ECLI:NL:RBOBR:2023:1463

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
21/2794
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving tegen hondenfokkerij in strijd met bestemmingsplan in gemeente Best

Op 30 maart 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen Fokkerij Centrum Nederland BV en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best. De rechtbank oordeelde dat de hondenfokkerij van eiseres in strijd is met de bestemming 'Agrarische bedrijfsdoeleinden -AB-' zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Best 2002'. Eiseres had beroep aangetekend tegen het besluit van het college van 8 november 2021, waarin het college handhavend optreden toestond tegen de hondenfokactiviteiten op de locatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college terecht heeft geoordeeld dat het houden en fokken van honden niet valt onder de definitie van agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in de planregels. Eiseres betoogde dat het fokken van honden onder agrarische activiteiten valt, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen om eiseres de tijd te geven een nieuwe verblijfplaats voor haar honden te vinden, zonder direct dwangsommen te verbeuren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van bestemmingsplannen en de rol van de gemeente in handhaving.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2794

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2023 in de zaak tussen

Fokkerij Centrum Nederland BV, uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, het college

(gemachtigden: [namen] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit Best (de derde-partij)
(gemachtigde: mr. S. Oord).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van 8 november 2021 (het bestreden besluit) waarbij het college het besluit van 14 april 2021 (het primaire besluit) na bezwaar daartegen heeft heroverwogen en het verzoek van de derde-partij om handhaving vanwege het in strijd met het bestemmingsplan houden en fokken van honden op de locatie [adres] alsnog heeft toegewezen.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspaak van 22 december 2021 (SHE 21/2793, SHE 21/2791 en SHE 21/2792) het bestreden besluit geschorst tot en met de bekendmaking van de (eind)uitspraak op het beroep.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [namen] , de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van het college, de derde-partij en de gemachtigde van de derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eerst zet de rechtbank de feiten op een rij. De rechtbank beoordeelt daarna het bestreden besluit en daarmee of het college terecht heeft mogen besluiten om tot handhavend optreden over te gaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat staat aan het einde van deze uitspraak. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
 Eiseres exploiteert op het perceel aan de [plaats] (de locatie) een veehouderij. Naast varkens houdt eiseres honden om mee te fokken voor de verkoop.
 De derde-partij heeft het college verzocht om vanwege het in strijd met het bestemmingsplan houden en fokken van honden op de locatie handhavend op te treden. Dat verzoek is door het college met het primaire besluit afgewezen.
 Met het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit herzien in die zin dat het college overweegt dat het houden en fokken van honden op de locatie een bedrijfsmatig karakter heeft. Dit is volgens het college in strijd met het geldende bestemmingsplan. Ook stelt het college vast dat er een uitloopruimte alsmede verhardingen zijn aangelegd achter stal 3. Voor deze bouwactiviteiten is geen omgevingsvergunning verleend, terwijl dit volgens het college wel had gemoeten. Vanwege deze overtredingen wijst het college het verzoek om handhaving met het bestreden besluit alsnog toe. Het college legt aan eiseres een last onder dwangsom op. Eiseres dient de volgende overtredingen binnen de daarvoor verleende termijn te beëindigen en beëindigd te houden:
o Het houden en fokken van honden in strijd met artikel 1, vierde lid en artikel 8, eerste lid van het bestemmingsplan “Buitengebied Best 2002”, alsmede het daardoor afwijken van artikel 2.1.1 van de omgevingsvergunning van 3 november 2004 en aldus handelen in strijd met artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Bijvoorbeeld door het bedrijfsmatig houden en fokken van honden te staken en gestaakt te houden.
o Het veranderen van een inrichting zonder omgevingsvergunning in strijd met artikel 2.1, eerste lid en onder e, van de Wabo. Bijvoorbeeld door het bedrijfsmatig houden en fokken van honden te staken en gestaakt te houden.
o Het aanleggen van verharding en uitloopruimte ten behoeve van de activiteit houden en fokken van honden zonder omgevingsvergunning in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder a en c van de Wabo. Bijvoorbeeld door het verwijderen en verwijderd houden van de verharding, de uitloopruimte en de voorzieningen die daaraan ten dienste staan.
 Op zitting heeft het college laten weten dat de last onder dwangsom enkel ziet op de activiteiten op de locatie die verband houden met het bedrijfsmatig houden en fokken van honden.
 Het ten tijde van het bestreden besluit geldende bestemmingsplan voor de locatie betreft het bestemmingsplan “Buitengebied Best 2002” (het bestemmingsplan). Op grond van het bestemmingsplan is aan de gronden binnen de locatie de bestemming ‘Agrarisch gebied’ (artikel 8) toegekend, en tevens de medebestemming ‘Agrarische bedrijfsdoeleinden -AB-’ (artikel 16) met de aanduiding ‘grondgebonden’.
Is een hondenfokkerij in strijd met het bestemmingsplan?
6. Eiseres betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, dat de hondenfokactiviteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan. Zij voert daartoe in de eerste plaats aan dat een hondenfokkerij een agrarisch bedrijf is in de zin van de planregels. Het houden van dieren is in de begripsbepaling van ‘agrarisch bedrijf’ in de planregels niet beperkt tot bepaalde diersoorten. Met de fokactiviteiten worden producten voortgebracht, namelijk pups, zodat het fokken van honden voldoet aan de omschrijving van agrarisch bedrijf, aldus eiseres. In deze begripsbepaling speelt volgens eiseres grondgebondenheid geen rol. Eiseres voert daartoe aan dat, gelet op het gebruik van het woord ‘mede’ in de doeleindenomschrijving van artikel 16 van de planregels, op grond van het bestemmingsplan zowel een agrarisch bedrijf als een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan. Ook ontbreekt in de doeleindenomschrijving een verwijzing naar de aanduiding ‘grondgebonden’ op de detailplankaart, waardoor deze aanduiding niet van toepassing is. Daarnaast is volgens eiseres aan de delen van de planregels die wel gaan over grondgebondenheid goedkeuring onthouden door gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (gedeputeerde staten).
6.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat een hondenfokkerij in strijd is met het geldende bestemmingsplan, omdat het houden en fokken van honden niet valt onder de definitie van agrarisch bedrijf. Het houden van dieren moet volgens het college worden uitgelegd in relatie tot de term ‘agrarisch bedrijf’. Hieronder wordt in het algemeen spraakgebruik niet verstaan het houden en fokken van honden. Ook moet volgens de planregels sprake zijn van grondgebondenheid. Hiervan is bij een hondenfokkerij geen sprake.
6.2.
Bij uitspraak van vandaag (SHE 21/3340), heeft de rechtbank geoordeeld dat het gebruik van de locatie voor hondenfokactiviteiten in strijd is met het bestemmingsplan. Voor de motivering van dat oordeel wordt kortheidshalve naar die uitspraak verwezen. Dat betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van de locatie voor hondenfokactiviteiten in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen dat gebruik. De beroepsgrond slaagt niet.
Mag het college handhavend optreden?
7. Eiseres heeft niet aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college behoort af te zien van handhaving. Het college mag daarom handhavend optreden tegen het gebruik van de locatie voor hondenfokactiviteiten annex hondenfokkerij.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het college handhavend mag optreden tegen het gebruik van de locatie voor hondenfokactiviteiten annex hondenfokkerij. De aan eisers opgelegde last onder dwangsom blijft daarmee in stand.
9. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
10. Uit een oogpunt van dierenwelzijn ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het primaire besluit wordt geschorst, tot en met zes weken na verzending van deze uitspraak. De termijn om te voldoen aan de last met betrekking tot de hondenfokkerij wordt daarmee verlengd met zes weken na verzending van deze uitspraak. Dit geeft eiseres de mogelijkheid om binnen zes weken een nieuwe verblijfplaats voor haar honden te vinden, zonder dat zij direct na deze uitspraak van rechtswege dwangsommen verbeurt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- schorst, met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, het besluit van 8 november 2021 tot en met zes weken na verzending van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.A.B. Elsman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De datum van verzending is direct hierboven weergegeven met een stempel. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bestemmingsplan “Buitengebied Best 2002”
Artikel 1 – Begripsomschrijvingen
In deze voorschriften wordt verstaan onder:
4. Agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
5. Agrarisch bedrijf, grondgebonden: een agrarisch bedrijf of bijzonder agrarisch bedrijf, waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond;
6. Agrarisch bedrijf, niet-grondgebonden: een agrarisch bedrijf of een bijzonder agrarisch bedrijf, waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in gebouwen;
34. duurzame agrarische bedrijfsvoering: instandhouden en ontwikkelen van de agrarische productiefunctie waarbij als uitgangspunt geldt, dat aan volwaardige agrarische bedrijven voldoende mogelijkheden moeten worden geboden om ook op lange termijn de nodige volwaardigheid en levensvatbaarheid te behouden
Artikel 3 – Verhouding tussen de bestemmingen
Lid 1
Waar een hoofdbestemming, aangegeven op plankaart 1, samenvalt met de medebestemming Agrarische bedrijfsdoeleinden of Bedrijfsdoeleinden geldt primair het bepaalde ten aanzien van de medebestemming. De bepalingen met betrekking tot de hoofdbestemmingen zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de medebestemming.
Artikel 8 – Agrarisch gebied
Lid 1
De gronden op plankaart 1 aangewezen voor ‘Agrarisch gebied’ zijn bestemd voor:
a. een duurzame agrarische bedrijfsvoering;
b. extensief recreatief medegebruik.
Artikel 16 – Agrarische bedrijfsdoeleinden -AB-
Lid 1
De gronden, op een detailplankaart, aangewezen voor ‘Agrarische bedrijfsdoeleinden -AB-‘ zijn overeenkomstig de aanduidingen op de kaart mede bestemd voor:
a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
b. (…).