ECLI:NL:RBOBR:2023:1452

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
01/993373-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot invoer van metamfetamine en voorbereidingshandelingen voor drugshandel

Op 30 maart 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten met betrekking tot de invoer van metamfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de poging tot invoer van circa 15 kilogram metamfetamine en bij meerdere voorbereidingshandelingen voor de invoer en productie van drugs. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon met een dagvaarding op 20 januari 2022. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op verschillende data in 2022 en 2023, heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelingen heeft verricht die gericht waren op het binnenbrengen van drugs in Nederland, waaronder het aanmaken van accounts bij vervoerders en het onderhouden van contacten over de status van zendingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar heeft hem schuldig bevonden aan de feiten 1 en 2.1.1, waarbij de verdachte een gevangenisstraf van zes jaar is opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de drugshandel en de impact van harddrugs op de volksgezondheid meegewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/993373-21
Datum uitspraak: 30 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Heerhugowaard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 februari 2022, 14 april 2022, 23 juni 2022, 13 september 2022, 8 maart 2023, 10 maart 2023 en 16 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 januari 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat [1] :
Feit 1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2020 tot en met 24 november 2020 te Wervershoof, gemeente Medemblik en/of Krabbendijke, gemeente Reimerswaal, en/of Bergen op Zoom en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een postpakket met daarin circa 15 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende metamfetamine (in elk geval een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet), zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
hebbende hij en/of zijn mededader(s)
- een postpakket met daarin circa 15 kilogram metamfetamine (in elk geval een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) met bestemming Nederland verzonden en/of laten verzenden en/of
- met het oog op de toezending van het postpakket bevattende de metamfetamine (in elk geval een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) een account bij UPS aangemaakt en/of
- de betaling van verzending van het postpakket verzorgd en/of
- een afleveradres voor de aflevering van het postpakket verzorgd en/of
-
- tussentijds contact onderhouden over de status van de toezending van het postpakket en/of
- (telefonisch) navraag gedaan naar de "afleverstatus" van het pakket en/of
- de trackinggegevens van het postpakket bekeken,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Feit 2.
Feit 2.1.1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 november 2020 en/of op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 november 2020 tot en met 1 maart 2021 te Wervershoof, gemeente Medemblik en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende metamfetamine, in elk geval één of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst 1 van de Opiumwet, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
Feit 2.1.2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 november 2020 en/of op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 november 2020 tot en met 1 maart 2021 te Wervershoof, gemeente Medemblik en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer (post)pakketten met daarin een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine (in elk geval een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet), zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
hebbende hij en/of zijn mededader(s)
- (een) pakket(ten) met daarin metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) met bestemming Nederland verzonden en/of laten verzenden en/of
- contacten onderhouden met het oog op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) pakket(ten )bevattende metamfetamine en/of
- met het oog op de toezending van (een) pakket(ten) bevattende metamfetamine een account bij een vervoerder aangemaakt en/of
- de betaling van verzending van (een) pakket(ten) bevattende metamfetamine verzorgd en/of
- een afleveradres voor de aflevering van (een) pakket(ten) bevattende metamfetamine verzorgd en/of
- tussentijds contact onderhouden over de status van de toezending van (een) pakket(ten) bevattende metamfetamine en/of
- de trackinggegevens van (een) pakket(ten) bevattende metamfetamine bekeken,
terwijl de uitvoering van de/dat voorgenomen misdrijven/misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
Feit 2.2.
hij op één meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 november 2020 en/of op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 november 2020 tot en met 1 maart 2021 te Wervershoof, gemeente Medemblik en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van metamfetamine, in elk geval een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet, zijnde metamfetamine een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft trachten te verschaffen,
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededader(s) wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- (een) pakket(ten) met daarin verborgen metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) met bestemming Nederland verzonden en/of laten verzenden en/of
- contacten onderhouden met het oog op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) pakket(ten) bevattende metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) en/of
- met het oog op de toezending van (een) pakket(ten) bevattende metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) een account bij een vervoerder aangemaakt en/of
- de betaling van verzending van (een) pakket(ten) bevattende metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) verzorgd en/of
- een afleveradres voor de aflevering van (een) pakket(ten) bevattende metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) verzorgd en/of
-
- tussentijds contact onderhouden over de status van de toezending van (een) pakket(ten) bevattende metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) en/of
- de trackinggegevens van (een) pakket(ten) bevattende metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) bekeken;
Feit 3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 31 december 2020 te Wervershoof, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 200 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine (ice), zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 4.
hij op of omstreeks 31 december 2020 te Wervershoof, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 200 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine (ice), zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak feiten 3 en 4.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor feit 3. Op basis van de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen dient te worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de gronden als vermeld in zijn pleitaantekeningen betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 en 4 tenlastegelegde.
Het oordeel van de rechtbank.
Aan verdachte wordt onder feit 3 verweten dat hij 200 kilogram metamfetamine heeft ingevoerd in december 2020. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de berichten die zich in het dossier bevinden niet vastgesteld kan worden wanneer de metamfetamine verstuurd dan wel ontvangen zou zijn. Concrete berichten die naar het verzendproces of de ontvangst te herleiden zijn, ontbreken. De rechtbank zal verdachte overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman van dit feit vrijspreken.
Aan verdachte wordt onder feit 4 verweten, kort gezegd, dat hij de hierboven genoemde 200 kilogram metamfetamine heeft verkocht of in ieder geval aanwezig heeft gehad. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is van “aanwezig hebben” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet sprake als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden en evenmin hoeft te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van die verdovende middelen.
De rechtbank kan slechts vaststellen dat verdachte een filmpje van de partij ‘ [naam 1] ’ via de app Threema heeft verstuurd aan verschillende gebruikers van die app. De rechtbank kan niet vaststellen dat hij het filmpje zelf heeft gemaakt en kan daarom niet uitsluiten dat de verklaring van verdachte dat hij het filmpje van een ander heeft ontvangen en alleen maar heeft doorgestuurd, juist is. Datzelfde geldt voor zijn verklaring dat hij de partij namens een ander heeft aangeboden. Al met al bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen dat verdachte de partij daadwerkelijk onder zich had en dat hij daarover feitelijke macht kon uitoefenen als bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad. Voor een verdergaande betrokkenheid van verdachte als, kort gezegd, verkoper of bewerker in de zin van artikel 2, aanhef onder B van de Opiumwet ontbreekt eveneens het bewijs. Verdachte zal daarom van feit 4 worden vrijgesproken.

Bewijs ten aanzien van de feiten 1 en 2.

Het standpunt van de officier van justitie.
Op basis van de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de ten laste gelegde feiten 1 en 2.1.1 wettig en overtuigend bewezen dienen te worden. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat alle zendingen in de periodes van 1 januari 2020 tot en met 1 november 2020 en 25 november 2020 tot en met 1 maart 2021 pakketten betroffen met daarin metamfetamine.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de gronden als vermeld in zijn pleitaantekeningen betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor feit 1 en feit 2.1. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring voor het subsidiaire feit 2.2. De verdediging stelt zich voor wat betreft feit 1 op het standpunt dat verdachte niet wist dat er metamfetamine in het in Duitsland onderschepte pakket zat en wat betreft feit 2.1 dat niet bewezen kan worden dat er verdovende middelen zaten in de verstuurde pakketten en dat verdachte hierom dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen. [2]
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn - omwille van de leesbaarheid van het vonnis - uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De bewezenverklaring van de feiten 1, 2.1.1 en 2.2 volgt - tenzij hieronder toegelicht - genoegzaam uit de in de bewijsbijlage weergegeven bewijsmiddelen.
Bewijsverweren.
Ter terechtzitting van 10 maart 2023 heeft de verdediging een aantal bewijsverweren gevoerd. Deze verweren vinden hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank zal de verweren van de raadsman - voor zover noodzakelijk - bespreken bij de desbetreffende feiten.
Inleiding feiten 1 en 2.
Aan verdachte is - kort en zakelijk weergegeven - onder feit 1 tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het medeplegen van de import van 15 kilogram metamfetamine. Aan verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij zich (meermalen) schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de import van metamfetamine (feit 2.1.1) en/of dat hij zich (meermalen) schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het medeplegen van de import van metamfetamine (feit 2.1.2) dan wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, gericht op de handel in synthetische drugs (feit 2.2). Verdachte zou deze feiten gepleegd hebben door middel van het (laten) verzenden van postpakketten met daarin metamfetamine of een soortgelijk op lijst I van de Opiumwet vermeld middel vanuit Colombia en/of Mexico naar Nederland.
De identificatie van Threema-accounts en WhatsApp-accounts
Voor de bewijsvoering zijn van belang de inhoud van de in het dossier aanwezige Threema- en WhatsApp-berichten.
De vraag die allereerst moet worden beantwoord, is of verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te identificeren zijn als de gebruikers van bepaalde Threema- en WhatsApp-accounts.
[accountnaam 1] , [accountnaam 2] en [accountnaam 3]
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van verdachte en de inhoud van de proces-verbalen van bevindingen betreffende de identificatie van [accountnaam 1] en [accountnaam 2] vast dat verdachte de gebruiker was van deze accounts in Threema. Daarnaast stelt de rechtbank op grond de verklaring van verdachte en van het proces-verbaal van bevindingen betreffende de gebruikers van telefoonnummers [nummer 1] en [nummer 2] vast dat hij ook de gebruiker is van telefoonnummer [nummer 3] met WhatsApp-account [accountnaam 3] .
[accountnaam 4] , [accountnaam 5] en [accountnaam 6]
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van [medeverdachte 1] en de inhoud van de proces-verbalen betreffende de gebruikers van telefoonnummers [nummer 4] en [nummer 5] vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker is van telefoonnummer [nummer 5] met WhatsApp-account [accountnaam 7] . Ook is hij de gebruiker van telefoonnummer [nummer 4] met WhatsApp-account [accountnaam 6] . Daarnaast stelt de rechtbank op grond van de verklaring van [medeverdachte 1] en het proces-verbaal van bevindingen betreffende de gebruikers van telefoonnummers [nummer 1] en [nummer 2] vast dat hij de gebruiker is van telefoonnummer [nummer 1] met WhatsApp-account [accountnaam 5] .
[accountnaam 8]
Hoewel [medeverdachte 2] heeft ontkend dat hij [accountnaam 8] is, volgt de rechtbank hem daarin niet. Hiervoor is het volgende van belang.
Op 29 december 2020 vond in Threema een gesprek plaats tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 10] ( [verdachte] ). Hierin schreef verdachte om 13:23 uur dat hij een groep heeft aangemaakt met [alias medeverdachte 2] . Op dezelfde dag is om 13:23 uur een groepsapp aangemaakt met [accountnaam 1] , [naam 3] en [accountnaam 8] . [accountnaam 1] en [accountnaam 8] hadden op 29 juni 2021 een gesprek met elkaar via Threema. Tijdens dat gesprek vroeg [accountnaam 1] of [accountnaam 8] met zijn zwager [persoon 2] bedoelde. Daarop antwoordde [accountnaam 8] dat hij maar één zwager heeft. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] destijds één zwager had en die heeft de naam [persoon 2] .
[accountnaam 8] appte op 3 februari 2021 telefoonnummer ( [nummer 6] naar [accountnaam 1] .
In de groepsapp met [accountnaam 1] en [accountnaam 10] stelde [accountnaam 9] op 10 februari 2021 de vraag “tot hlt bn je werk morgen”, waarop [accountnaam 10] antwoordde dat hij rond half vijf weer terug is. Vervolgens appte [accountnaam 8] : “Oke gaan we dn gelijk knallen?”, waarop [accountnaam 10] antwoordde: “Zeker zit niet anders”.
Uit analyse van de historische telefoongegevens van telefoonnummer [nummer 6] is gebleken dat de telefoon met dit nummer vanaf 11 februari 2021 een mast aanstraalde in [gemeente 1] . Dat was ook het geval op de dagen erna tot en met 15 februari 2021. De eerste mast die op 16 februari 2021 werd aangestraald, was een mast in [mast] om 07:48 uur. Deze mast ligt in de directe omgeving van [gemeente 1] . Daarna bewoog het telefoonnummer in de richting van Den Haag. [medeverdachte 2] woont in [gemeente 2] en dat ligt onder Den Haag.
In een telefoongesprek van 23 maart 2021 tussen verdachte en ene [persoon 3] met telefoonnummer [nummer 7] , vertelde [persoon 3] dat hij van [alias medeverdachte 2] (kale man) had gehoord dat verdachte opgesloten zat. Uit het gesprek volgt dat [alias medeverdachte 2] in het huis van de broer van verdachte was “toen zij binnen vielen”. [persoon 3] vond het raar “dat ze hem lieten gaan”. [medeverdachte 2] was aanwezig in de woning van de broer van verdachte aan de [adres 2] in [gemeente 1] toen de woning op 16 februari 2021 om 07:10 uur werd doorzocht door de politie. Nadat hij was aangetroffen is hij weggestuurd. Uit een foto van [medeverdachte 2] in het dossier (zie p. 675) blijkt daarnaast dat hij kaal is.
In een telefoongesprek op 12 april 2021 tussen verdachte en een ander
(de rechtbank begijpt: [persoon 3] )werd opnieuw over [alias medeverdachte 2] gesproken. Verdachte stelde toen voor om [alias medeverdachte 2] , [alias medeverdachte 2] te noemen. In een telefoongesprek op 22 april 2021 vroeg verdachte of de ander [alias medeverdachte 2] , [alias medeverdachte 2] had gesproken. Vervolgens werd aan hem telefoonnummer [nummer 8] doorgegeven. Verdachte heeft later verklaard dat hij met [alias medeverdachte 2] en [alias medeverdachte 2] / [alias medeverdachte 2] [medeverdachte 2] bedoelde. Verder bleek telefoonnummer [nummer 8] te horen bij een mobiele telefoon die op 24 augustus 2021 bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] in de jas van [medeverdachte 2] werd gevonden.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] degene is die in Threema gebruikmaakte van de naam [accountnaam 8] .
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feiten 1 en 2.
De rechtbank is van oordeel dat er een onderscheid gemaakt dient te worden tussen de zendingen vóór en na 24 november 2020. Op genoemde datum heeft de Duitse douane de zending aan [persoon 4] onderzocht en is metamfetamine aangetroffen. De rechtbank is daarom van oordeel dat zendingen na 24 november 2020 in ieder geval niet kunnen worden aangemerkt als ‘proefballonnen’ (pakketten zonder drugs) die enkel dienden om de transportlijnen voor toekomstige drugssmokkel te testen. De rechtbank betrekt daarbij dat voorafgaand aan 24 november 2020 al zes zendingen hebben plaatsgevonden. Daarbij vindt de rechtbank steun in de omstandigheid dat uit de in de bewijsbijlage weergegeven berichten die op 6 februari 2021 tussen verdachte en ‘ [naam 2] ’ gestuurd worden blijkt dat er een pakket met ‘iets geïmpregneerd’ naar [persoon 5] is gestuurd. Het is ambtshalve bekend bij de rechtbank dat de terminologie inzake ‘impregneren’ past bij smokkel van verdovende middelen.
Ondanks dat de rechtbank van oordeel is dat er in de na 24 november 2020 verzonden pakketten verdovende middelen hebben gezeten, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen of het gaat om metamfetamine of dat sprake was van een ander middel als genoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Hier houdt de rechtbank in haar bewezenverklaring rekening mee.
In het verlengde hiervan acht de rechtbank het voor wat betreft de pakketten die na 24 november 2020 zijn verzonden, bewezen dat verdachte wist dat er drugs in zaten. Dit volgt uit de Threema-gesprekken (onder meer het taalgebruik: ‘impregneren’ en ‘spullen er uit halen’). Ook blijkt op geen enkel moment uit de gesprekken tussen verdachte en [persoon 6] dat verdachte verbaasd is dat er verdovende middelen in de zending van 24 november 2020 zijn aangetroffen. Sterker nog, uit een OVC-gesprek van 9 februari 2021 blijkt dat hij verbaasd is als er in een door de douane gecontroleerde de zending geen drugs zijn aangetroffen.
Wat betreft de pakketten die zijn verzonden vóór 24 november 2020 (periode van 1 januari 2020 tot en met 1 november 2020) is de rechtbank van oordeel dat niet is vast te stellen dat hierin verdovende middelen zaten. Niet uitgesloten kan worden dat er nog slechts sprake was van het opzetten van lijnen tussen verschillende landen en dat er in de toekomst verdovende middelen op deze manier verstuurd zouden worden.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen feit 1 en feit 2.1.1 voor wat betreft de zendingen van 5 februari 2021 aan [persoon 7] , 6 februari 2021 aan [persoon 8] en 3 maart 2021 aan [persoon 9] .
De rechtbank merkt hierbij nog op dat in de Threema-berichten aangaande de zending [persoon 9] wordt gesproken over 400 gram en 600 gram. Uit de berichten is enkel op te maken dat het pakket met 400 gram naar [persoon 9] is gestuurd en volgt niet wat er met de zending van de 600 gram is gebeurd. De bewezenverklaring van de rechtbank aangaande de zending aan [persoon 9] ziet aldus enkel op 400 gram.
Nu verdachte voor de periode 1 januari 2020 – 1 november 2020 wordt vrijgesproken komt de rechtbank wat betreft die periode toe aan een beoordeling van het subsidiaire feit 2.2. Zij acht dat feit wettig en overtuigend bewezen. Dit wat betreft de zendingen op 18 februari 2020, 26 februari 2020, 26 juli 2020, 28 juli 2020, 17 augustus 2020 en 7 september 2020 aan [persoon 4] .
Conclusies ten aanzien van feit 1, feit 2.1.1 en 2.2
De rechtbank is op grond van hetgeen hierboven is overwogen en de in de bewijsbijlage weergegeven bewijsmiddelen van oordeel dat feit 1, feiten 2.1.1 en 2.2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, zoals hieronder in de bewezenverklaring is weergegeven. De rechtbank spreekt verdachte voor het overige ten laste gelegde vrij.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Feit 1.
in de periode van 1 november 2020 tot en met 24 november 2020 te Wervershoof, gemeente Medemblik en Krabbendijke, gemeente Reimerswaal, en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen van een postpakket met daarin circa 15 kilogram metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, hebbende hij en/of zijn mededaders
- een postpakket met daarin circa 15 kilogram metamfetamine met bestemming Nederland verzonden en/of laten verzenden en
- een afleveradres voor de aflevering van het postpakket verzorgd,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Feit 2.1.1.
in de periode van 25 november 2020 tot en met 1 maart 2021 te Wervershoof, gemeente Medemblik en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine, in elk geval één of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
en
Feit 2.2.
in de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 november 2020 te Wervershoof, gemeente Medemblik en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk, bereiden, bewerken, verwerken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van metamfetamine, in elk geval een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet, zijnde metamfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden,
- anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, mede te plegen,
- zich en/of anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft trachten te verschaffen,
- voorwerpen en stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit, hebbende verdachte en/of verdachtes mededaders:
- pakketten met daarin verborgen metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) met bestemming Nederland verzonden en/of laten verzenden en
- contacten onderhouden met het oog op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van pakketten bevattende metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) en
- met het oog op de toezending van pakketten bevattende metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) een account bij een vervoerder aangemaakt en
- de betaling van verzending van pakketten bevattende metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) verzorgd en
- een afleveradres voor de aflevering van pakketten bevattende metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) verzorgd en
-
- tussentijds contact onderhouden over de status van de toezending van pakketten bevattende metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) en
- de trackinggegevens van pakketten bevattende metamfetamine (in elk geval een materiaal bevattende een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) bekeken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich namens verdachte op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog is en heeft betoogd dat er rekening gehouden dient te worden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij heeft de raadsman ook gewezen op de lange gevangenisstraf en hoge geldboete die aan verdachte zijn opgelegd in onderzoek Hammond II. In het geval dat de rechtbank enkel tot een bewezenverklaring van feit 2 subsidiair zou komen, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht passend.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot invoer van 15 kilogram metamfetamine, driemaal de invoer van een onbekende hoeveelheid metamfetamine en gedurende een lange periode in ieder geval zes keer aan de voorbereidingshandelingen ten behoeve van de invoer en productie van drugs.
Harddrugs vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en de productie daarvan draagt bij aan het ontstaan van verslaving en de instandhouding daarvan. Meer specifiek is metamfetamine, oftewel
crystal meth, een voor de volksgezondheid extreem gevaarlijke harddrug. Het gebruik daarvan is bijzonder verslavend en heeft op de gebruikers een bijna verwoestende uitwerking. Voorts gaat de productie van harddrugs, naar de ervaring leert, dikwijls gepaard met het plegen van andere strafbare feiten. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich geen rekenschap gegeven van de schadelijke gevolgen van zijn handelen. Verdachte was bezig met (het opzetten van) een internationale transportlijn voor in ieder geval metamfetamine vanuit Mexico en Colombia naar Nederland, waarbij verdachte gebruik maakte van pakketdiensten die de voorwerpen met daarin drugs van de (Zuid-)Amerikaanse landen naar adressen in Nederland vervoerden. Er hebben reeds - in ieder geval - drie geslaagde zendingen plaatsgevonden. Verdachte onderhield het contact met de betrokken personen in (Zuid-)Amerika en zorgde in Nederland onder meer voor adressen waar de pakketten naartoe gezonden konden worden. Verdachte opereerde aldus op een doordachte manier in de (internationale) drugsmarkt en was daarin een belangrijke schakel. Hierbij heeft betrokkene doelbewust medeverdachte [medeverdachte 1] - die destijds onder bewind stond en in de schuldsanering zat - betrokken bij die handel, enkel en alleen voor zijn eigen financiële gewin. Dat rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 30 december 2022 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aangaande het strafmaximum is van toepassing.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank voor wat betreft feit 1 aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal - ondanks dat zij verdachte vrijspreekt voor meer feiten dan door de officier van justitie gerekwireerd - dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt gelet op het verwoestende karakter van metamfetamine, de leidende rol die verdachte heeft gehad in het netwerk, tenminste op de Nederlandse bodem, en de omstandigheid dat verdachte actief (kwetsbare) personen in zijn handel heeft betrokken.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 45, 47, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 10, 10a van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Ten aanzien van feit 3 en 4:
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 en 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Ten aanzien van feit 1 en 2:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

en

medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voor te bereiden, een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen en zich en/of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. A. Bril, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. te Bogt, griffier,
en is uitgesproken op 30 maart 2023.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft haar eigen nummering aangebracht ten aanzien van feit 2, teneinde de leesbaarheid van dit vonnis te bevorderen. Deze nummering wordt in het gehele vonnis aangehouden.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van het Team Generieke Opsporing 6 (DLR), proces-verbaalnummer 26Hammond-02828, onderzoeksnummer LERCF19010, onderzoeksnaam 26Hammond, opgemaakt en gesloten d.d. 19 november 2021, aantal doorgenummerde bladzijden: 800.