie in Stedelijk gebied, op bestaande bouwpercelen en rekening houdend met de ontwikkelingsmogelijkheden van windenergie onvoldoende is;
de nieuwvestiging past in het onderzoek naar geschikte locaties voor zelfstandige opstellingen van zonnepanelen, gelet op zorgvuldig ruimtegebruik en omgevingskwaliteit;
de ontwikkeling qua omvang inpasbaar is in de omgeving;
e ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft;
de ontwikkeling op regionaal niveau is afgestemd met omliggende gemeenten en de netwerkbeheerder, gelet op de ontwikkeling van overige duurzame energie initiatieven in de omgeving.
Lid 2
De maatschappelijke meerwaarde wordt onderbouwd vanuit de volgende criteria:
de mate van meervoudig ruimtegebruik;
de maatregelen die getroffen worden om de impact op de omgeving te beperken;
de bijdrage die wordt geleverd aan andere maatschappelijke doelen.
Lid 3
Er kan uitsluitend toepassing gegeven worden aan het eerste lid met een omgevingsvergunning waarbij door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2 of 3, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt afgeweken van een bestemmingsplan, waarbij aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt;
na het verstrijken van de termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en wordt de opstelling voor zonne-energie verwijderd;
voor het gestelde onder b. wordt financiële zekerheid gesteld.
Artikel 3.41 Zonneparken in Landelijk gebied (tekst met ingang van 15 april 2022)
Lid 1
Binnen Landelijk gebied is nieuwvestiging mogelijk van zelfstandige opstellingen van zonnepanelen om te kunnen voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie als:
a. uit onderzoek blijkt dat de aanleg van het zonnepark noodzakelijk is omdat in onvoldoende mate voorzien kan worden in de behoefte voor duurzame energie:
1. door de ontwikkeling van andere vormen van duurzame energie;
2. binnen Stedelijk gebied;
3. door meervoudig ruimtegebruik in Landelijk gebied of binnen bestaand ruimtebeslag op bouwpercelen; en
4. op gronden aansluitend op Stedelijk gebied.
de nieuwvestiging past in het onderzoek naar geschikte locaties voor zelfstandige opstellingen van zonnepanelen, gelet op zorgvuldig ruimtegebruik en omgevingskwaliteit;
de ontwikkeling qua omvang inpasbaar is in de omgeving;
de ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft;
de ontwikkeling op regionaal niveau is afgestemd met omliggende gemeenten en de netwerkbeheerder, gelet op de ontwikkeling van overige duurzame energie initiatieven in de omgeving.
Lid 2
De maatschappelijke meerwaarde wordt onderbouwd vanuit de volgende criteria:
de mate van meervoudig ruimtegebruik;
de maatregelen die getroffen worden om de impact op de omgeving te beperken;
de bijdrage die wordt geleverd aan andere maatschappelijke doelen.
Lid 3
Er kan uitsluitend toepassing gegeven worden aan het eerste lid met een omgevingsvergunning waarbij door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2 of 3, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt afgeweken van een bestemmingsplan, waarbij aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt;
na het verstrijken van de termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en wordt de opstelling voor zonne-energie verwijderd;
voor het gestelde onder b. wordt financiële zekerheid gesteld.

Voetnoten

1.Uitspraak van 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2770.
2.Uitspraak van 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3216.