ECLI:NL:RBOBR:2023:1509

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
22/1386
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling kinderopvangtoeslag en overschrijding beslistermijn door Belastingdienst

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van [woonplaats], een verzoek ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen voor herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Op 20 augustus 2021 heeft de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag herbeoordeeld en vastgesteld op € 30.000,-, zonder nabetaling. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en later ook een verzoek ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Eiseres heeft de Belastingdienst in gebreke gesteld voor het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het uitblijven van een beslissing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het beslissen op het bezwaar is overschreden. De Belastingdienst heeft erkend dat de dwangsomregeling van toepassing is en dat er een dwangsom is verbeurd. De rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst binnen twee weken na de uitspraak alsnog op het bezwaar moet beslissen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de Belastingdienst veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 418,50.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat de bijzondere omstandigheden rondom de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag rechtvaardigen dat de Belastingdienst een langere beslistermijn krijgt, maar dat deze termijn niet onbeperkt kan zijn. De rechtbank heeft de Belastingdienst opgedragen om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1386

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

Belastingdienst/ Toeslagen (verweerder)

(gemachtigde: mr. H.S. de Lint).

Belangrijke brieven, feiten en data.

1.1
Eiseres heeft bij verweerder een verzoek gedaan tot herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag.
1.2
In een besluit van 20 augustus 2021 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag herbeoordeeld en definitief vastgesteld op € 30.000,-. De compensatietoeslag was eerder ook al voorlopig vastgesteld op € 30.000,-. Eiseres krijgt dus geen nabetaling. Verweerder heeft daarbij gezegd dat het bedrag is opgebouwd op basis van de ‘Compensatieregeling’ en dat als eiseres meer schade heeft, zij dit bij de onafhankelijke Commissie Werkelijke Schade (CWS) kan aangeven.
1.3
Eiseres heeft op 22 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 augustus 2021.
1.4
Op 4 januari 2022 heeft eiseres ook een verzoek ingediend bij de CWS
.
1.5
Eiseres heeft verweerder op 18 mei 2022 in gebreke gesteld voor het niet op tijd nemen van een besluit op het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2021.
1.6
Eiseres heeft verweerder op 23 mei 2022 in gebreke gesteld voor het niet op tijd nemen van een besluit van het verzoek bij de CWS.
1.7
Op 21 juni 2022 heeft eiseres beroep ingesteld voor het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar. Daarbij heeft eiseres de rechtbank verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen. Verder heeft eiseres verzocht verweerder op te dragen op korte termijn na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op haar bezwaar. Dit beroep is geregistreerd onder 22/1386. Dat is het beroep waarop in deze uitspraak wordt beslist.
1.8
Verweerder heeft op 15 juli 2022 een verweerschrift ingediend.
1.9
De rechtbank heeft partijen laten weten een zitting niet nodig te vinden en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaken niet behandeld op een zitting.
1.1
Op 5 september 2022 heeft eiseres ook beroep ingesteld voor het uitblijven van een beslissing op het verzoek bij de CWS. Dat beroep is geregistreerd onder 22/2067. In dat beroep heeft verweerder op 3 oktober 2022 alsnog een besluit genomen. De rechtbank zal de beroepen 22/1386 en 22/2067 daarom niet gezamenlijk in één uitspraak behandelen. Deze uitspraak gaat, zoals al gezegd, alleen over het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2022 en dat is zaak 22/1386.

Beoordeling door de rechtbank

Is de beslistermijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar verstreken?
2. In artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat het bestuursorgaan moet beslissen op een bezwaar binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken of binnen twaalf weken als een bezwaarcommissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld. In artikel 6.2, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen, staan langere beslistermijnen. Die hebben echter alleen betrekking op aanvragen en niet op besluiten op bezwaar. Dit betekent dat de termijnen in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb van toepassing zijn.
3. Vast staat dat de termijn om te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2021 is overschreden. Vast staat ook dat eiseres verweerder op 18 mei 2022 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
De maximale dwangsom van € 1.442,- uit paragraaf 4.1.3.2
4. Verweerder erkent dat de dwangsomregeling van paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en dat een dwangsom door verweerder is verbeurd.
5. Verweerder heeft op 19 januari 2023 een brief gestuurd aan de rechtbank met daarbij een besluit gedateerd op 23 januari 2023. In dat besluit wordt aan eiseres een dwangsom toegekend van € 1.442,-. De rechtbank maakt uit het besluit echter op dat dat ziet op het niet op tijd beslissen op het verzoek van 4 januari 2022 bij de CWS.
6. De rechtbank neemt daarom aan dat verweerder nog geen dwangsombeschikking heeft afgegeven na de ingebrekestelling van 18 mei 2022 voor het niet op tijd beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2021. De rechtbank zal daarom met artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de dwangsom zelf vaststellen.
7. Verweerder heeft tot op heden niet beslist op het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2021. Sinds de ingebrekestelling zijn op het moment dat de rechtbank deze uitspraak doet, meer dan 42 dagen verstreken. Daarom stelt de rechtbank vast dat verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd.
Hoeveel tijd krijgt verweerder om alsnog te beslissen op het bezwaar?
8. Omdat verweerder nog geen besluit op het bezwaar heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in beginsel doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb, gemotiveerd verzocht om een langere termijn.
9. De rechtbank heeft in een eerdere zaak over het niet tijdig beslissen bij zaken over de herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag over toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb, de volgende lijn uitgezet.
10. De rechtbank is van oordeel dat een termijn recht moet doen aan de reële mogelijkheid om zorgvuldig op een verzoek of bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.
11. Bij beroepen gericht tegen het niet tijdig beslissen op een herbeoordelingsverzoek over het recht op kinderopvangtoeslag of op een bezwaar tegen de uitkomst daarvan, houdt de rechtbank de lijn aan dat in die gevallen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat afgeweken moet worden van de standaardtermijn van twee weken. Dit gelet op het zeer groot aantal aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag dat bij verweerder is binnengekomen, veel meer dan was voorzien. Dat geldt ook voor het aantal bezwaren. Deze aanvragen en bezwaarschriften moeten allemaal zorgvuldig worden beoordeeld.
12. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een nadere beslistermijn van 12 weken. De rechtbank ziet aanleiding om te oordelen dat deze termijn gaat lopen op de dag na de datum van het verweerschrift. Dit omdat verweerder in die eerdere zaken heeft toegelicht ongeveer 12 weken nodig te hebben om alsnog te beslissen. In sommige zaken verzoekt verweerder in het verweerschrift om een langere termijn, maar ook dan is de rechtbank van oordeel dat vanaf de indiening van het verweerschrift een termijn van twaalf weken moet gelden.
13. In de situatie dat na het indienen van het verweerschrift tot aan de datum van de uitspraak van de rechtbank meer dan 12 weken zijn verstreken, houdt de rechtbank als lijn aan dat zij ondanks de bijzondere omstandigheden, geen aanleiding ziet om op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb af te wijken van de standaardtermijn van twee weken.
14. De rechtbank vindt daarbij doorslaggevend dat verweerder op het moment van het indienen van het verweerschrift zich ervan bewust was dat hij de beslistermijn had overschreden. Verweerder had de procedure om alsnog op het bezwaar te beslissen, toen al in gang had kunnen zetten. Verweerder hoeft daarmee niet te wachten tot dat er een uitspraak van de rechtbank is.
15. De lijn van de rechtbank zoals hiervoor beschreven betekent voor deze zaak het volgende.
16. De lijn van rechtbank betekent dat de rechtbank 12 weken toekent voor het beslissen op het bezwaar vanaf de datum van het verweerschrift.
17. In het verweerschrift van 15 juli 2022 heeft verweerder verzocht om een termijn van 10 weken verlengd met een termijn voor de periode in afwachting van de hoorzitting in bezwaar.
18. De rechtbank ziet echter geen reden om de termijn nog te verlengen met een extra termijn voor de periode in afwachting van de hoorzitting in bezwaar. De rechtbank zegt hierna waarom.
19. Verweerder zegt dat er voor de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) een schriftelijke reactie moet worden opgesteld en dat de stukken moeten worden toegezonden. Dat duurt één week. Na de hoorzitting heeft de BAC vier weken nodig voor het uitbrengen van een advies. Het nemen van een beslissing op het bezwaar duurt dan nog eens twee weken: die termijn hangt samen met de vereiste goedkeuring voor de berekening van de vergoeding die een week vraagt.
20. De rechtbank constateert dat verweerder volgens eigen zeggen dus zeven weken nodig heeft voor het bezwaar als geen rekening wordt gehouden met de tijd waarin moet worden gewacht op de daadwerkelijke hoorzitting. De lijn van de rechtbank betekent dat verweerder 12 weken zou krijgen. Dan zijn er vijf weken over om daadwerkelijk een hoorzitting te houden. Ook bij de door verweerder zelf gevraagde 10 weken zijn er dan nog drie weken over. De rechtbank vindt dat verweerder niet heeft onderbouwd dat vijf - of zelfs drie - weken onvoldoende is.
21. Als verweerder bedoelt dat de exacte termijn nodig voor het daadwerkelijk houden van een hoorzitting pas bekend is als duidelijk is wanneer de hoorzitting wordt gehouden, ziet de rechtbank ook daarin geen reden om in het verzoek van verweerder mee te gaan. Het verzoek lijkt er dan immers op neer te komen dat de termijn waarbinnen verweerder moet beslissen pas concreet wordt vanaf het moment dat duidelijk is wanneer de hoorzitting wordt gehouden. Dat betekent dat die termijn onzeker wordt en afhankelijk van de keuzes van verweerder. Als de reden van het verzoek van verweerder is dat er een tekort is aan capaciteit voor het houden van hoorzittingen, vindt de rechtbank dat ook onvoldoende. Zeker nu het hier gaat om de kinderopvangtoeslagaffaire kan de oplossing niet zijn dat degene die een beroep niet tijdig beslissen instelt, moet wachten tot verweerder voldoende capaciteit heeft en dat dus in die tijd geen dwangsom wordt opgelegd.
22. De rechtbank constateert dat verweerder op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan al ruim over de termijn van 12 weken heen is en dat verweerder niet heeft aangegeven of en wanneer een hoorzitting in bezwaar plaats zal vinden. Daarom zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak alsnog op het bezwaar van eiseres moet beslissen.
Dwangsom voor het niet halen van de termijn van twee weken
23. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij die termijn van twee weken overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
Conclusie en proceskosten
24. Het beroep is dus gegrond. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50, (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837, en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat hij alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt de door verweerder te betalen reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen 2 weken na verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit te nemen op het bezwaar tegen de herbeoordeling;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum
van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van
J.H. van Wordragen-van Kampen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar
op 6 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.