ECLI:NL:RBOBR:2022:997

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
C/01/352042 / HA ZA 19-716
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap met betrekking tot de woning en inboedel tussen erfgenamen

In deze zaak, die betrekking heeft op de verdeling van de nalatenschap van de moeder van de partijen, hebben de erfgenamen, een broer en zus, een geschil over de toedeling van de woning en de inboedel. De rechtbank heeft op 14 juli 2021 een tussenvonnis gewezen waarin zowel tussen- als eindbeslissingen zijn genomen. In het eindvonnis van 16 maart 2022 heeft de rechtbank beslist dat de woning aan een derde zal worden verkocht, omdat beide erfgenamen een gelijk belang hebben en er geen doorslaggevende reden is om de woning aan één van hen toe te delen. De netto-opbrengst van de verkoop zal gelijkelijk worden verdeeld tussen de erfgenamen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de inboedel en het saldo op de bankrekeningen van de moeder op een bepaalde wijze moeten worden verdeeld. De vordering van de gedaagde met betrekking tot de urn met as is toegewezen, terwijl de vordering van de eiseres ter zake van de uitvaartkosten is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/352042 / HA ZA 19-716
Vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.H.H.M. Roelofs te Nuland,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N.M.A. Deckers te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Inleiding en korte samenvatting

1.1.
Deze zaak gaat het -kort samengevat- over de verdeling van de nalatenschap van de moeder van partijen.
1.2.
Op 14 juli 2021 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenvonnis gewezen. Daarin zijn zowel tussen- als eindbeslissingen genomen. De eindbeslissingen hebben betrekking op het saldo op de bankrekeningen, de urn met as en de vordering op grond van geldlening. Met betrekking tot de inboedel en de woning van moeder zijn tussenbeslissingen genomen.
Dit vonnis bevat de eindbeslissingen met betrekking tot deze punten en is tevens het eindvonnis.
1.3.
Eerst wordt in hoofdstuk 2 van de uitspraak kort opgesomd hoe de procedure verder is verlopen na het tussenvonnis van 14 juli 2021. Daarna wordt in hoofdstuk 3 kort de eiswijziging van [eiseres] uiteengezet. Vervolgens worden de (nadere) standpunten van partijen beoordeeld in hoofdstuk 4. De eindbeslissingen worden ten slotte vermeld in hoofdstuk 5 van deze uitspraak.

2.Hoe de procedure verder is verlopen

2.1.
Na het tussenvonnis van 14 juli 2021 heeft de rechtbank kennis genomen van:
  • de akte uitlating, tevens akte overlegging producties tevens akte eiswijziging van [eiseres] van 6 augustus 2021
  • de akte uitlaten verdeling woning en inboedel van [gedaagde] van 10 augustus 2021
  • het B16 formulier met bezwaar eiswijziging van [gedaagde]
  • de rolbeslissing van 18 augustus 2021
  • de akte uitlaten eiswijziging van [gedaagde] van 13 september 2021
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 8 oktober 2021
  • de antwoordakte uitlaten van [eiseres] van 12 oktober 2021.
2.2.
Vervolgens hebben beide partijen vonnis gevraagd.

3.Het geschil

3.1.
De akte van [eiseres] van 6 augustus 2021 houdt een wijziging in van haar vordering (in conventie) met betrekking tot de begrafeniskosten en de woning. Zij vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te veroordelen tot het vergoeden aan [eiseres] van de helft van het door hem van de (privé)bankrekening van erflaatster afgeschreven bedrag van
€ 11.029,3, al dan niet bij de verdeling van het saldo van die (privé) bankrekening van erflaatster, althans een geldbedrag zoals door de rechtbank te bepalen, en
2. De wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster te gelasten zoals hierna omschreven/gevorderd, althans een verdeling vast te stellen op door de rechtbank te bepalen wijze, en
Ad 1) ten aanzien van de woning te bepalen dat:
a) de waarde in het economisch verkeer c.q. de onderhandse verkoopwaarde van de woning gelijk is aan de meest recente WOZ-waarde daarvan, althans de waarde (koopprijs) daarvan wordt vastgesteld op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze;
b) [eiseres] binnen zes weken na betekening van het vonnis dient aan te geven of zij de woning voor de hiervoor onder a) genoemde vastgestelde waarde (koopprijs) toegedeeld wenst te krijgen:
I. Indien [eiseres] binnen de hiervoor onder 2.b genoemde termijn heeft aangegeven dat zij de woning
welvoor hiervoor onder 2.a vastgestelde waarde (koopprijs) toegedeeld wenst te krijgen:
1) de woning wordt toegedeeld aan [eiseres] , onder de verplichting de helft van de waarde (koopprijs) van de woning te vergoeden aan [gedaagde]
2) [gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na voornoemde mededeling van [eiseres] zijn volledige medewerking te verlenen aan levering van de woning, ten overstaan van een door [eiseres] aan te wijzen notaris, althans dat het vonnis in de plaats treedt van die notariële akte van levering ex artikel 3:300 lid 2 BW
II. Indien [eiseres] binnen de hiervoor onder 2.b genoemde termijn heeft aangegeven dat zij de woning
nietvoor de hiervoor onder 2.a vastgestelde waarde toegedeeld wenst te krijgen, dan wel de rechtbank de woning niet toedeelt aan één van partijen:
1) de woning zal worden verkocht door middel van een door de rechtbank aan te wijzen makelaar, aan wie door partijen de opdracht wordt verstrekt om de woning zo spoedig als mogelijk – met als uitgangspunt (aanvangsprijs) de door voornoemde makelaar getaxeerde waarde – tegen de hoogst mogelijke prijs aan te bieden c.q. te verkopen, althans voor/tegen de best mogelijke prijs, alsmede dat partijen alsdan – in overleg met c.q. op instructie van de makelaar – worden veroordeeld volledig te zullen meewerken aan de met die kopende partij te sluiten onderhandse (ver)koopovereenkomst;
2) beide partijen (tevens) te veroordelen om binnen twee weken na het onherroepelijk worden van voornoemde onderhandse (ver)koopovereenkomst hun volledige medewerking te verlenen aan levering van de woning ten overstaan van een door betreffende koper aan te wijzen notaris, althans het vonnis in de plaats treedt van die notariële akte van levering ex artikel 3:300 lid 2 BW.
3.2.
Voor het overige heeft [eiseres] haar vorderingen gehandhaafd. Deze vorderingen zijn in het vonnis van 14 juli 2021 vermeld onder 4.1.
3.3.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [eiseres] . De rechtbank heeft dit bezwaar op 18 augustus 2021 verworpen. Vervolgens heeft [gedaagde] inhoudelijk verweer gevoerd tegen de eiswijziging van [gedaagde] .

4.De verdere beoordeling

4.1.
In het tussenvonnis van 14 juli 2021 zijn zowel tussen- als eindbeslissingen genomen. Voor zover dat nodig is worden de nadere standpunten van partijen over de verschillende bestanddelen van de nalatenschap hieronder verder besproken. en worden er eindbeslissingen genomen.
Ad a. de woning
4.2.
Uit de aktes van partijen blijkt dat zij inderdaad opdracht hebben gegeven voor taxatie van de woning. Het rapport van Meierijstad Makelaardij van 16 juli 2021 is zowel door [eiseres] (productie 29 bij akte van 6 augustus 2021, in de akte zelf wordt verwezen naar productie 30) als door [gedaagde] (productie 14 bij akte van 10 augustus 2021) ingebracht. Uit dit rapport blijkt dat de woning op de peildatum 8 juli 2021 een marktwaarde had van
€ 275.000,-.
4.3.
[eiseres] wijst er op dat de makelaar ervan is uitgegaan dat de garage/berging niet bereikbaar is met de auto. Dit is volgens haar feitelijk onjuist. Er was altijd een auto in de garage gestald omdat er gebruik werd gemaakt van de gezamenlijke stoep/oprit met de buren. Er is sprake van bevrijdende verjaring. Volgens [eiseres] is er sprake van een waarde-verhogend effect tussen € 5.000,- en € 10.000,- dat dient te worden meegenomen in de toedeling van de woning.
4.4.
Partijen hebben zich uitgelaten over hun financieringsmogelijkheden, uitgaande van de getaxeerde waarde. Beide partijen verklaren dat zij de woning kunnen financieren. Zij hebben hun stelling ook onderbouwd. [eiseres] heeft dit gedaan met de verklaring van [bedrijf 1] (productie 29 bij de akte van 12 oktober 2021). [gedaagde] heeft dit gedaan met de verklaringen van [bedrijf 2] (productie 15 bij de akte van 10 augustus 2021). Hieruit blijkt dat beide partijen de woning kunnen financieren, uitgaande van een marktwaarde van € 275.000,-. [gedaagde] heeft ook een verklaring ingebracht waaruit blijkt dat hij de woning kan financieren als uit wordt gegaan van een waarde van € 285.000,- (productie 17 bij de akte van 8 oktober 2021). Ook heeft [gedaagde] de rechtbank verzocht hem nogmaals in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over toedeling van de woning en de mogelijkheid tot financiering indien de rechtbank de waarde op een hoger bedrag zou vaststellen.
4.5.
[eiseres] heeft primair gevorderd dat de woning aan haar wordt toegedeeld, terwijl [gedaagde] juist heeft gevorderd dat de woning aan hem wordt toegedeeld. In de overwegingen 5.5. en 5.6. van het tussenvonnis is vermeld wat partijen daarvoor hebben aangevoerd.
In de latere aktes heeft [eiseres] daar nog aan toegevoegd dat het haar bedoeling was dat in het geval de woning niet aan haar zou worden toegedeeld deze aan een derde, niet zijnde [gedaagde] , zal worden verkocht. [eiseres] wijst er op dat dan de hoogste prijs, althans de best mogelijke prijs zal worden verkregen. Gezien de situatie op de huizenmarkt is [eiseres] ervan overtuigd dat deze prijs hoger zal liggen dan de getaxeerde prijs. De makelaar lijkt dit te bevestigen op pagina 19 van het rapport: “
De huidige markt voor 2-kappers in [plaats] is goed tot zeer goed te noemen – zeker in deze prijsklasse. Er is relatief weinig aanbod en veel meer vraag. De markt is momenteel zelfs heet te noemen. Hierdoor worden woningen snel verkocht - binnen 3 maanden vaak.”
Uit de akte van 13 september 2021 van [gedaagde] blijkt dat ook hij van mening is dat de woning aan een derde dient te worden verkocht in het geval deze niet aan hem wordt toegedeeld. In dat geval is Meierijstad Makelaardij de aangewezen makelaar om de woning te verkopen. Om discussies tussen partijen te voorkomen is het aan de makelaar om een juiste vraagprijs vast te stellen, aldus [gedaagde] .
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de woning aan een derde dient te worden verkocht.
Er is namelijk geen doorslaggevende reden om deze aan één van partijen toe te delen.
In het tussenvonnis is al overwogen dat niet zal worden uitgegaan van een wens van moeder met betrekking tot de toedeling van de woning aan één van haar kinderen. Zowel [eiseres] als [gedaagde] geven aan dat zij toedeling van de woning wensen vanwege de emotionele waarde. Verder stelt [eiseres] dat deze woning het voor haar gemakkelijker maakt om de overstap van te maken van de huidige huurwoning naar een koopwoning, terwijl [gedaagde] stelt dat de woning voldoet aan de wensen die hij heeft voor zijn volgende stap op de woningmarkt (kleiner en dichter bij het centrum). Er is dus geen sprake van een rechtsgeldige voorkeur van moeder en voor beide kinderen geldt dat zij behalve een emotioneel belang ook een praktisch belang hebben. De belangen van [eiseres] gaan echter niet boven de belangen [gedaagde] . Omgekeerd is dat ook niet het geval. De rechtbank overweegt dat verkoop aan een derde betekent dat voor beide partijen een geldbedrag beschikbaar komt dat hen wat betreft hun toekomstige woonwensen op weg zal kunnen helpen. Verkoop aan een derde betekent bovendien dat beide partijen een gelijk belang hebben bij het verkrijgen van een zo hoog mogelijke opbrengst, in plaats van dat er sprake is van een tegenstrijdig belang bij toebedeling van de woning aan één van hen.
Deze wijze van verdeling doet daarom het meeste recht aan de belangen van beide partijen.
4.7.
Wat betreft de wijze van verkoop van de woning is de rechtbank van oordeel dat verkoop door Meierijstad Makelaardij het meest voor de hand ligt. De rechtbank zal deze makelaar daarom aanwijzen als de makelaar aan wie de opdracht wordt verstrekt de woning te verkopen. De makelaar zal de vraagprijs van de woning mogen vaststellen en ook zal worden beslist dat de vraagprijs moet worden aangepast/verlaagd als de woning binnen drie maanden niet is verkocht en dat de makelaar de beste (verkoop)prijs zal vaststellen, zoals vermeld is onder g. en h. van de (tegen)vorderingen van [gedaagde] .
4.8.
Ten slotte gaat de rechtbank ervan uit dat beide partijen hun medewerking zullen verlenen aan de verkoop van de woning zodat er op dit moment geen aanleiding bestaat voor het opleggen van een dwangsom of de mogelijkheden van artikel 3:300 lid 2 BW.
Ad b. de inboedel
4.9.
In het tussenvonnis is een verdeling opgenomen van de (op de bekende lijst) beschreven inboedel (rechtsoverweging 5.28). Wat betreft de onbeschreven (of overige) inboedel is daarin de wijze van verdeling opgenomen (rechtsoverweging 5.24).
4.10.
Uit de aktes van 6 augustus 2021 ( [eiseres] ) respectievelijk 10 augustus 2021 ( [gedaagde] ) blijkt dat de verdeling van de onbeschreven (of overige) inboedelzaken heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2021. Zowel [eiseres] als [gedaagde] hebben een overzicht daarvan overgelegd (productie 30 respectievelijk productie 16). [gedaagde] heeft vermeld dat een aantal goederen (ketting met groot kruis Ethiopië, kruiden- en specerijenrekje uit de keuken en de aan [eiseres] toebedeelde “Dorus”, niet meer in de woning aanwezig waren. Daar zijn echter geen conclusies aan verbonden.
4.11.
In het tussenvonnis is overwogen dat er geen beslissing meer hoeft te worden genomen over de onbeschreven inboedel als deze inmiddels bij helfte is gedeeld. Uit de stellingen van partijen volgt dat dit het geval is. De rechtbank zal daarom onder de beslissing uitsluitend de verdeling van de beschreven inboedel opnemen.
4.12.
De beslissing over de dwangsommen met betrekking tot de verdeling van de inboedel was aangehouden tot dit eindvonnis. Beide partijen hebben de gevorderde dwangsommen met betrekking tot de verdeling van de inboedel echter ingetrokken.
Ad c. het saldo op de bankrekeningen
4.13.
Over het saldo op de bankrekeningen (c.) is in het tussenvonnis een eindbeslissing genomen (rechtsoverweging). Die beslissing wordt hierna onder het dictum vermeld.
Ad d. de urn met as
4.14.
Uit het tussenvonnis blijkt dat de subsidiaire vordering van [gedaagde] zal worden toegewezen (rechtsoverweging 5.37). Gezien overweging 5.39 van het tussenvonnis wordt deze beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [gedaagde] kan zijn keuze voor de definitieve bestemming van de as daarom pas binnen drie maanden na betekening van dit eindvonnis ten uitvoer leggen, tenzij binnen deze termijn een hoger beroepsprocedure over de urn met as aanhangig wordt gemaakt door [eiseres] .
Ad e. de vordering op grond van geldlening
4.15.
In het tussenvonnis is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de vordering van [gedaagde] op [eiseres] op grond van de geldleningsovereenkomst is verjaard (rechtsoverweging 5.51). Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 6:131 BW eindigt de bevoegdheid om te verrekenen niet door verjaring van die rechtsvordering. Tussen partijen is echter in geschil of er een vordering van [eiseres] op [gedaagde] is, waarmee [gedaagde] zijn verjaarde vordering op [eiseres] kan verrekenen.
4.16.
[gedaagde] wijst er in zijn akte van 10 augustus 2021 op dat de verjaring niet wegneemt dat hij de vordering kan verrekenen met een eventuele vordering van [eiseres] op hem (ex artikel 6:131 lid 1 BW). Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] dit tijdens de zitting ook erkend. [gedaagde] stelt dat de (verjaarde) geldvordering in de verdeling moet worden betrokken dan wel moet worden verrekend met de eventuele vordering van [eiseres] op [gedaagde] . Daarbij wordt als voorbeeld genoemd de situatie waarin de woning voor een waarde van € 275.000,- aan [gedaagde] wordt toegedeeld zodat een vordering uit hoofde van overbedeling ontstaat van [eiseres] op [gedaagde] van € 137.500,-.
4.17.
Volgens [eiseres] is het onjuist dat zij erkent zou hebben dat [gedaagde] de vermeende vordering kan verrekenen. Haar advocaat heeft tijdens de zitting alleen aangegeven dat er formeel kan worden verrekend, maar dat dat in dit geval niet kan (pagina 8, tweede alinea, van het proces-verbaal). [eiseres] betwist dat [gedaagde] een eventuele vordering op grond van overbedeling kan verrekenen. [gedaagde] is niet verrekeningsbevoegd omdat er op het moment van de gestelde geldvordering geen sprake was van wederkerig schuldenaarschap.
4.18.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de door [gedaagde] gestelde situatie (waarbij hij er van uit gaat dat [eiseres] , ten gevolge van de toebedeling van de woning aan [gedaagde] , een vordering wegens onderbedeling op [gedaagde] zal hebben) zich niet voordoet. De woning zal immers aan een derde worden verkocht, waarna de netto verkoopopbrengst deel zal gaan uitmaken van de te verdelen nalatenschap van moeder.
[gedaagde] en [eiseres] dienen als deelgenoten in een nalatenschap mee te werken aan de verdeling van die nalatenschap. Voor zover al aangenomen moet worden dat [eiseres] om die reden een vordering op [gedaagde] zou hebben, welke vordering dan zou bestaan uit het meewerken aan de totstandkoming van de verdeling, dan is dat in ieder geval geen vordering die verrekend zou kunnen worden met de (verjaarde) geldvordering die [gedaagde] op [eiseres] heeft. Op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 6:127 BW heeft een schuldenaar (in dit geval [gedaagde] ) slechts de bevoegdheid tot verrekening als hij een prestatie te vorderen heeft (in dit geval van [eiseres] : de betaling van het uitgeleende bedrag) die beantwoord aan zijn schuld jegens diezelfde wederpartij (nogmaals: [eiseres] ). In het onderhavige geval is echter geen sprake van twee gelijksoortige schulden. De ene schuld is een geldvordering, de andere schuld kan hooguit bestaan uit een vordering tot meewerken aan de verdeling van de nalatenschap. Dergelijke vorderingen kunnen niet over en weer verrekend worden.
[eiseres] legt voorts niet uit op basis van welke andere juridische grondslag de (verjaarde) vordering uit hoofde van geldlening van [gedaagde] op [eiseres] in de verdeling moet worden betrokken. De rechtbank zal aan die stelling dan ook voorbij gaan.
Het beroep van [gedaagde] op verrekening van zijn verjaarde vordering op [eiseres] slaagt dan ook niet.
Uitvaartkosten
4.19.
In de akte van 6 augustus 2021 heeft [eiseres] haar eis gewijzigd. Zij vordert de helft van € 11.029,31 van [gedaagde] in verband met de kosten van de crematie van moeder. [eiseres] stelt dat [gedaagde] de kosten van de crematie moet dragen omdat hij de opdracht heeft gegeven voor de crematie. Deze kosten zijn zonder overleg of (voorafgaande) toestemming van [eiseres] van de bankrekening van moeder afgeschreven. [eiseres] heeft hier niet mee ingestemd en kan hier niet mee instemmen. Zij vordert daarom alsnog dat de helft van het bedrag aan haar wordt vergoed, al dan niet bij de verdeling van het saldo van de bankrekening van moeder.
4.20.
Volgens [gedaagde] moet deze vordering van [eiseres] worden afgewezen.
De uitvaartkosten hadden een gebruikelijke omvang dan wel een omvang die paste bij de levensstijl van moeder. Dit is door [eiseres] ook niet betwist. Zij was aanwezig bij het gesprek met de uitvaartondernemer en heeft ingestemd met de invulling van de uitvaart. [gedaagde] heeft formeel als opdrachtgever gefungeerd. Het is niet juist dat [gedaagde] daarom de volledige kosten voor zijn rekening moet nemen. Artikel 4:7 lid 1 sub b BW bepaalt dat de kosten van lijkbezorging schulden van de nalatenschap zijn, zodat de kosten voor rekening van de gezamenlijke erfgenamen komen. [gedaagde] heeft de kosten van de ervenrekening voldaan, zodat deze feitelijk al ten laste zijn gekomen van de gezamenlijke erfgenamen.
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen. De kosten van lijkbezorging behoren inderdaad tot de schulden van de nalatenschap, zodat deze voor rekening komen van de nalatenschap dan wel de gezamenlijke erfgenamen. De stellingen van [gedaagde] over de manier waarop deze kosten zijn gemaakt en betaald zijn door [eiseres] niet betwist. Ook de hoogte daarvan heeft zij niet betwist. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de kosten in overeenstemming zijn geweest met de omstandigheden van moeder, zoals voorgeschreven in het eerste lid onder b van artikel 7 BW.
Conclusie
4.22.
Gelet op dat wat hiervoor en in het tussenvonnis is overwogen stelt de rechtbank de verdeling van de nalatenschap als volgt vast:
  • De woning wordt aan een derde verkocht zoals hierna onder de beslissing wordt vermeld, waarna de verkoopopbrengst (na aftrek van kosten) bij helfte tussen partijen wordt verdeeld
  • De inboedel wordt verdeeld zoals vermeld in het tussenvonnis en de lijsten die later door partijen in het geding zijn gebracht
  • Wat er van de saldi op de bankrekeningen resteert na het betalen van alle kosten wordt tussen partijen bij helfte verdeeld.
4.23.
De vordering van [gedaagde] ter zake de urn met as wordt toegewezen. Deze beslissing wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.24.
De vordering van [gedaagde] op [eiseres] ter zake de geldlening wordt afgewezen.
4.25.
De vordering van [eiseres] op [gedaagde] ter zake de uitvaartkosten wordt afgewezen.
Proceskosten
4.26.
Partijen zijn broer en zus van elkaar. De rechtbank zal de proceskosten daarom compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
gelast de wijze van verdeling van de nalatenschap zoals weergegeven in r.o. 4. 22 van dit vonnis en zoals hierna nader uitgewerkt;
5.2.
bepaalt ten aanzien van de woning dat:
1) de woning zal worden verkocht aan een derde door middel van een opdracht aan een makelaar verbonden aan Meierijstad Makelaardij te Schijndel die een (bindende) marktconforme vraagprijs bepaalt
2) indien en voor zover de woning niet binnen drie maanden nadat deze te koop is aangeboden is verkocht dient hiervoor genoemde (bindende) marktconforme vraagprijs te worden aangepast / verlaagd naar een tussen partijen bindende, herziene, vraagprijs, indien en voor zover de makelaar van mening is dat dit noodzakelijk is voor de verkoop van de woning. De herbeoordeling van de vraagprijs en het vaststellen van een herziene vraagprijs zal steeds na ommekomst van een termijn van drie maanden plaatsvinden
3) in overleg met de makelaar dienen partijen een (ver)koopovereenkomst aan te gaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover deze prijs de best mogelijke prijs is. Indien partijen hierover geen overeenstemming kunnen bereiken zal de makelaar bindend de beste (verkoop)prijs vaststellen
4) partijen binnen twee weken na het onherroepelijk worden van voornoemde (ver)koopovereenkomst hun volledige medewerking dienen te verlenen aan levering van de woning ten overstaan van een door de koper aan te wijzen notaris
5) na aftrek van (verkoop)kosten aan ieder van partijen de helft van de verkoopopbrengst toekomt;
5.3.
bepaalt ten aanzien van de inboedel dat deze wordt verdeeld zoals vermeld in r.o. 5.28 van het tussenvonnis van 14 juli 2021 en op de lijsten die als productie 30 van [eiseres] respectievelijk productie 16 van [gedaagde] in het geding zijn gebracht;
5.4.
bepaalt dat aan ieder van partijen de helft toekomt van wat er na het betalen van alle kosten resteert van de saldi op de bankrekeningen van moeder met de nummers [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] ;
5.5.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
bepaalt dat [gedaagde] zelfstandig en bij uitsluiting van [eiseres] bevoegd is om te voorzien in de definitieve bestemming van de as van moeder;
5.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W.A. Stegeman-Kragting en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.