ECLI:NL:RBOBR:2023:1529

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
10041372 CV EXPL 22-3668
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van een paard en dwaling bij koopovereenkomst

In deze zaak, die voor de Kantonrechter in 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de verkoop van een paard door [gedaagden] aan [eiseres]. [Eiseres] vordert terugbetaling van de koopsom van € 350.000,- en schadevergoeding van € 27.525,42, omdat zij stelt dat [gedaagden] niet heeft medegedeeld dat het paard veterinaire problemen had, waaronder een scheur in het kogelgewricht en een terugkerende peesblessure. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van dwaling, omdat [gedaagden] deze informatie had moeten verstrekken. De koopovereenkomst wordt vernietigd, en [gedaagden] wordt veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom en een deel van de schadevergoeding. De kantonrechter overweegt dat de mededelingsplicht van de verkoper zwaarder weegt dan de onderzoeksplicht van de koper. De vordering van [gedaagden] in reconventie om de conservatoire beslagen op te heffen wordt afgewezen, omdat de vorderingen van [eiseres] grotendeels worden toegewezen. De proceskosten worden ook aan [gedaagden] opgelegd, omdat hij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 10041372 \ CV EXPL 22-3668
Vonnis van 6 april 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ( [land] ),
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. V. Zitman,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en samen te noemen: [gedaagden] (mannelijk enkelvoud),
gemachtigde: mr. W.G. Reddingius.

1.Kern van de zaak

1.1.
Deze zaak gaat over de verkoop van een paard en de vraag of [eiseres] als teleurgestelde koper van het paard recht heeft op terugbetaling van de koopsom van € 350.000,- en op betaling van € 27.525,42 aan schadevergoeding.
1.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagden] gehouden is de koopsom en een deel van de gevorderde schadevergoeding (terug) te betalen, in de kern omdat [gedaagden] [eiseres] niet voor de koop heeft medegedeeld dat het paard veterinaire problemen had gehad zoals een scheur in het kogelgewricht en een terugkerende peesblessure.
1.3.
Hieronder licht de kantonrechter toe hoe zij tot haar oordeel is gekomen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 oktober 2022 en de daarin genoemde stukken,
- een akte van [eiseres] van 9 augustus 2020, met bijgevoegd de dagvaarding en het herstelexploot, een kopie van de dagvaarding en van het herstelexploot en een kopie van beslagstukken,
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres] ,
- een akte houdende overlegging producties van [eiseres] , met bijgevoegd producties 29 tot en met 47,
- een akte houdende overlegging producties van [eiseres] , met bijgevoegd een USB-stick waarop producties 13 en 20 staan,
- een akte overlegging productie van [gedaagden] , met bijgevoegd productie 44,
- de mondelinge behandeling (zitting) van 23 januari 2023, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt. Tijdens de zitting hebben beide partijen spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
2.2.
Na afloop van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn broers. In de paardenwereld is [gedaagden] een bekende fokker. Diverse paarden van [gedaagden] hebben op hoog niveau gelopen / gepresteerd.
3.2.
De dochter van [eiseres] , [dochter] , is een liefhebster van paarden en neemt in dat kader deel aan (internationale) dressuurwedstrijden. In 2021 was [dochter] 15 jaar.
3.3.
In oktober / november 2021 is [eiseres] op zoek gegaan naar een wedstrijdpaard voor [dochter] , zodat [dochter] daarmee deel kon nemen aan internationale wedstrijden op het hoogste niveau.
3.4.
In opdracht van [eiseres] heeft de heer [A] (hierna: [A] ) contact gehad met [gedaagden] over een paard, genaamd [naam paard] , dat eigendom was van [gedaagden] Het paard werd toen op wedstrijden uitgebracht/gereden door [B] .
3.5.
[eiseres] heeft, nadat [dochter] het paard tweemaal had bezichtigd en röntgenfoto’s waren gemaakt en goed waren bevonden, besloten het paard te kopen. Namens [eiseres] heeft [A] onderhandeld over de prijs van het paard.
3.6.
Op 16 december 2021 is het paard klinisch gekeurd door een dierenarts in opdracht van [eiseres] , drs. [dierenarts] . Drs. [dierenarts] heeft een positief aankoopadvies verstrekt naar aanleiding van de keuring.
3.7.
Partijen hebben de koopovereenkomst (op 16 december 2021) getekend. In de koopovereenkomst staat onder andere dat [eiseres] het paard koopt voor een bedrag van € 350.000,-. In de koopovereenkomst is, onder andere, verder opgenomen:
“The Purchaser has accepted any particulars recorded for this purpose and the Purchaser accepts the horse’s ownership in the state in which it is at the time of conclusion of this agreement.”
3.8.
[eiseres] heeft op 16 december 2021 een factuur voor de koopsom ontvangen van [gedaagden] Op deze factuur is een btw-nummer vermeld en staat:
3.9.
Op 17 december 2021 is de koopsom betaald en is het paard opgehaald.
3.10.
[eiseres] heeft zich na de koop gericht tot [gedaagden] , omdat zij niet tevreden was over het paard. In dat kader heeft zij per brief van 3 juni 2022 een beroep gedaan op bedrog, dwaling en non-conformiteit en aangegeven de koopovereenkomst op grond daarvan te vernietigen althans te ontbinden. Ook heeft zij in de brief [gedaagden] onder andere gesommeerd de koopsom terug te betalen.
3.11.
[gedaagden] heeft, onder andere, per e-mail van 13 juni 2022 laten weten geen gehoor te zullen geven aan de sommaties van [eiseres] .
3.12.
Op 15 juli 2022 heeft [eiseres] conservatoir beslag gelegd op aan [gedaagden] toebehorende onroerende zaken.
3.13.
[eiseres] is op 29 juli 2022 deze procedure gestart door een dagvaarding te laten uitbrengen.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[eiseres] vordert – zakelijk weergegeven –:
  • primair voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst is vernietigd althans deze te vernietigen,
  • subsidiair voor recht verklaren dat de koopovereenkomst is ontbonden althans deze te ontbinden,
  • primair en subsidiair [gedaagden] te veroordelen tot betaling van € 350.000,- (zijnde de restitutie van de koopsom) en van € 27.525,42 (aan schadevergoeding), vermeerderd met rente en kosten, en [gedaagden] te gebieden het paard op te halen op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2.
[eiseres] legt hieraan kort gezegd ten grondslag dat het paard na de koop en levering diverse problemen / gebreken bleek te hebben die [gedaagden] niet had medegedeeld, maar wel had moeten mededelen. [eiseres] doet dan ook een beroep op bedrog (artikel 3:44 lid 3 BW), dwaling (artikel 6:228 BW) en wanprestatie wegens non-conformiteit (artikel 7:17 BW). Gevolg van toepassing van (een van) deze leerstukken is dat de koopovereenkomst is vernietigd / ontbonden althans moet worden vernietigd / ontbonden, dat [gedaagden] de koopsom (van € 350.000,-) moet (terug)betalen, dat [gedaagden] schade moet vergoeden (begroot op € 27.525,42) en dat [gedaagden] het paard terug moet nemen.
4.3.
Volgens [gedaagden] moeten de vorderingen worden afgewezen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[gedaagden] vordert kort gezegd opheffing van de door [eiseres] gelegde conservatoire beslagen.
4.6.
Hij legt hieraan ten grondslag dat de vorderingen in conventie moeten worden afgewezen.
4.7.
Volgens [eiseres] moeten de vordering in reconventie worden afgewezen.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie worden gezamenlijk behandeld.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht
5.2.
[eiseres] woont in [land] zodat de kantonrechter gehouden is de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te beoordelen alsook het toepasselijke recht te onderzoeken, zowel wat betreft de vorderingen in conventie als de vorderingen in reconventie.
5.3.
[gedaagden] woont in Nederland. De Nederlandse rechter is bevoegd te oordelen over de vorderingen
in conventieop grond van artikel 4 lid 1 Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Verordening Brussel I-bis). De Nederlandse rechter is ook bevoegd te oordelen over de vorderingen
in reconventieop grond van artikel 8 lid 3 Verordening Brussel I-bis.
5.4.
De vorderingen
in conventiezijn gebaseerd op de tussen partijen gesloten koopovereenkomst. Uit de koopovereenkomst blijkt dat zij ervoor hebben gekozen Nederlands recht op hun overeenkomst van toepassing te verklaren. De vraag of de vorderingen
in conventiemoeten worden toegewezen moet dan ook naar Nederlands recht worden beantwoord op grond van artikel 3 lid 1 Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.
De vorderingen
in reconventiegaan over de vraag of beslagen moeten worden opgeheven. De vraag of de vorderingen
in reconventiemoeten worden toegewezen moet worden beantwoord naar Nederlands recht, omdat de beslagen in Nederland zijn gelegd en de vraag of beslagen moeten worden opgeheven een procesrechtelijke vraag is en in Nederland wordt geprocedeerd.
Hebben partijen een consumentenkoop gesloten?
5.5.
Partijen zijn het niet eens over de vraag of zij een overeenkomst van consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 lid 1 BW zijn overeengekomen. Volgens deze bepaling wordt onder consumentenkoop verstaan:

de koop met betrekking tot een roerende zaak die wordt gesloten door een verkoper die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit en een koper, natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit.”
Beantwoording van de vraag of partijen een overeenkomst van consumentenkoop zijn overeengekomen is relevant voor onder andere de beantwoording van de vragen (1) of deze procedure door de kantonrechter naar de rechtbank moet worden doorverwezen en (2) of [gedaagden] als verkoper een beroep kan doen op bepaalde overeengekomen bepalingen.
5.6.
Volgens [eiseres] is er sprake van een overeenkomst van consumentenkoop. Zij is immers een consument en heeft een overeenkomst gesloten met iemand die handelde in het kader van zijn beroeps-, handels- en bedrijfsactiviteit. Dat [gedaagden] handelde in het kader van zijn beroeps-, handels- en bedrijfsactiviteit blijkt volgens haar uit verschillende omstandigheden. [gedaagden] is binnen de paardenwereld een bekende fokker. Hij verkoopt regelmatig paarden. Hij heeft zich ook jegens [gedaagden] als een professionele verkoper gepresenteerd. Zo heeft [gedaagden] aangegeven dat hij btw over de koopsom in rekening diende te brengen. Er is btw in rekening gebracht en dat is door [eiseres] betaald. Dat blijkt uit de factuur. Op de factuur staat ook een geldig btw-nummer vermeld.
5.7.
[gedaagden] betwist dat sprake is van een consumentenkoop. Volgens hem handelde hij niet in het kader van zijn beroeps-, handels- en bedrijfsactiviteit. Het paard was het privé-eigendom van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] samen. [gedaagden] heeft zich hobbymatig en niet professioneel beziggehouden met het fokken en verkopen van paarden. Het is ook bekend dat [gedaagden] hobbymatig paarden verkoopt. Dat blijkt uit enkele overgelegde artikelen. [gedaagden] betwist dat hij zich als professionele verkoper aan [eiseres] heeft gepresenteerd. Uit het feit dat hij btw in rekening heeft gebracht kan volgens hem nog niet worden afgeleid dat hij een professionele verkoper is. Het begrip ondernemer wordt voor de omzetbelasting ruim uitgelegd, immers ook een particulier kan btw-ondernemer zijn als hij zonnepanelen op zijn dak heeft liggen en stroom terug levert aan het energienet. Verder heeft [C] aan [A] (de vertegenwoordiger van [eiseres] ) het volgende bericht gestuurd:
“It a private horse!!”
Ook heeft [A] in een e-mail van 16 november 2021 aan onder andere [gedaagden] het volgende geschreven:
“I asked several times if the horse is private or not which was then confirmed that it is privately owned […]”
5.8.
De kantonrechter overweegt als volgt.
5.9.
De vraag of sprake is van een consumentkoop hangt af van het antwoord op de vraag of [gedaagden] in de uitoefening van zijn beroeps-, handels- en bedrijfsactiviteit heeft gehandeld, aangezien partijen het erover eens zijn dat [eiseres] als consument heeft gehandeld en de kantonrechter ook niet anders is gebleken.
5.10.
Voor het antwoord op de vraag of [gedaagden] in de uitoefening van zijn beroeps-, handels- en bedrijfsactiviteit heeft gehandeld, is beslissend wat partijen over en weer hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen hebben mogen afleiden. [1]
5.11.
Verder is van belang dat artikel 7:5 BW een implementatie is van (onder andere) Richtlijn 1999/44/EG, dat dit artikel richtlijnconform moet worden toegepast en de bedoeling van de richtlijn is dat de consument een hoge mate van bescherming wordt geboden.
5.12.
De kantonrechter is in het licht van dit beoordelingskader van oordeel dat [gedaagden] in de uitoefening van zijn beroeps-, handels- en bedrijfsactiviteit heeft gehandeld.
5.13.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagden] een bekende naam is in de paardenwereld. Hij fokt en verkoopt al een lange tijd paarden (50 jaar, volgens zijn verklaring ter zitting) en hij doet dat op hoog niveau (zo heeft hij, volgens zijn verklaring ter zitting, een paard gefokt waarvoor interesse was voor de Olympische Spelen). Verder staat vast dat [gedaagden] btw in rekening heeft gebracht, dat de btw apart vermeld stond op de factuur en dat op de factuur ook een geldig btw-nummer vermeld stond. Ook is het paard verkocht voor een fors bedrag (€ 350.000,-, inclusief btw). Gelet op al deze omstandigheden mocht [eiseres] afleiden dat [gedaagden] handelde in het kader van een beroeps-, handels- of bedrijfsactiviteit. Daarbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat het de bedoeling van de richtlijn is waarop het artikel is gebaseerd, dat het een hoge mate van een consumentenbescherming biedt, zodat het eerder voor de hand ligt een ruime definitie van consumentenkoop (en dus van het handelen in het kader van een beroeps-, handels- of bedrijfsactiviteit) aan te houden.
5.14.
De hiertegen door [gedaagden] aangevoerde argumenten leiden niet tot een ander oordeel.
5.14.1.
[gedaagden] voert omstandigheden aan waaruit volgens hem blijkt dat hij het fokken en verkopen en paarden in het kader van een hobby deed, maar de aangevoerde omstandigheden zijn onvoldoende, omdat het niet gaat om hoe [gedaagden] zijn werkzaamheden als fokker en verkoper beschouwde (als hobbyist of als handelaar), maar om de vraag wat [gedaagden] heeft verklaard en [eiseres] daaruit mocht afleiden. Dat [gedaagden] het fokken en verkopen van paarden als hobby beschouwde, betekent nog niet dat [eiseres] dat ook zo heeft moeten begrijpen.
5.14.2.
[gedaagden] heeft ook twee artikelen aangehaald waarin staat dat [gedaagden] hobbymatig handelde, maar ook dat maakt nog niet dat [gedaagden] niet in het kader van een beroeps-, handels- of bedrijfsactiviteit handelde, alleen al omdat niet is gesteld, noch is gebleken dat [eiseres] bekend was met deze artikelen.
5.14.3.
[gedaagden] heeft verder gewezen op een bericht namens [gedaagden] waarin wordt verklaard dat het gaat om een “private horse” en een e-mail van [A] namens [eiseres] waarin wordt bevestigd dat het paard privé eigendom is. [gedaagden] heeft hiermee slechts een onderdeel weergegeven van een discussie. Het bericht en de e-mail maken onderdeel uit van een discussie die partijen kennelijk hebben gevoerd over de vraag of btw in rekening moest worden gebracht of niet. De door [gedaagden] geciteerde verklaring van [A] maakt immers onderdeel van een bredere passage, die luidt:
“I asked several times if the horse is private or not which was then confirmed that it is privately owned and the price is 300.000 €. For me there was no sign that there has to be 21% VAT on top of the price.”
Aangezien de uitkomst is geweest dat btw in rekening is gebracht (hetgeen eerder duidt op een activiteit in het kader van een beroeps-, handels- of bedrijfsactiviteit) zijn de enkele aangehaalde fragmenten uit de discussie die duiden op wat anders (namelijk het feit dat niet is gehandeld in het kader van een beroeps-, handels- of bedrijfsactiviteit) zonder meer onvoldoende. Daar komt nog bij dat een paard dat “privately owned” is ook in het kader van een beroeps-, handels- of bedrijfsactiviteit kan worden verkocht.
5.15.
De conclusie is dan ook dat sprake is van een consumentenkoop. De kantonrechter dient dit geschil te behandelen op grond van artikel 93 sub c Rv.
Het beroep op dwaling
5.16.
Volgens [eiseres] heeft zij een paard gekocht dat na de koop en levering ernstig probleemgedrag bleek te vertonen. Verder is na de koop gebleken dat het paard diverse (ernstige) veterinaire problemen had gehad. Zo heeft het paard in 2018 een scheur in het kogelgewricht gehad, heeft het paard in 2019 een peesblessure gehad en heeft de peesblessure na herstel weer opgespeeld in 2020 (waardoor niet kon worden deelgenomen aan een NK). Ook is na de koop gebleken dat in het verleden een dierenarts een negatief aankoopadvies had gegeven in 2019 in verband met onder ander röntgenfoto’s van de rug van het paard. [gedaagden] heeft het voorgaande voorafgaand aan de koop verzwegen althans niet medegedeeld. [gedaagden] heeft bovendien voorgehouden dat het paard nooit kreupel is geweest en dat het veterinair nooit is behandeld. Voor zover geen sprake is van een consumentenkoop, heeft [gedaagden] [eiseres] op het verkeerde been gezet door haar btw te laten betalen en zich – kort gezegd – te presenteren als (btw)ondernemer. Volgens [eiseres] is de koopovereenkomst om voornoemde (en zo begrijpt de kantonrechter: op zichzelf staande) redenen (primair) vernietigd althans vernietigbaar op grond van dwaling.
5.17.
[gedaagden] betwist dat het paard ernstig probleemgedrag heeft (gehad). Voor zover [eiseres] niet tevreden is over het paard vanwege zijn gedrag, is sprake van een mismatch, maar dat komt niet voor rekening van [gedaagden] was niet gehouden de door [eiseres] gestelde veterinaire problemen, zoals een scheur in het kogelgewricht en een peesblessure die ook na herstel weer was opgespeeld, mede te delen. De veterinaire informatie was immers eenvoudig te vinden. Verder heeft [eiseres] haar onderzoeksplicht geschonden: noch zij, noch haar adviseurs hebben vragen over het veterinaire verleden gesteld. Voor zover hij een mededelingsplicht heeft geschonden betwist [gedaagden] dat [eiseres] het paard niet zou hebben gekocht als zij op de hoogte was geweest van het veterinaire verleden. [gedaagden] betwist ook dat hij heeft voorgehouden dat het paard in het verleden nooit kreupel is geweest en nooit door een dierenarts is behandeld. Wat betreft het negatieve aankoopadvies betwist [gedaagden] dat dat is gegeven en, voor zover dat wel is gegeven, dat hij daar kennis van had.
5.18.
De kantonrechter overweegt als volgt.
5.19.
Artikel 6:228 aanhef en sub a en b BW gaat over dwaling en bepaalt:
“Een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar:
a.
indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b.
indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten; […]”
5.20.
In het licht van deze maatstaf overweegt de kantonrechter als volgt.
5.21.
[eiseres] heeft gedwaald. Het staat als gesteld en niet betwist vast dat het paard een peesblessure heeft gehad, die na behandeling en herstel nogmaals heeft opgespeeld en dat het paard een scheur in het kogelgewricht heeft gehad. Het staat ook vast dat [eiseres] hiervan niet op de hoogte was. [eiseres] heeft dit gesteld en dat [eiseres] hiervan wel op de hoogte was blijkt nergens uit.
5.22.
Naar het oordeel van de kantonrechter had [gedaagden] [eiseres] moeten meedelen dat het paard in het verleden een peesblessure heeft gehad, die later weer heeft opgespeeld en dat paard een scheur in het kogelgewricht heeft gehad. Beide omstandigheden zijn immers zeer relevant voor een paard dat internationale dressuurwedstrijden gaat rijden. Bovendien zou [eiseres] met € 350.000,- een forse koopsom voor het paard betalen.
5.23.
[gedaagden] heeft hiertegenover gesteld dat de veterinaire informatie eenvoudig te vinden was, maar los van het feit dat dit nergens uit blijkt, ontslaat dit feit [gedaagden] niet van zijn mededelingsplicht (zijn plicht om mede te delen dat er een peesblessure is geweest, dat die later weer heeft opgespeeld en dat het paard een scheur in het kogelgewricht heeft gehad). Uit de jurisprudentie volgt dat de mededelingsplicht boven de onderzoeksplicht gaat [2] (en dus dat het enkele feit dat een partij haar onderzoeksplicht heeft verzaakt niet uitsluit dat de andere partij ter zake van de diezelfde gegevens een mededelingsplicht heeft).
5.24.
Verder heeft [eiseres] voldoende aannemelijk gemaakt dat de koopovereenkomst niet (althans niet onder dezelfde voorwaarden) zou zijn gesloten als [eiseres] had geweten van de peesblessure (die later weer is opgespeeld) en de scheur in het kogelgewricht. Met andere woorden: er is sprake van causaal verband. Omdat het feit dat het paard een peesblessure heeft gehad die later weer heeft opgespeeld en dat het paard een scheur in het kogelgewricht heeft gehad omstandigheden zijn die zeer relevant zijn voor een paard dat deel gaat nemen aan internationale dressuurwedstrijden, ligt het voor de hand dat kennis van deze omstandigheden een prijsdrukkend effect had gehad.
Dat [A] genoegen nam met vijf jaar oude röntgenfoto’s en dat [dierenarts] een positief aankoopadvies heeft gegeven op basis van alleen röntgenfoto’s (zoals [gedaagden] in het kader van zijn betwisting van het causaal verband heeft aangevoerd) betekent nog niet dat het veterinaire verleden voor [eiseres] geen relevante omstandigheid was bij de totstandkoming van de koopovereenkomst.
[gedaagden] voert in het kader van zijn betwisting van het causaal verband ook aan dat het veterinaire verleden niet in de weg staat aan deelname aan dressuurwedstrijden, maar ook dat betekent nog niet dat het veterinaire verleden voor [eiseres] geen relevante omstandigheid was bij de totstandkoming van de koopovereenkomst. Niet is betwist, en nergens uit blijkt, dat kennis van het veterinaire verleden geen prijsdrukkend effect had gehad, terwijl dat wel voor de hand lag.
5.25.
[gedaagden] had ook moeten begrijpen dat de peesblessure (die later weer heeft opgespeeld) en de scheur in het kogelgewricht voor [eiseres] van doorslaggevend belang waren. [gedaagden] wist immers dat het paard werd gekocht om deel te nemen aan internationale dressuurwedstrijden. [gedaagden] voert aan dat [eiseres] hem niet duidelijk heeft gemaakt dat het veterinaire verleden van belang was, maar dat was ook niet nodig. Ook zonder een mededeling had [gedaagden] er rekening mee moeten houden dat omstandigheden als een terugkerende peesblessure en een scheur in een kogelgewricht voor [eiseres] van doorslaggevend belang waren voor het doel waarvoor het paard werd aangekocht.
5.26.
Van een situatie beschreven in artikel 6:228 sub b BW is dan ook sprake, alleen al omdat [gedaagden] als verkoper niet heeft medegedeeld dat het paard een scheur in het kogelgewricht en een terugkerende peesblessure heeft gehad.
5.27.
Het beroep op dwaling vanwege het niet mededelen van een gedagsprobleem of van een negatief koopadvies of het zich presenteren als (btw)ondernemers behoeft geen behandeling, omdat al om voornoemde reden sprake is van dwaling.
5.28.
Partijen zijn het ook niet eens over de vraag of [gedaagden] [eiseres] heeft voorgehouden dat het paard in het verleden nooit kreupel is geweest en nooit door een dierenarts is behandeld. Deze vraag gaat in feite over artikel 6:228 sub a BW (kort gezegd: het doen van een onjuiste mededeling). De vraag hoeft niet te worden beantwoord, omdat de kantonrechter al van oordeel is dat [gedaagden] een mededelingsplicht heeft geschonden (de situatie beschreven in artikel 6:228 sub b BW).
De uitsluiting in de koopovereenkomst van het beroep op dwaling
5.29.
Volgens [gedaagden] hebben partijen het beroep op dwaling uitgesloten. Dat blijkt uit de bepaling in de koopovereenkomst:
“3. The Purchaser has accepted any particulars recorded for this purpose and the Purchaser accepts the horse’s ownership in the state in which it is at the time of conclusion of this agreement.”
5.30.
[eiseres] betwist dat het beroep op dwaling is uitgesloten, onder andere omdat deze bepaling in strijd is met dwingend consumentenrecht. Zij vernietigt daarom deze bepaling (nr. 81 van de dagvaarding).
5.31.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat de door [gedaagden] aangehaalde bepaling een beroep op dwaling niet in de weg, omdat tussen partijen sprake is van een consumentenkoop en dus op grond van artikel 7:6 lid 1 BW de rechten en vorderingen die wet aan de koper ter zake van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van de verkoper toekent, niet mogen worden beperkt of uitgesloten. Gelet op de Parlementaire Geschiedenis valt daaronder ook het recht op / de vordering tot vernietiging wegens dwaling. Het beding in de koopovereenkomst is dan ook in strijd met artikel 7:6 BW en om die reden vernietigbaar (artikel 3:40 lid 2 BW). Omdat [eiseres] de bepaling heeft vernietigd kan [gedaagden] zich daar niet meer op beroepen.
De gevolgen van het beroep op dwaling
5.32.
De koopovereenkomst is/was dan ook vernietigbaar op grond van dwaling en in het bijzonder op grond van artikel 6:228 sub b BW.
5.33.
Met de dagvaarding (van 29 juli 2022) en in het bijzonder het inroepen van de vernietiging in randnummer 56 van de dagvaarding heeft [eiseres] de koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd (zie ook hierna onder r.o. 5.36). De gevorderde verklaring voor recht, dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is vernietigd, wordt dan in zoverre ook toegewezen.
5.34.
Het beroep op bedrog en op wanprestatie wegens non-conformiteit behoeft geen behandeling, aangezien het beroep op dwaling slaagt. In zoverre wordt het primair gevorderde en het subsidiair gevorderde afgewezen.
5.35.
Het gevolg van de vernietiging van de koopovereenkomst is dat de koopsom onverschuldigd is betaald en moet worden terugbetaald. De vordering tot (terug)betaling van € 350.000,- wordt dan ook toegewezen.
5.36.
De gevorderde wettelijke rente over de koopsom wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding (op 29 juli 2022), omdat voor toewijzing vanaf een eerdere datum geen deugdelijke grond is aangevoerd.
Dat sprake is van kwade trouw van [gedaagden] bij de ontvangst van de koopsom is weliswaar door [eiseres] gesteld, maar is, met de enkele stelling dat sprake is van bedrog althans van dwaling, onvoldoende onderbouwd, zodat er op grond van artikel 6:205 BW geen aanleiding is de datum van ontvangst van de koopsom te hanteren.
In de brief van 3 juni 2022 is geen beroep gedaan op het schenden van de mededelingsplicht vanwege het niet melden van de peesblessure en de scheur in het kogelgewricht. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de koopovereenkomst toen is vernietigd, zodat noch op 13 juni 2022 (waarin [gedaagden] kort gezegd in reactie op de brief van 3 juni 2022 aangeeft de koopsom niet te zullen betalen) noch op 17 juni 2022 (toen de op 3 juni 2022 gegeven betalingstermijn verstreek) het verzuim wat betreft de (terug)betaling van de koopsom is ingetreden.
5.37.
Het gevolg van de vernietiging van de koopovereenkomst is verder dat [gedaagden] gehouden is het paard terug te nemen. De vordering het paard terug te nemen wordt toegewezen, waarbij de dwangsom wordt gematigd op de hierna beschreven wijze.
De schade
5.38.
[eiseres] vordert schadevergoeding. De schade bestaat volgens haar uit de volgende posten:
Post
Bedrag (in €)
a.
Klinische keuring inclusief reiskosten + bloedstest
2.795,93
b.
Stallingskosten [D] (4 maanden à EUR 654,50 per maand)
2.618,-
c.
Trainingskosten [E] (4 maanden à EUR 833,00 per maand)
3.332,-
d.
Stallings- en trainingskosten [F]
5.399,94
e.
Verzekering
12.072,05
f.
Dierenartskosten
312,86
g.
Hoefsmid
536,-
h.
Tandarts
163,73
i.
Osteopaat (2 keer à € 119,-)
119,-
j.
Startpas voor wedstrijden / inschrijfkosten
175,91
Totaal
27.525,42
5.39.
Volgens [gedaagden] is hij de gevorderde schadevergoeding niet verschuldigd. [eiseres] heeft de kosten voor de klinische keuring, van de stalling op [D] ,
van de training door [E] , die van de dierenarts, hoefsmid en osteopaat niet
(volledig) onderbouwd met bijvoorbeeld een factuur. Bovendien komen in geval van ongerechtvaardigde verrijking de kosten van de klinische keuring en de startpas/inschrijfkosten niet voor vergoeding in aanmerking. Verder zouden sommige kosten ook gemaakt zijn ,als geen sprake zou zijn geweest van non-conformiteit.
5.40.
De kantonrechter overweegt als volgt.
5.41.
Naar de kantonrechter begrijpt stoelt [eiseres] haar vordering op ongerechtvaardigde verrijking. Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt in dat kader:
“Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.”
5.42.
[eiseres] heeft ook een beroep gedaan op artikel 3:120 lid 2 BW. De bepaling luidt:
“De rechthebbende op een goed, die dit opeist van een bezitter te goeder trouw of die het van deze heeft terugontvangen, is verplicht de ten behoeve van het goed gemaakte kosten […] aan deze te vergoeden, voor zover de bezitter niet door de vruchten van het goed en de overige voordelen die hij ter zake heeft genoten, voor het een en ander is schadeloos gesteld. […]”
5.43.
Naar het oordeel van kantonrechter zijn de gevorderde vergoedingen voor de klinische keuring, de stallings-, trainings- en verzekeringskosten en de startpas en inschrijfkosten (posten sub a. t/m e. en j.) niet toewijsbaar. [eiseres] heeft, los van het feit dat niet al deze kosten zijn onderbouwd aan de hand van facturen, niet onderbouwd dat [gedaagden] wat betreft deze posten is verrijkt (in de zin van artikel 6:212 BW). Dat [gedaagden] de door [eiseres] gevorderde kosten had gemaakt (en dus deze kosten heeft bespaard) blijkt zonder nadere toelichting nergens uit. Dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3:120 lid 2 BW blijkt zonder toelichting, die niet is gegeven, ook niet. [eiseres] heeft alleen (voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling) het betreffende artikel genoemd maar heeft daar verder geen enkele stelling over ingenomen.
5.44.
De gevoerde vergoedingen voor de posten “dierenartskosten”, “tandarts”, “hoefsmid” en “osteopaat” (posten f. t/m i.) zijn wel toewijsbaar. [gedaagden] had deze kosten gemaakt als het paard niet was verkocht en het paard bij hem was gebleven, zodat hij is verrijkt doordat [eiseres] deze kosten in plaats van hem heeft gemaakt. Voor de post “hoefsmid” (post g.) is wel slechts een bedrag van € 60,- toewijsbaar, aangezien [eiseres] alleen heeft onderbouwd dat zij dit bedrag heeft besteed en een hoger bedrag de kantonrechter niet zonder meer redelijk voorkomt. Dat van de dierenartskosten en de kosten van de osteopaat geen factuur is overgelegd, is geen reden om de vordering tot vergoeding van deze kosten niet toe te wijzen, omdat de gevorderde bedragen (€ 312,86 aan dierenartskosten en € 119,- aan kosten osteopaat) de kantonrechter redelijk voorkomen. Bovendien heeft [gedaagden] op zitting verklaard dat een paard regelmatig naar de dierenarts moet. In totaal is daarmee een bedrag van € 655,59 toewijsbaar.
5.45.
De gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over de schade wordt toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding, aangezien [eiseres] voor een andere ingangsdatum onvoldoende heeft gesteld (niet is toegelicht vanaf wanneer de kosten betaald zijn).
De vordering de beslagen op te heffen
5.46.
[gedaagden] vordert (in reconventie) de gelegde beslagen op te heffen. Deze vordering wordt afgewezen. [gedaagden] legt hieraan ten grondslag dat de vorderingen in conventie moeten worden afgewezen en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] belang hebben bij opheffing, omdat zij – vanwege hun hoge leeftijd – hun woningen en/of grond moeten kunnen verkopen als daar aanleiding toe is (bijvoorbeeld vanwege hun gezondheidssituatie). Zoals uit het voorgaande blijkt, is de kantonrechter van oordeel dat de vorderingen in conventie grotendeels moeten worden toegewezen. Gelet daarop heeft [eiseres] een duidelijk te respecteren belang bij afwijzing van de vordering tot opheffing van de beslagen. Het door [gedaagden] gestelde belang bij opheffing acht de kantonrechter niet zodanig urgent en zwaarwegend dat dit , in het licht van de (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van [eiseres] , tot opheffing van de beslagen zou moeten leiden.
De proceskosten en de nakosten
5.47.
[gedaagden] is de partij die in conventie ongelijk krijgt en hij zal daarom hoofdelijk in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 4.703,68 bestaande uit € 379,- aan griffierecht (het normale griffierecht voor deze zaak van € 693,- -/- € 314,- aan griffierecht voor het beslagrekest), € 2.118,- aan salaris gemachtigde (2,00 punten x tarief van € 1.059,-) en € 2.206,68 aan beslagkosten. De beslagkosten worden vastgesteld op € 2.206,68, bestaande uit € 833,68 aan kosten deurwaardersexploten, € 314,- voor griffierecht en € 1.059,- voor salaris gemachtigde (1,0 punt(en) × € 1.059,-).
5.48.
[gedaagden] is de partij die in reconventie ongelijk krijgt en hij zal daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 330,- aan salaris gemachtigde ((2,0 punten × factor 0,5 × € 330,-). Een factor 0,5 is toegepast, omdat de vorderingen in reconventie voortvloeien uit het verweer in conventie.
5.49.
De in conventie en in reconventie gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover de nakosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [eiseres] de koopovereenkomst met betrekking tot het paard [naam paard] per de datum van de dagvaarding rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd;
6.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 350.000,-, zijnde de restitutie van de koopsom, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 29 juli 2022 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
gebiedt [gedaagden] om binnen zeven dagen na restitutie aan [eiseres] van de koopsom van € 350.000,- vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente, het paard op te halen en weer in bezit te nemen, bij gebreke waarvan [gedaagden] hoofdelijk een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagden] in gebreke blijft aan dit gebod te voldoen, met een maximum van € 35.000,-,
6.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiseres] schadevergoeding te betalen, tot op heden vastgesteld op € 655,59, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 29 juli 2022 tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 4.703,68, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.6.
verklaart dit vonnis, wat betreft hiervoor genoemde veroordelingen in conventie, uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen van [gedaagden] af,
6.8.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 330,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.9.
verklaart dit vonnis, wat betreft hiervoor genoemde veroordeling in reconventie, uitvoerbaar bij voorraad.
in conventie en in reconventie
6.10.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.11.
verklaart dit vonnis, wat betreft de veroordeling in de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad,
6.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Weij en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2023.

Voetnoten

1.Onder andere: Hof Arnhem 6 november 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:BC2967 (https://new.navigator.nl/document/id2068200711062006930admusp), r.o. 5.5.
2.O.a. HR 16 juni 2000,