In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar op € 206.000 is vastgesteld. De waarde is gebaseerd op een taxatierapport van 25 maart 2022, waarin de waarde van de woning wordt onderbouwd met vergelijkingsobjecten. Eiser betwist de hoogte van de WOZ-waarde en stelt dat deze te hoog is, en vraagt om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd en dat de door hem gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de overschrijding van de redelijke termijn voornamelijk te wijten is aan het procesgedrag van eisers gemachtigde, die herhaaldelijk om uitstel heeft gevraagd en niet adequaat heeft gereageerd op de planning van de zittingen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op schadevergoeding of terugbetaling van griffierecht.