ECLI:NL:RBOBR:2023:1469

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
10250356
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een docent wegens vermeend frauduleus declareren van reiskosten en de gevolgen voor de arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder], een docent bij Stichting ROC Summa College. De werkgever, Summa College, verzocht om ontbinding op basis van ernstig verwijtbaar handelen, een verstoorde arbeidsverhouding en een combinatie van omstandigheden. Summa College beschuldigde [verweerder] van het bewust foutief declareren van reiskosten over een periode van twee jaar, wat zou hebben geleid tot financieel voordeel voor hem en schade voor de organisatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat, hoewel [verweerder] inderdaad onjuist had gedeclareerd, er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat hij dit met opzet had gedaan om zichzelf te bevoordelen. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van zodanig verwijtbaar handelen dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. Bovendien werd vastgesteld dat er geen verstoorde arbeidsverhouding was, aangezien [verweerder] altijd goed had gefunctioneerd en er geen eerdere incidenten waren die deze conclusie konden ondersteunen. Het verzoek tot ontbinding werd dan ook afgewezen.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verweerder] wel degelijk te veel ontvangen reiskosten moest terugbetalen, maar dat de berekening van Summa College onjuist was. Het verzoek van [verweerder] tot wedertewerkstelling in zijn functie werd toegewezen, terwijl het verzoek tot rehabilitatie en naamzuivering werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in ontslagzaken en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met beschuldigingen van verwijtbaar handelen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: : 10250356
EJ-nummer : 22-640
Beschikking van 1 maart 2023
in de zaak van:
de stichting
Stichting ROC Summa College,
gevestigd te Eindhoven,
verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R.N. Seesing,
tegen:
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats]
verweerder in het verzoek, verzoeker in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M. Verhagen.
Partijen worden hierna genoemd “Summa College” en “ [verweerder] ”.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende.
het verzoekschrift met producties;
het verweerschrift met producties;
de brief van mr. Seesing van 20 januari 2023, met aanvullende producties 18-26;
e akte vermindering van eis van Summa College van 25 januari 2023;
de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 25 januari 2023,
waarvan door de griffier aantekeningen zijn opgemaakt, met daaraan gehecht de
pleitnota van mr. Seesing en de pleitnota van mr. Verhagen;
1.2.
Mr. Seesing heeft bij brief van 31 januari 2023 verzocht om uitspraak, waarna een datum voor beschikking is bepaald.

2.De feiten (in het verzoek en het tegenverzoek)

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast, voor zover voor de beoordeling van belang en verkort weergegeven.
2.2.
[verweerder] heeft van 2010 tot 2013 via een uitzendbureau voor Summa College gewerkt en is sinds 1 maart 2013 in dienst bij Summa College. Hij is thans werkzaam in de functie van docent LC, bij het team Financiële Beroepen, Zakelijke Dienstverlening.
In zijn functie verzorgt [verweerder] onder meer lessen voor studenten, begeleidt hij studenten in hun loopbaan en stages en draagt hij bij aan de verdere ontwikkeling van het onderwijs.
De arbeidsovereenkomst is overgelegd als productie 2 bij het verzoekschrift.
2.3.
In september 2019 is [A] aangesteld als nieuwe teamleider bij het team Financiële Beroepen, Zakelijke Dienstverlening.
2.4.
[verweerder] heeft in ieder geval tot 2021 goed gefunctioneerd. Begin 2021 heeft Summa College wat aandachtspunten geconstateerd, die zijn vastgelegd in het gespreksverslag van 3 februari 2022 (productie 4 bij het verzoekschrift).
2.5.
In augustus 2021 heeft een mailwisseling plaatsgevonden tussen [B] , directeur van Summa College, en [verweerder] en in september 2021 tussen [A] en [verweerder] met betrekking tot (volgens [verweerder] ) gemaakte overuren (productie 5 bij het verzoekschrift en productie 8 bij het verweerschrift).
2.6.
Op 20 januari 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [B] , [A] en [verweerder] over het verplaatsen, danwel laten vervallen van lessen van leerlingen door [verweerder] en de aanwezigheidsregistratie op 16 en 17 december 2021.
Van het gesprek is door Summa College eenzijdig een verslag opgemaakt, waarin een formele waarschuwing is opgenomen vanwege “
het zelfstandig laten vervallen van lessen en frauderen in aanwezigheidsregistratie” (productie 6 bij het verzoekschrift).
2.7.
Met ingang van 2021 is de reiskostenregeling bij Summa College gewijzigd, in die zin dat alleen de werkelijke reisdagen in aanmerking komen voor een vergoeding van woon-werkverkeer.
Het bericht over “
Reiskosten (woon-werk) en thuiswerkvergoeding in 2021” is op intranet gepubliceerd op 19 januari 2021. Op 15 maart 2022 is het bericht “
Thuiswerkregeling 2022” op intranet gepubliceerd (productie 7 en 7a bij het verzoekschrift).
Werknemers dienen vanaf februari 2021 in het online declaratiesysteem AFAS maandelijks achteraf het aantal reisdagen (woon-werkverkeer) en thuiswerkdagen van de voorgaande maand door te geven. In AFAS is een toelichting opgenomen voor het registeren van de reis- en thuiswerkdagen (productie 10 bij het verzoekschrift).
Binnen Summa College geldt ook een uitwisselingsregeling, waarmee een hogere vergoe-ding kan worden verkregen voor woon-werkverkeer. Een bericht over de uitwisselings-regeling is op 12 april 2022 op intranet gepubliceerd (productie 8 bij het verzoekschrift).
2.8.
Uit de administratie van Summa College is gebleken dat [verweerder] in 2022 in ieder geval over 92 dagen ten onrechte een reiskostenvergoeding heeft ontvangen en over 2021 48 reisdagen (productie 12-14 bij het verzoekschrift). Op 14 november 2022 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden tussen [B] , [C] (HR-adviseur) en [verweerder] (productie 15 bij het verzoekschrift). Dezelfde dag heeft Summa College [verweerder] geschorst van zijn werkzaamheden en dit per brief bevestigd (productie 17 bij het verzoekschrift). In de brief heeft Summa College tevens aangekondigd voornemens te zijn de kantonrechter te verzoeken om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
2.9.
[verweerder] heeft tegen de schorsingsmaatregel op 22 december 2022 beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep MBO (productie 1 bij het verweerschrift).

3.Het verzoek

3.1.
Summa College verzoekt, zoals bij akte vermindering van eis gewijzigd (verkort weergegeven):
a. de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a BW, op de kortst mogelijke termijn (zonder inachtneming van de opzeg- termijn) op basis van artikel 7:671b lid 9 sub b BW;
b. voor recht te verklaren dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en geen recht heeft op de transitievergoeding conform artikel 7:673 lid 7 sub c BW;
c. [verweerder] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.373,40 aan Summa College ten behoeve van terugbetaling van reiskosten, te vermeerderen met de maximale wettelijke rente ex artikel 6:119 BW;
d. de proceskosten van deze procedure te compenseren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft Summa College het volgende gesteld (verkort weergegeven).
3.3.
Summa College verzoekt primair ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerder] (de e-grond), subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond) en meer subsidiair op grond van een combinatie van omstandigheden (de i-grond).
(Ernstig) verwijtbaar handelen
3.4.
Er is volgens Summa College sprake van verwijtbaar handelen door [verweerder] , die zodanig is dat in redelijkheid van Summa College niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verweerder] heeft in strijd gehandeld met de binnen Summa College geldende voorschriften, door in ieder geval in 2021 en 2022 maandelijks, structureel reiskosten bewust foutief te hebben gedeclareerd over dagen dat hij niet naar het werk heeft gereisd. Door deze handelswijze heeft hij Summa College benadeeld en ten onrechte persoonlijk voordeel genoten ten koste van Summa College (€ 1.013,40 in 2022 en € 360,00 in 2021). Bovendien heeft hij hiermee de Belastingdienst benadeeld, door gebruik te maken van de uitwisselings-regeling, waardoor Summa College een boete riskeert.
Ook zijn er al eerder incidenten geweest met [verweerder] . Hij heeft in 2022 een formele waar-schuwing gekregen voor het zelfstandig laten vervallen van lessen en frauderen in aanwezigheidsregistratie. Daarnaast heeft hij ten onrechte geprobeerd overuren te claimen. Het was dus niet de eerste keer dat [verweerder] “sjoemelde” met registraties.
Het gedrag van [verweerder] is evident ontoelaatbaar en dat moet voor [verweerder] kenbaar zijn geweest. Immers, de regels voor het declareren van reiskosten binnen Summa College zijn zeer duidelijk en voldoende gecommuniceerd. Er zijn geen persoonlijke omstandigheden die het voorgaande anders maken. Integendeel, dit is niet het gedrag dat men van een voormalig accountant en docent boekhoudkunde mag verwachten. [verweerder] heeft bewust gehandeld. Zeker gezien bijvoorbeeld het geval van augustus 2022, waarin de school gesloten was en hij 14 reisdagen heeft gedeclareerd. Dat kan geen onzorgvuldigheid zijn.
3.5.
Het handelen van [verweerder] is als ernstig verwijtbaar te kwalificeren ex artikel 7:673, lid 7 sub c BW. [verweerder] heeft structureel bewust verwijtbaar gehandeld. Het was geen incident of “misstap”. Hij heeft al eerder “gesjoemeld” met registraties en heeft een formele waar-schuwing gekregen. Hij heeft persoonlijk voordeel genoten. De verklaring die [verweerder] heeft gegeven is ongeloofwaardig. Hij is zelf een professional in boekhouding.
Ook al zou de foutieve opgave van de reisdagen voor de uitwisselingsregeling zijn geweest, dan heeft [verweerder] alsnog dagen opgegeven die hij niet naar het werk heeft gereisd en in dat kader onterecht voordeel genoten. Dat alles maakt dat hij ernstig verwijtbaar heeft gehan-deld. Omdat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen hoeft er geen rekening te worden gehouden met de opzegtermijn en met het tijdstip van het einde van de arbeidsovereenkomst. Bovendien is Summa College in dat geval geen transitievergoeding verschuldigd. Herplaatsing is niet aan de orde.
Verstoorde arbeidsverhouding
3.6.
In het geval er geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerder] , heeft het bovenstaande in ieder geval geleid tot een onherstelbare vertrouwensbreuk, die zodanig is dat in redelijkheid van Summa College niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De verklaring van [verweerder] voor zijn gedrag is ongeloofwaardig. Vertrouwen is essentieel in de relatie tussen Summa College en haar docenten. Docenten hebben een zelfstandige functie, waarvoor een vertrouwensbasis nodig is. Dat vertrouwen is er niet meer. Bovendien heeft [verweerder] een voorbeeldfunctie in zijn rol binnen de organisatie.
Een eventuele herplaatsing is ook in dat geval niet aan de orde.
Cumulatiegrond
3.7.
Indien er geen sprake is van een voldragen e-grond of g-grond dan is er op grond van de feiten en omstandigheden meer subsidiair sprake van een combinatie van omstandigheden, die zodanig is dat in redelijkheid van Summa College niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Er is ook geen aanleiding voor het toekennen van een aanvullende vergoeding ex artikel 7:671b lid 8 BW.
Reiskosten
3.8.
Summa College vordert daarnaast de ten onrechte aan [verweerder] betaalde reiskosten, die na vermindering van eis, over het jaar 2021 en 2022 in totaal nog € 1.373,40 bedragen.

4.Het verweer tegen het verzoek

4.1.
[verweerder] voert - verkort weergegeven - het volgende aan.
Hij verzet zich tegen de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Er is geen sprake van verwijtbaar handelen of een verstoorde arbeidsverhouding. Hij heeft altijd goed gefunctioneerd en heeft in 2019 zelfs nog promotie gekregen. De aandachtspunten over zijn functioneren in het gesprek van 2021 kwamen voor [verweerder] volledig uit de lucht vallen. Na een aantal op verzoek van [verweerder] gevoerde gesprekken, was de conclusie dat [verweerder] naar tevredenheid functioneerde en waren er geen concrete verbeterpunten meer.
[verweerder] verweert zich als volgt tegen de aangevoerde verwijten.
Overuren
4.2.
De stelling van Summa College dat [verweerder] onterecht niet gemaakte overuren heeft geprobeerd te declareren is niet juist. [verweerder] had op verzoek van Summa 168 uren aan extra werkzaamheden verricht en hij wilde graag erkenning hiervoor. [verweerder] verwijst naar het emailbericht van 29 augustus 2021 aan [B] , waaruit dit blijkt (productie 8 bij het verweerschrift). Uit het emailbericht van 7 september 2021 aan [A] blijkt ook niet dat [verweerder] uitbetaling probeert te claimen, zoals door Summa College wordt gesteld (productie 5 bij het verzoekschrift).
In het verleden heeft [verweerder] bij de vorige teamleider vaker de gemaakte overuren kenbaar gemaakt. Hij mocht ter compensatie dan bijvoorbeeld wel eens een langer weekend vrij zijn. De stelling van Summa College dat de overuren niet zijn gemaakt wordt door [verweerder] betwist.
Verzetten van lessen en aanwezigheidsregistratie
4.3.
Summa College stelt zich ten onrechte op het standpunt dat [verweerder] onrechtmatig lessen zou hebben laten vervallen en daarbij zou hebben gefraudeerd met de aanwezigheids-registratie van studenten. [verweerder] heeft dit tijdens het gesprek op 20 januari 2022 ook betwist.
Voor wat betreft de les op 16 december 2021 heeft [verweerder] , op verzoek van de studenten, deze les verplaatst naar een andere dag in diezelfde week. [verweerder] verwijst naar de verklaringen van studenten uit de desbetreffende klas, die hij heeft overgelegd als productie 10 bij het verweerschrift.
Voor wat betreft de les op 17 december 2021 heeft [verweerder] aan een aantal leerlingen desgevraagd medegedeeld zij niet verplicht waren om te verschijnen, mits ze die dag wel naar lessen van andere docenten zouden gaan. De reden daarvoor was dat het bijna kerstvakantie was, volgens de studiewijzer pas na de vakantie mocht worden aangevangen met een nieuw onderwerp, de desbetreffende studenten een gehele week voorliepen op de geplande lesstof en zij tevens extra opdrachten hadden afgerond. De les is dus niet vervallen en voor de overige studenten gewoon doorgegaan. [verweerder] heeft als productie 11-13 verklaringen van (oud-)collega’s overgelegd waaruit blijkt dat het bovenstaande regelmatig gebeurde en gebruikelijk was.
Op verzoek van [A] heeft [verweerder] het vrijgeven van een aantal studenten op 17 december 2021 direct teruggedraaid. Er is dan ook geen sprake van fraude.
Het door Summa College overgelegde gespreksverslag van 20 januari 2022 met de officiële waarschuwing is nooit met [verweerder] gedeeld. Deze heeft Summa eerst twee dagen na de schorsing in het personeelsdossier geüpload op 16 november 2021.
Reiskostenvergoeding
4.4.
[verweerder] betwist dat sprake is geweest van bewust foutief declareren van reiskosten, ten behoeve van eigen gewin. [verweerder] heeft altijd een vaste vergoeding voor reiskosten woon-werkverkeer ontvangen. Deze vergoeding werd berekend op basis van de zogenoemde 128/214-dagenregeling. Hij heeft een fulltime dienstverband en reist minstens 128 dagen per jaar naar zijn vaste werkplek. In dat kader heeft hij ook nooit zijn daadwerkelijk gemaakte reisdagen hoeven op te geven. [verweerder] heeft tevens gebruik gemaakt van de fiscale uitruilregeling woon-/werkverkeer. Aan het einde van 2020 heeft [verweerder] ten behoeve van de uitwisselingsregeling een formulier ontvangen waarop hij zijn reisdagen diende aan te geven.
Hij heeft toen achteraf moeten nagaan op welke dagen hij heeft gereisd en 160 reisdagen opgegeven. Omdat het rooster voor hem niet meer zichtbaar was heeft hij deze dagen moeten schatten.
Los van deze opgegeven reisdagen heeft [verweerder] in 2020 gewoon zijn vaste vergoeding voor woon-werkverkeer ontvangen. Om die reden heeft [verweerder] het invullen van de reisdagen beschouwd als een fiscale formaliteit, enerzijds ten behoeve van de uitwisselingsregeling, zoals ook op het formulier staat vermeld, en anderzijds ten behoeve van de 128/214-dagenregeling. Het opgegeven aantal reisdagen werd immers niet gebruikt om de werkelijk gemaakte reiskosten te berekenen.
Vanaf 2021 is het declaratiebeleid voor reiskosten woon-werkverkeer gewijzigd. [verweerder] was in de veronderstelling dat hij nog altijd een vaste vergoeding zou ontvangen voor woon-werkverkeer, omdat hij meer dan 128 reisdagen per jaar had, en dat het opgeven van het aantal reisdagen slechts een fiscale formaliteit was. Om die reden vulde hij dan ook enkel een paar keer per jaar globaal over meerder maanden tegelijk een aantal dagen per maand in via het declaratiesysteem AFAS.
Daarnaast bestond er bij [verweerder] ook wel onduidelijkheid over de gewijzigde regels omtrent het declareren van de reiskosten. Dit blijkt uit de als productie 18 overgelegde corres-pondentie. [verweerder] is geen enkele keer gewezen op het feit dat zijn ingevoerde reisdagen blijkbaar niet juist waren. [verweerder] heeft niet opzettelijk onjuiste reisdagen ingevoerd om zelf een hogere reiskostenvergoeding te verkrijgen. Er is geen sprake geweest van kwade opzet en dus ook niet van fraude. De stelling van Summa College dat hem dit zwaarder aange-rekend mag worden omdat hij van origine boekhouder is onjuist. Hij is slechts een half jaar werkzaam geweest als boekhouder, daarna is hij docent geworden.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.5.
Volgens [verweerder] is geen sprake van (ernstig) verwijtbaar handelen, een verstoorde arbeidsverhouding, danwel de cumulatiegrond. Er is geen grond om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
Vordering tot terugbetaling van de reiskostenvergoeding
4.6.
[verweerder] is bereid het te veel ontvangen bedrag aan reiskosten terug te betalen. De door Summa College gemaakte berekening is echter onjuist. Summa College stelt dat [verweerder] over periode januari 2021 tot en met juni 2022 een bedrag van € 9,00 retour per dag heeft ontvangen, doch dit dient € 7,50 te zijn. Over de periode januari tot en met mei 2022 heeft [verweerder] zodoende niet € 216,00, doch € 180,00 ontvangen. Over juni 2022 heeft hij niet
€ 225,00, doch € 187,50 ontvangen.

5.Het tegenverzoek

5.1.
[verweerder] verzoekt (verkort weergegeven):
1. primair om het verzoek af te wijzen met veroordeling van Summa College om [verweerder] uiterlijk binnen twee dagen na betekening van de beschikking te werk te stellen in zijn eigen functie, met alle daarbij behorende taken en bevoegdheden, waarbij hij zo spoedig mogelijk wordt gerehabiliteerd en zijn naam volledig wordt gezuiverd, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Summa College in de proceskosten,
2. subsidiair in het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden;
a. rekening te houden met de opzegtermijn van drie maanden;
b. de veroordeling van Summa College tot betaling van de transitievergoeding;
c. aan [verweerder] een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding toe te kennen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
d. de veroordeling van Summa College tot betaling van de maximale aanvullende vergoeding ex artikel 7:671b lid 8 BW, indien het ontbindingsverzoek wordt toegewezen op grond van artikel 7:669 lid 3 sub i BW;
e. de veroordeling van Summa College in de proceskosten.
5.2.
[verweerder] stelt zich op het standpunt dat, in het geval het verzoek van Summa College wordt toegewezen, hij recht heeft op de verzochte vergoedingen. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Summa College, omdat hij onterecht wordt beschuldigd van “gesjoemel” en bewust frauduleus handelen.

6.Het verweer tegen het tegenverzoek

6.1.
Het tegenverzoek tot wedertewerkstelling, rehabilitatie en naamzuivering moet worden afgewezen, omdat Summa College een evident belang heeft om [verweerder] niet meer op de werkvloer te hebben en vanwege de ontslaggrond. Dit belang is groter geworden nu [verweerder] studenten en collega’s, in strijd met de uitdrukkelijke instructie, over deze zaak heeft benaderd. Bovendien heeft Summa College zijn naam niet geschaad.
Summa College heeft ook niet ernstig verwijtbaar gehandeld. Er is geen sprake van onte-rechte beschuldigingen. De arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden en de verzochte vergoedingen moeten worden afgewezen. Er hoeft ook geen rekening te worden gehouden met de opzegtermijn bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

7.De beoordeling van het verzoek

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
7.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat dit alleen mogelijk is indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
Het onderhavige verzoek houdt geen verband met het bestaan van een opzegverbod wegens ziekte, zoals bedoeld in artikel 7:670 lid 1 BW.
7.2.
Volgens Summa College is er sprake van een redelijke grond, die zodanig is dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Summa College verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst primair op grond van verwijtbaar handelen (de e-grond), subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond) en meer subsidiair op grond van een combinatie van omstandigheden (de igrond). De kantonrechter zal de ontslaggronden hierna achtereenvolgens beoordelen.
Verwijtbaar handelen (de e-grond)
7.3.
Uit artikel 7:669 lid 1 en lid 3 sub e BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als sprake is van zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Hierbij is de mate van het verwijtbaar handelen of nalaten bepalend voor de vraag of sprake is van een redelijke grond voor ontslag. Er wordt getoetst aan de onwil of moedwil van de werknemer, niet aan diens onkunde of onmacht.
In de jurisprudentie komt bij de beoordeling of er sprake is van verwijtbaar handelen veel gewicht toe aan de vraag of de werknemer van tevoren duidelijk was wat wel of niet door zijn werkgever als toelaatbaar wordt gezien. Van belang is of de werkgever in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen en zelf geen blaam treft. Bij de beoordeling dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking toe worden genomen.
7.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen sprake van zodanig verwijtbaar handelen door [verweerder] dat van Summa College in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De volgende feiten zijn daarvoor van belang.
Reiskostenvergoeding
7.5.
Volgens Summa College heeft [verweerder] in strijd gehandeld met de binnen Summa College geldende voorschriften, door in ieder geval in 2021 en 2022 maandelijks, structureel reis-kosten te hebben gedeclareerd over dagen dat hij niet naar het werk heeft gereisd.
[verweerder] heeft op het moment dat hij hiermee wordt geconfronteerd door Summa College tijdens het gesprek op 14 november 2022 met [B] erkend dat hij zijn reiskosten nog steeds op de voorheen gedane wijze had gedeclareerd en toegegeven dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld en niet secuur is geweest. Hij heeft zich ook meteen bereid verklaard het eventueel te veel ontvangen bedrag terug te betalen.
7.6.
Summa College verwijt [verweerder] echter ook dat hij
bewustfoutief heeft gedeclareerd,
ten behoeve van eigen gewin, doch de kantonrechter is van oordeel dat dit niet is komen vast te staan. Vast staat dat [verweerder] tijdens zijn dienstverband in ieder geval tot aan 2021 altijd een vaste reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer heeft ontvangen. In 2021 heeft Summa College een nieuw declaratiebeleid ingevoerd voor reiskosten woon-werkverkeer, waarbij alleen de daadwerkelijk gemaakte aantal reisdagen voor vergoeding in aanmerking komen, die maandelijks achteraf ingevuld kunnen worden in het nieuwe online declaratiesysteem AFAS. Vast staat ook dat [verweerder] gebruik heeft gemaakt van de fiscale uitruilregeling woon-werkverkeer. Door Summa College wordt niet betwist dat [verweerder] in 2020 voor de eerste keer, specifiek ten behoeve van de uitwisselingregeling, aan het einde van het jaar een formulier had ontvangen waarop hij zijn reisdagen moest opgeven en dat hij in dat jaar nog steeds zijn vaste vergoeding voor woon-werkverkeer ontving.
[verweerder] heeft verklaard dat hij om die reden het invullen van de reisdagen heeft beschouwd als een fiscale formaliteit ten behoeve van de uitwisselingsregeling en ten behoeve van 128/214-dagenregeling. [verweerder] ging er namelijk van uit dat het opgegeven aantal reisdagen niet werd gebruikt om de werkelijk gemaakte reiskosten te berekenen, omdat hij een vaste reiskostenvergoeding kreeg en hij deze vergoeding, ook na invoering van het gewijzigde declaratiebeleid in 2021, op die wijze zou blijven ontvangen.
Summa College heeft aangevoerd dat de stelling van [verweerder] ongeloofwaardig is, omdat [verweerder] talloze keren is geïnformeerd over de nieuwe regeling. Summa College heeft naar diverse mailberichten en publicaties verwezen.
[verweerder] heeft ter mondelinge behandeling toegelicht dat hij de nieuwe regeling niet nauwkeurig genoeg heeft gelezen en via google had begrepen dat hij nog steeds recht had op een vaste vergoeding voor woon-werkverkeer, als je meer dan 60% van je werktijd naar kantoor zou komen. Dan voldeed hij aan de 128/214-dagenregeling en ging hij ervan uit dat er voor hem niets veranderd was. [verweerder] heeft verder toegelicht dat hij zo maar wat dagen had ingevuld en dus een schatting had gemaakt, omdat hij dacht dat dit niks uit zou maken, omdat hij toch boven de drempel van 60% kwam. Dit standpunt van [verweerder] strookt ook met het feit dat de administratie van Summa College had geconstateerd dat [verweerder] bijzonder veel reisdagen per maand had gedeclareerd in 2021 en in 2022 en zelfs meer reisdagen dan feitelijk mogelijk was.
[verweerder] heeft ook gesteld dat hij de declaraties in 2021 en 2022 een aantal keren per jaar heeft opgegeven, terwijl volgens Summa College het de bedoeling is om na afloop van iedere maand de reisdagen en thuiswerkdagen in AFAS te registreren.
Volgens [verweerder] is het foutief declareren absoluut geen opzet is geweest en ook niet met de bedoeling om zichzelf te bevoordelen. Hij is een docent in hart en nieren en stelt het belang van de studenten van Summa College voorop.
7.7.
De kantonrechter is van oordeel dat, hoezeer ook vaststaat dat [verweerder] in ieder geval vanaf 2021 zijn reiskosten onjuist heeft gedeclareerd, daarmee niet gegeven is dat dit declaratiegedrag als zodanig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Alle omstandigheden bezien is niet gebleken dat aan de maatstaf is voldaan dat [verweerder] welbewust onjuist heeft gedeclareerd en met het doel om Summa College te benadelen, zoals door Summa wordt gesteld. Niet buiten redelijke twijfel kan worden geacht dat [verweerder] zich oprecht heeft vergist, mede gelet op hetgeen hij hierover heeft verklaard. De wijze waarop [verweerder] met ingang van 2021 declareerde was ook overeenkomstig het patroon dat hij voorheen gewend was. [verweerder] heeft tijdens het gesprek met [B] van 14 november 2022 ook direct erkend dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld en niet secuur is geweest, zoals ook door Summa College is aangegeven. De onjuistheid van zijn handelen heeft [verweerder] dan ook direct ingezien. Van bewust foutief declareren is niet gebleken.
7.8.
Van belang is ook dat Summa College [verweerder] , na de confrontatie met zijn foutief declareren tijdens het gesprek op 14 november 2022, niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn declaratiegedrag te verbeteren. Bovendien heeft Summa College kennelijk niet eerder dan eind 2022 een controle uitgevoerd naar het maandelijks declaratiegedrag van [verweerder] . Indien zij dit wel had gedaan, was het foutief declareren in een vroeger stadium aan het licht gekomen en had dit eerder aan [verweerder] kenbaar kunnen worden gemaakt.
Eerdere incidenten
7.9.
Summa College stelt zich op het standpunt dat er reeds eerder incidenten zijn geweest, op grond waarvan sprake zou zijn van verwijtbaar handelen.
Zo zou [verweerder] ten onrechte geprobeerd hebben een substantieel aantal overuren te claimen.
Dit standpunt van Summa College kan niet slagen. Uit geen van de door beide partijen overgelegde emailberichten of andere producties volgt dat [verweerder] daadwerkelijk om uitbetaling van overuren heeft gevraagd en daarnaast is ook niet gebleken dat de desbetreffende overuren niet door hem zijn gemaakt. [verweerder] betwist ook dat hij (ten onrechte) overuren heeft geclaimd.
7.10.
Summa College stelt daarnaast dat [verweerder] zelfstandig lessen heeft laten vervallen en gefraudeerd heeft met de aanwezigheidsregistratie.
[verweerder] heeft verklaringen van studenten overgelegd waaruit blijkt dat de les van 16 december 2021 niet is komen te vervallen maar is verplaatst (productie 10 bij het verweer-schrift). De kantonrechter ziet geen redenen om aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen.
Hiertegenover staat enkel de blote ontkenning van Summa College dat de les niet is verplaatst. Als vaststaand kan daarom worden beschouwd dat de les van 16 december 2021 op een andere datum is doorgegaan.
Volgens Summa College is sprake van fraude, omdat [verweerder] heeft geregistreerd dat het lesuur op 16 december 2021 is doorgegaan en de studenten de les hebben gevolgd. [verweerder] betwist dat sprake is van fraude, nu de les wel is doorgegaan, zij het op een andere dag. Volgens [verweerder] was dit gebruikelijk en kon de roostermaker het rooster ook niet meer aanpassen. De kantonrechter is het met Summa College eens dat het aan [verweerder] is om te zorgen dat de registratie van de lesuren correct is, doch dat betekent niet dat in dit geval sprake is van zodanig verwijtbaar handelen dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gerechtvaardigd. Bovendien heeft zich na het gesprek van 20 januari 2022 een dergelijk voorval niet meer voorgedaan.
7.11.
[verweerder] heeft, voor wat betreft het verwijt ten aanzien van het laten vervallen van het lesuur op 17 december 2021, gemotiveerd toegelicht waarom hij aan een aantal leerlingen had doorgegeven dat zij niet verplicht waren om te verschijnen en het lesuur voor de overige studenten niet was komen te vervallen. [verweerder] heeft verklaringen van (oud) collega’s overgelegd die bevestigen dat het een en ander met betrekking tot het verzetten van lessen en het vrijaf geven van leerlingen die hun opdrachten reeds hadden afgerond gebruikelijk was. Naar aanleiding van het gesprek op 16 december 2021 met [A] heeft [verweerder] de aangebrachte wijzigingen in de planning ook teruggedraaid en heeft de les van 17 december 2021 alsnog voor alle studenten plaatsgevonden.
Daarnaast heeft [verweerder] zelf om een gesprek gevraagd met [B] , om uit te leggen waarom hij de les van 16 december 2021 had verplaatst en een aantal studenten vrijaf had gegeven voor de les van 17 december 2021.
Uit het door Summa College overgelegde gespreksverslag met de officiële waarschuwing blijkt dat met [verweerder] besproken is dat het veranderen of verzetten en/of niet doorgaan van lessen transparant dient te worden afgestemd en gecommuniceerd en dat [verweerder] heeft verklaard dat het niet meer voorkomt.
7.12.
De kantonrechter is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er geen sprake is van zodanig verwijtbaar handelen dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden.
Het aan [verweerder] gemaakte verwijt ten aanzien van het bewust foutief declareren, ten behoeve van eigen gewin, is niet komen vast te staan. [verweerder] heeft weliswaar foutief gedeclareerd, doch dat betekent niet dat er sprake is van zodanig verwijtbaar handelen dat in redelijkheid van Summa College niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Datzelfde geldt voor wat betreft het verwijt ten aanzien van het zelfstandig laten vervallen van lessen en frauderen met de aanwezigheidsregistratie, voor zover deze al vast zijn komen te staan. Het verwijt met betrekking tot de uitbetaling van de overuren is in ieder geval niet komen vast te staan.
Verstoorde arbeidsverhouding
7.13.
Summa College voert subsidiair aan dat de redelijke grond gelegen is in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW, zijnde een verstoorde arbeidsverhouding, die zodanig is dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de naar voren gebrachte feiten en omstandigheden niet een redelijke grond op voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding, zoals bedoeld in voornoemd artikel.
Gebleken is dat sprake is van voldoende zelfreflectie bij [verweerder] ten aanzien van zijn handelen. Hij heeft ook alle medewerking verleend nadat de verwijten aan hem kenbaar waren gemaakt, door bijvoorbeeld zelf het gesprek aan te gaan met zijn werkgever.
[verweerder] heeft in ieder geval tot 2021 altijd goed gefunctioneerd en ook daarna is slechts een zeer beperkt aantal verbeterpunten naar voren gekomen, dat in juni 2021 was opgelost.
[verweerder] werkt al vanaf 2010 met veel plezier bij Summa College en hij wil daar ook graag blijven werken als docent. Gesteld noch gebleken is dat de collega’s van [verweerder] niet meer met hem willen samenwerken.
Summa College stelt dat zij het vertrouwen in [verweerder] heeft verloren, doch uit niets blijkt dat zij zich heeft ingespannen om de arbeidsverhouding te normaliseren. Te denken valt bijvoorbeeld aan het gedurende een bepaalde periode laten controleren van de reisdeclaraties die door [verweerder] worden ingediend. Zonder nadere inspanningen om te komen tot normalisatie van de arbeidsverhoudingen is een oordeel dat sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat enkel ontbinding van de arbeidsovereenkomst nog in de rede ligt, prematuur.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van de g-grond is dan ook niet toewijsbaar.
Combinatie van omstandigheden (de i-grond)
7.14.
Summa College heeft haar verzoek meer subsidiair gebaseerd op de i-grond.
Deze cumulatiegrond is bedoeld voor die gevallen waarin voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de werkgever gevergd kan worden, waarbij de werkgever dat niet kan baseren op omstandigheden uit één enkele ontslaggrond, maar dit wel kan motiveren en onderbouwen met omstandigheden uit meerdere ontslaggronden samen.
Summa College stelt zich op het standpunt dat de combinatie van omstandigheden die ten grondslag liggen aan de e-grond en de g-grond hiertoe voldoende is. De kantonrechter is van oordeel dat hier geen sprake van is. Bovendien mag, ook wanneer de twee aangevoerde ontbindingsgronden worden gecombineerd, nog steeds van Summa College worden verwacht en gevergd dat zij zich inspant om de arbeidsovereenkomst tussen partijen tot een succes te maken, in het bijzonder gezien het langdurige, succesvolle dienstverband van [verweerder] . De i-grond kan daarom evenmin leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Conclusie
7.15.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te worden afgewezen. Nu de arbeidsovereenkomst in stand blijft dient ook het verzoek tot verklaring voor recht dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld te worden afgewezen.
Terugbetaling van te veel ontvangen reiskosten
7.16.
[verweerder] is bereid het te veel ontvangen bedrag aan reiskosten terug te betalen.
[verweerder] stelt dat de door Summa in het verzoekschrift gemaakte berekening onjuist is, omdat hij over periode januari 2021 tot en met juni 2022 slechts een bedrag van € 7,50 retour per dag heeft ontvangen. Volgens [verweerder] heeft hij over de periode januari tot en met mei 2022 zodoende niet € 216,00, doch € 180,00 ontvangen en over juni 2022 niet € 225,00, doch
€ 187,50 ontvangen.
Summa heeft bij akte vermindering van eis de vordering tot betaling van de reiskosten vermindert tot een totaalbedrag van € 1.373,40, zoals gespecificeerd in haar productie 20. [verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen de eisvermindering, zodat deze voor toewijzing gereed ligt. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der voldoening.

8.De beoordeling van het tegenverzoek

8.1.
Nu het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen, wordt het verzoek van [verweerder] tot wedertewerkstelling in zijn eigen functie, met alle daarbij behorende taken en bevoegdheden, binnen twee dagen na betekening van de beschikking toegewezen.
8.2.
Het verzoek tot rehabilitatie en naamzuivering wordt als niet gespecifieerd en niet onderbouwd afgewezen.

9.De proceskosten in het verzoek en in het tegenverzoek

9.1.
Nu partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

10.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek;
veroordeelt [verweerder] tot betaling van een bedrag van € 1.373,40 ten behoeve van terugbetaling van de reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der voldoening;
in de zaak van het tegenverzoek;
veroordeelt Summa tot wedertewerkstelling van [verweerder] in zijn eigen functie, met alle daarbij behorende taken en bevoegdheden, binnen twee dagen na betekening van de beschikking;
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M. van den Berk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.