ECLI:NL:RBOBR:2023:1443

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
23/639
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg over de toepassing van de Jeugdwet en Wmo na het bereiken van de meerderjarigheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, de vader van een meerderjarige zoon met ASS en ADHD, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de aanvraag om verlengde jeugdhulp in de vorm van individuele begeleiding. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Jeugdwet niet kan worden toegepast na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, tenzij er sprake is van specifieke omstandigheden zoals een jeugdreclasseringsmaatregel. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Wmo voorrang heeft boven de Jeugdwet in dit geval, en dat de aanvraag voor jeugdhulp niet kan worden voortgezet. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat het bezwaar van verzoeker kans van slagen heeft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke scheiding tussen de Jeugdwet en de Wmo, vooral in situaties waarin jongeren de meerderjarigheid bereiken. De voorzieningenrechter concludeert dat de gemeente Veldhoven terecht heeft besloten dat de jeugdhulp niet kan worden voortgezet onder de Jeugdwet, en dat de voorzieningen op grond van de Wmo moeten worden aangevraagd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/639

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], namens zijn meerderjarige zoon
[verzoeker], uit [woonplaats] , verzoeker,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven

(gemachtigde: Y. Vardar).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de afwijzing van de aanvraag om verlengde jeugdhulp in de vorm van individuele begeleiding voor [verzoeker] (hierna: [naam] ).
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 17 februari 2023 afgewezen (het bestreden besluit). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. Namens verweerder heeft ook mevrouw [naam] aan de zitting deelgenomen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. [naam] is bekend met ASS en ADHD. Hij heeft na groep 5 geen regulier dagonderwijs meer gevolgd. Na veroordeling wegens een strafbaar feit is [naam] een jeugdreclasseringsmaatregel opgelegd. [naam] ontving sinds 1 januari 2015 jeugdhulp in de vorm van individuele begeleiding in het kader van de Jeugdwet. Deze begeleiding is toegekend voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 10 november 2022. De begeleiding wordt sinds 2019 ingekocht bij Loek@you. Omdat [naam] op [geboortedag] 2022 achttien jaar is geworden, heeft verzoeker op 5 november 2022 een aanvraag om verlengde jeugdhulp voor deze begeleiding gedaan. Deze aanvraag is ondersteund met een zorg- en budgetplan.
2. Verweerder heeft de werkwijze dat met jongeren voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een gesprek wordt gehouden, om te bezien welke hulp er mogelijk nodig is na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Omdat door een systeemtechnische fout de melding dat [naam] de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt niet op tijd is gedaan, is het verweerder niet gelukt om voor de afloop van de indicatie individuele begeleiding te bezien welke hulp er vanuit welke wet nodig is na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar.
3. Verweerder heeft daarom de jeugdhulp van 11 november 2022 tot 17 februari 2023 voortgezet om de zorgverlening aan [naam] te kunnen continueren terwijl verweerder onderzoekt welke hulp vanuit welke wet voor eiser nodig is.
4. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen en daaraan ten grondslag gelegd dat de aanspraak op begeleiding valt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), omdat [naam] op [geboortedag] 2022 achttien jaar is geworden. [naam] kan dus aanspraak maken op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, te weten de Wmo. Verzoeker wil echter geen aanvraag op grond van de Wmo doen, zodat verweerder alleen kan beslissen dat [naam] niet in aanmerking komt voor een voorziening op grond van de Jeugdwet.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
6. Gezien de omstandigheden in deze zaak acht de voorzieningenrechter spoedeisend belang aanwezig. [naam] ontvangt immers sinds 18 februari 2023 geen individuele begeleiding meer door Loek@you, terwijl niet in geschil is dat [naam] begeleiding nodig heeft.
7. Verzoeker legt aan het verzoek om voorlopige voorziening ten grondslag dat [naam] in aanmerking moet komen voor verlengde jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. Hij wijst er op dat Jeugdbescherming Brabant (JBB), dat tot 29 oktober 2022 de jeugdreclassering heeft uitgevoerd, in de beëindigingsrapportage heeft aangegeven dat de individuele begeleiding ook bij meerderjarigheid noodzakelijk is en vanuit de verlengde Jeugdwet moet worden voortgezet. Verweerder heeft bovendien op 22 december 2022 ook zelf aangegeven dat stoppen van de begeleiding tot nadelige gevolgen voor het welzijn van [naam] kan leiden. Daarom heeft verweerder de jeugdhulp ook voortgezet tijdens de onderzoeksperiode. Verzoeker is van mening dat als er gedurende het onderzoek begeleiding nodig is, deze ook nodig is gedurende het bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening.
8. Verweerder is het met verzoeker eens dat [naam] begeleiding nodig heeft voor zijn problematiek en dat het in het belang van [naam] is dat deze begeleiding ook na zijn achttiende verjaardag verder gaat. Dit betekent volgens verweerder echter niet dat voor deze hulp ook na de achttiende verjaardag van [naam] aanspraak kan worden gemaakt op de Jeugdwet. Verweerder wijst er in het verweerschrift van 9 maart 2023 ook op dat de Wmo-klantmanager een onderzoeksverslag Wmo heeft opgesteld waarin is aangegeven dat [naam] in aanmerking komt voor begeleiding op de grond van de Wmo. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat verlengde jeugdhulp alleen wordt ingezet als sprake is van een jeugdreclasseringsmaatregel. Hiervan is in het geval van [naam] echter geen sprake meer. [naam] kan dus voor begeleiding vanuit Loek@You vanaf zijn achttiende verjaardag aanspraak maken op de Wmo. Verweerder meent dan ook dat hij geen voorziening op grond van de Jeugdwet hoeft te treffen.
9. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Verzoeker verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar artikel 1.2 van de Jeugdwet. Dat moet volgens verzoeker zo worden gelezen dat het de gemeente vrij staat de Jeugdwet ook na het 18e jaar toe te passen. Van de voorrangsregeling voor andere wetten is de Wmo blijkens het eerste lid, aanhef en onder b, van artikel 1.2 nadrukkelijk uitgezonderd.
10. Deze stelling van verzoeker slaagt niet. In de Memorie van Toelichting (MvT) bij het wetsvoorstel van de Jeugdwet is het volgende opgenomen.

Jeugdige

In dit wetsvoorstel is gekozen voor een leeftijdsgrens van 18 jaar, met de mogelijkheid om bepaalde vormen van jeugdhulp voort te zetten of te hervatten totdat de jeugdige 23 jaar is geworden. Jeugdigen tot 23 jaar vielen in specifieke situaties reeds binnen de reikwijdte van de Wjz. Dit betrof onder andere de noodzakelijke voortzetting of hervatting van jeugdzorg voor een jeugdige die voordat hij meerderjarig werd reeds jeugdzorg ontving en tevens bij het gebruik van de VIR. Het bereiken van de meerderjarigheidsleeftijd betekent in de praktijk niet altijd dat de noodzaak en mogelijkheid tot opvoeding voorbij is. Ouders houden immers ook niet ogenblikkelijk op met opvoeden als hun kind meerderjarig wordt. Ook kan het nodig zijn om na het de leeftijd van 18 jaar jeugdhulp voort te zetten in verband met arbeidstoeleiding. Dit blijft in het nieuwe stelsel gelijk.
Voor jeugdhulp die verstrekt wordt in verband met een psychische stoornis of een verstandelijke beperking, en jeugdhulp die voorheen viel onder het begrip begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf als bedoeld bij of krachtens de AWBZ geldt echter de leeftijdsgrens van 18 jaar.Deze vormen van zorg zijn na het bereiken van het achttiende levensjaar als voorziening, recht of aanspraak immers verkrijgbaar op grond van de Wmo, AWBZ of Zvw.
Deze beperking tot het achttiende levensjaar geldt niet voor jeugdhulp die wordt ingezet in het kader van een strafrechtelijke beslissing [1] , voor deze hulp vloeit het moment waarop deze zorg start en eindigt voort uit het Wetboek van Strafrecht. Deze hulp kan derhalve wel tot na het achttiende levensjaar doorlopen[cursiveringen voorzieningenrechter]
. [2]

Artikel 1.2 (reikwijdte)

(…)
Onderdeel b
Naast de AWBZ, de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen en de Zvw kunnen er andere wetten zijn op basis waaraan een jeugdige een specifiek recht ontleent. Het is in dat geval aan het college om aan te tonen dat de jeugdige of diens ouders in die specifieke situatie geen aanspraak maakt op jeugdhulp ingevolge deze wet. De bewijslast ligt dus bij het college.
De Wmo kent ook een bepaling die regelt dat er geen aanspraak bestaat op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat
. Dit artikel van de Wmo zou, daar waar de compensatieplicht ziet op het treffen van voorzieningen in het kader van de begeleiding aan jeugdigen, aanleiding kunnen geven tot onduidelijkheid over welke wet nu voorliggend is, indien een jeugdige een voorziening op het gebied van begeleiding nodig heeft. Daarom is in de onderhavige bepaling een uitzondering opgenomen in die zin dat de compensatieplicht op het gebied van begeleiding niet ziet op jeugdigen tot de leeftijd van achttien jaar[cursivering voorzieningenrechter]. [3]
11. Hoewel de tekst van artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Jeugdwet niet uitmunt in helderheid maakt de voorzieningenrechter uit de hiervoor geciteerde toelichting op dit onderdeel op dat de bedoeling daarvan niet is om voortzetting van de Jeugdwet na het bereiken van het 18e jaar mogelijk te maken ondanks het feit dat ook de Wmo zou kunnen worden toegepast. De bedoeling is juist om te bepalen dat de Wmo niet behoort te worden toegepast op een minderjarige, voor wie ook een voorziening op grond van de Jeugdwet kan worden verstrekt. Deze uitleg is bovendien in overeenstemming met de algemene toelichting op de leeftijdsgrens van 18 jaar voor jeugdzorg, die is opgenomen in paragraaf 3.6 van de MvT [4]
12. Uit deze toelichting maakt de voorzieningenrechter op dat alleen een uitzondering op de leeftijdsgrens van 18 jaar voor jeugdhulp geldt voor de situatie dat de jeugdhulp wordt verstrekt in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel of strafrechtelijke beslissing en de einddatum daarvan ligt na het bereiken van het 18e jaar. Die situatie doet zich in het geval van [naam] niet voor.
13. Verweerder heeft zich daarom naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat [naam] niet in aanmerking komt voor verlengde toepassing van de Jeugdwet. Dit betekent dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
14. Het voorgaande wordt niet anders door de stelling van verzoeker dat de door verweerder in het vooruitzicht gestelde voorzieningen op grond van de Wmo – individuele begeleiding en groepsbegeleiding – niet van het niveau zijn dat bij een voorziening op grond van de Jeugdwet kan worden geboden; dat daarnaast groepsbegeleiding voor [naam] niet passend is, omdat hij niet – voldoende – in een groep kan functioneren, en dat de Wmo niet de mogelijkheid kent om ondersteuning te bieden aan de ouders van [naam] . De voorzieningenrechter wijst er op dat de vraag of de voorzieningen die verweerder op grond van de Wmo aan [naam] zou gaan bieden passend zijn buiten de omvang van dit geding valt. Het staat verzoeker vrij om in het kader van de behandeling van een nog in te dienen Wmo-aanvraag te onderbouwen welke voorzieningen voor [naam] passend zouden zijn en welke niet. Voorts kan verzoeker in het kader van een eventueel bezwaar tegen een besluit van verweerder op een Wmo-aanvraag beargumenteren waarom de door verweerder geïndiceerde Wmo-voorzieningen niet passend zijn.

Conclusie en gevolgen

15. Bij deze stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. Van in aanmerking te nemen proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van K. Postema, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2023.
de griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Nadien is de werking van deze uitzondering uitgebreid tot jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, aanhef en onder b, van de Jeugdwet, zie aldaar.
2.MvT bij het voorstel van wet houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet), Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 684, nr. 3, pagina’s 121 en 122.
3.MvT, pagina 126.
4.MvT, pagina 26.