De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige omstandigheden van het geval niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van het vermoeden van een medische fout.
Daarbij is ten eerste van belang dat het gaat om een vrouw van 96 die na het doormaken van een CVA (beroerte), althans een TIA in een hospice is verzorgd, waarna zij bij de De Zorgboog terecht is gekomen. [eiser] stelt weliswaar in algemene bewoordingen dat het goed ging met mevrouw [overledene] toen zij bij De Zorgboog werd opgenomen, maar dat strookt niet met de onweersproken stelling van De Zorgboog dat de zorg voor mevrouw [overledene] was gericht op kwaliteit van leven en dat het toekomstperspectief van mevrouw [overledene] niet als optimistisch kon worden beoordeeld.
Ook de stelling dat mevrouw [overledene] plotseling, althans snel is overleden – bezien in het licht van voornoemde gezondheidstoestand – is door [eiser] niet deugdelijk toegelicht.
Dat sprake is van een situatie waarin het overlijden ondanks een optimistisch perspectief, plotseling heeft plaatsgevonden is dus onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.
Onduidelijk is verder welk (onjuist) medisch handelen volgens [eiser] vermoedelijk welk gevolg heeft gehad. Op het gebied van toediening van specifieke medicatie en vocht, komt het er op neer dat [eiser] vraagtekens zet bij het handelen van De Zorgboog, maar op dat vlak ontberen de stellingen van [eiser] helderheid over welke toediening (of het uitblijven daarvan) vermoedelijk fout was gelet op de gezondheidstoestand van mevrouw [overledene] en waar dat vermoedelijk toe geleid heeft. En zoals eerder al gememoreerd, is inzage in het medisch dossier om te beoordelen of de overleden patiënt of cliënt steeds de juiste zorg heeft gehad geen zwaarwegend belang. Om inzage te krijgen moet er op voorhand wel een voldoende concreet gemaakt vermoeden zijn van de medische fout.
Ook het feit dat De Zorgboog volgens [eiser] aanwijzingen van de familie van mevrouw [overledene] om bepaalde medicatie (aan de hand van een medicatielijst) al dan niet toe te dienen niet heeft opgevolgd of hen niet (voldoende) heeft geïnformeerd, betekent nog niet dat sprake is van het vermoeden van een medische fout.
Nu om het voorgaande geen sprake is van een zwaarwegend belang als bedoeld in artikel 7:458 lid 1 sub c BW. Is de vordering tot inzage ook op die grondslag niet toewijsbaar.