ECLI:NL:RBOBR:2022:939

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
01/316646-21, 01/142314-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met zware mishandeling als gevolg, veroordeeld tot gevangenisstraf

Op 16 maart 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 november 2021 een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft de aangever, terwijl deze op een kademuur zat, met kracht in het gezicht geslagen, waardoor de aangever van de muur viel en zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder wervelfracturen en een sternumfractuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen de dood van de aangever tot gevolg kon hebben. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, en gelast de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 1 week. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in aanmerking genomen, waaronder de invloed van alcohol op de verdachte en het feit dat hij zich in de proeftijd van een eerdere veroordeling bevond. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering en de verklaringen van getuigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.316646.21
Parketnummer vordering: 01.142314.21
Datum uitspraak: 16 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 januari 2022. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 21 november 2021 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven,
- zich in de richting van die [slachtoffer] heeft begeven, en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) in/op/tegen het gezicht, in elk geval het lichaam, heeft geslagen en/of heeft geduwd, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (achterover) van een muur van (ongeveer) 5 meter hoog is gevallen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Subsidiair:hij op of omstreeks 21 november 2021 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere wervelfracturen en/of een sternumfractuur, heeft toegebracht door die [slachtoffer] (met kracht) in/op/tegen het gezicht, in elk geval het lichaam, te slaan en/of te duwen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (achterover) van een muur van (ongeveer) 5 meter hoog is gevallen;
Meer subsidiair:hij op of omstreeks 21 november 2021 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) in/op/tegen het gezicht, in elk geval het lichaam, te slaan en/of te duwen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (achterover) van een muur van (ongeveer) 5 meter hoog is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere wervelfracturen en/of een sternumfractuur, ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01.142314.21 is aangebracht bij vordering van 30 december 2021. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Eindhoven van 26 juli 2021, waarin aan verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht een gevangenisstraf voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar is opgelegd. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag of een zware mishandeling vereiste opzet bij verdachte ontbrak, zodat hij van de hem primair en subsidiair ten laste gelegde feiten behoort te worden vrijgesproken. Het meer subsidiair aan verdachte ten laste gelegde feit kan volgens de verdediging op grond van het dossier wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen voor het primair ten laste gelegde. [1]
1.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [pag. 35 en 36], voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op zondag 21 november 2021 kregen wij, verbalisanten, het verzoek van het Operationeel Centrum om naar de [naam straat 2] te 's-Hertogenbosch te gaan. Daar zou iemand van een muur zijn gevallen na een mishandeling. Ter plaatse zagen wij een man op de grond liggen. Wij zagen dat deze man op een groenstrook lag, precies tussen de kademuur en het water. Na enkele minuten hoorden wij over de portofoon collega [verbalisant 3] van de eenheid 11.02 zeggen dat zij een getuige bij zich had die het gevecht had gezien. Wij hoorden dat collega [verbalisant 3] over de portofoon het volgende signalement verspreidde van de verdachte:
- Man;
- Spreekt Pools;
- Okergele jas;
- Spijkerbroek.
Ook hoorden wij dat collega [verbalisant 3] doorgaf dat de verdachte eerder vandaag door collega's zou zijn weggestuurd bij de Arena te 's-Hertogenbosch. Wij, verbalisanten, wisten direct dat het ging om [verdachte] . Wij herkenden het signalement meteen van de melding m.b.t. de Arena van eerder vandaag.
Diezelfde dag, omstreeks 18.00 uur, zagen wij de voor ons bekende [verdachte] lopen richting het Centraal Station 's-Hertogenbosch. Het signalement voldeed volledig aan wat over de portofoon was doorgegeven. Wij, verbalisanten, gingen direct naar het Centraal Station, namen de roltrap naar boven en zagen op ongeveer 30 meter afstand de man staan. Wij hielden de man om 18.40 uur aan.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [pag. 34], voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb van het slachtoffer de personalia vastgesteld: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] 199 te [geboorteplaats slachtoffer] .
3.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] op 23 november 2021 [pag. 43 t/m 45], voor zover inhoudende:
Op 21 november 2021, tegen de avonduren, zat ik samen met een andere Poolse man op een muurtje in de stad, voor supermarkt Jumbo in 's-Hertogenbosch. Op een gegeven moment kwam er een man met een gele jas aanlopen. Ik weet dat de man uit Litouwen komt. Hij maakte problemen met ons. Wij liepen weg van hem omdat wij geen problemen wilden. De man sloeg mij uit het niets.
U vraagt mij waar ik de man met de gele jas van ken. Ik ken de man met de gele jas van de "straat". Ik weet dat [verdachte] zijn voornaam is. Eerder op de dag, bij de Arena, zocht hij ook ruzie met mij.
Ik zat op een muurtje en had mijn hoofd naar beneden toe om een sigaretje aan te steken. Ik zag dat [verdachte] naar mij toe kwam. Ik herinner mij dat ik naar achteren viel, naar beneden.
U vraagt mij wat het signalement is van [verdachte] . Darius had het volgende signalement:
- droeg een doorgestikte winterjas geel van kleur;
- droeg een zwarte muts;
- afkomstig uit Litouwen, blanke huidskleur.
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] [pag. 47 en 48], voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op zondag, 21 november 2021, omstreeks 18:30 uur, zat ik op een muur van de [naam straat 2] te 's-Hertogenbosch. Ik zat naast een Pool, maar ik weet zijn naam niet. Ik ken hem wel goed van de straat. Ik zag dat hij weer naast een andere Pool zat, maar hem ken ik verder niet. Ik kan van deze man het volgende signalement geven:
- Blanke man.
- Gekleed in een gele jas.
Ik had deze man eerder op de dag gezien bij de Arena waar hij door jouw collega's werd weggestuurd.
Op een gegeven moment hoorde ik dat beide mannen in het Pools ruzie kregen met elkaar. Ik kon uiteraard niet verstaan wat er gezegd werd, maar zij reageerden agressief. Ik zag dat de man met de gele jas de andere man met een vuist recht in zijn gezicht sloeg. Ik zag dat de ander man hierop naar beneden viel. Ik zag dat de man, die hem geslagen had, in de richting van het station liep.
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] op 30 november 2021 [pag. 52 en 53], voor zover inhoudende:
Op zondagavond, 21 november 2021, omstreeks 19:00 uur, stond ik te kletsen met 2 andere vrouwen. Wij stonden ter hoogte van de COOP en de [winkel] in 's-Hertogenbosch, [naam winkel] heet het geloof ik. Op ongeveer 7 meter afstand van ons stonden 3 mannen, zij stonden bij het stenen muurtje aldaar, ter hoogte van een ijzeren kast. Ik had goed zicht op de 3 mannen. Ik merkte dat 2 van die mannen een beetje ruzie kregen. Aangezien ze vlak bij mij waren heb ik gezegd dat ze weg moesten gaan. Toen ik zei dat ze op moesten houden zag ik de ene man weglopen in de richting van het station. Ik kan die 3 mannen als volgt omschrijven:
• Persoon 1: man, buitenlands, vermoedelijk een Litouwer, knalgele jas, pleister op zijn wenkbrauw, sprak geen Nederlands want hij had even daarvoor bij ons nog met gebaren om een sigaretje gevraagd.
• Persoon 2: man, buitenlands, vermoedelijk ook een Litouwer, petje, blauwe jas.
• Persoon 3: stekeltjeshaar, ook buitenlands, maar die heb ik verder niet zo goed gezien. Persoon 1 en 2 hadden dus wat ruzie. Toen ik er wat van zei, vertrok Persoon 1 in de richting van het station. Persoon 2 en 3 bleven achter bij het muurtje. Na ongeveer 10 minuten zag ik Persoon 1 weer aan komen lopen. (…) Ik zag dat Persoon 2 vervolgens zo over de muur heen uit het zicht verdween.
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] op 21 november 2021 [pag. 54 en 55], voor zover inhoudende:
Vanavond zat ik in mijn scootmobiel en stond met twee vriendinnen op de stoep op de [naam straat 2] . Eigenlijk was er al een uur lang een soort ruzie tussen de man die nu beneden ligt en een man met een gele jas. De man met de gele jas was al erg dronken en hij bleef die andere man maar vervelen. Toen ik op een gegeven moment keek, zag ik die man die nu op de grond ligt, bij de boom staan en hij ging vanaf daar op het muurtje zitten. Toen zag ik dat die man met die gele jas naar hem toe liep en hem zomaar, uit het niets, naar beneden sloeg. Hij is niet zomaar van het muurtje geduwd maar hij is er echt vanaf geslagen. Die man is toen weggelopen in de richting van het station.
7.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] met fotobijlage [pag. 37 t/m 41], voor zover inhoudende:
Op dinsdag 23 november 2021 kregen wij het verzoek van de dienstdoende operationeel coördinator om te gaan naar de [naam straat 2] te ‘s-Hertogenbosch. Op zondag 21 november 2012 zou daar een man van de muur zijn afgevallen. Ter plaatse zag ik, verbalisant [verbalisant 5] , een lage muur. Gezien vanaf de stoep zag ik dat deze muur ongeveer 40 centimeter hoog was. Ik zag dat deze muur ongeveer 40 centimeter breed was. Ik zag dat achter deze muur een afgrond was. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , liep samen met collega [verbalisant 6] naar beneden. Ik zag dat de grond onderaan de muur voornamelijk uit hard zand bestond. Ik zag dat het punt waar het meetlint vanaf de bovenzijde van de muur de grond raakte, 4 meter en 98 centimeter was.
8.
Een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] met fotobijlage, onder meer inhoudende:
Op woensdag 23 februari 2022 bevond ik mij op de plaats delict, [naam straat 2] te 's-Hertogenbosch. Ter plaatse werden door mij foto's gemaakt van de voorzijde van het muurtje waar het slachtoffer [slachtoffer] verklaarde zich te bevinden voordat hij door verdachte [verdachte] werd geduwd en ten val kwam. Deze foto's geven een beeld weer van de voorzijde van het plaats delict.
Bewijsoverweging.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever [slachtoffer] in de vooravond van 21 november 2021 van de vijf meter hoge kademuur aan de [naam straat 2] te ’s-Hertogenbosch is gevallen. Aangever is daarbij op het harde zand achter de kademuur (aan de waterzijde) terechtgekomen. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of aangever door toedoen van verdachte van de muur is gevallen. Met andere woorden: heeft verdachte aangever geduwd en/of geslagen en is hij als gevolg daarvan van de muur gevallen? Als de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoordt, dient zij vervolgens na te gaan of verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op (primair) de dood van aangever [slachtoffer] of (subsidiair) het bij hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank heeft bij het vaststellen van de feiten (onder meer) gebruik gemaakt van de eerste verklaring van getuige [getuige 3] . De inhoud van deze verklaring komt grotendeels overeen met de verklaring van getuige [getuige 1] , die het voorval van dichtbij heeft zien gebeuren, en met de aangifte. Zowel getuige [getuige 1] als getuige [getuige 3] is vrijwel direct na het voorval door de dienstdoende verbalisanten gehoord. De rechtbank ziet geen reden om aan de (geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van) hun verklaringen te twijfelen. Enkele dagen na het voorval is getuige [getuige 3] nogmaals gehoord en verklaart zij anders. De rechtbank kan niet uitsluiten dat die (tweede) verklaring van getuige [getuige 3] het gevolg is van het contact met andere getuigen en het vervagen van de herinnering.
Op grond van de voor het bewijs gebezigde verklaringen van getuige [getuige 1] , getuige [getuige 3] en de aangifte stelt de rechtbank allereerst vast dat verdachte aangever [slachtoffer] in de vooravond van 21 november 2021 te ’s-Hertogenbosch met kracht (volgens getuige [getuige 1] : met de vuist) in het gezicht heeft geslagen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte aangever (daarnaast) heeft geduwd. De rechtbank zal verdachte daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Het betoog van de verdediging dat het waarschijnlijk is dat aangever [slachtoffer] , toen hij door verdachte werd geslagen, op de straat naast de kademuur stond (en dus niet op de kademuur zat), volgt de rechtbank niet. De rechtbank gaat er, gelet op de verklaringen van aangever, getuige [getuige 1] en getuige [getuige 3] , van uit dat aangever, toen hij door verdachte werd geslagen, op de kademuur aan de [naam straat 2] te ’s-Hertogenbosch zat (met zijn rug naar het water).
Het opzet.
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling is noodzakelijk dat verdachte, door aangever [slachtoffer] terwijl deze op de kademuur zat (met kracht) in het gezicht te slaan, het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, had om aangever van het leven te beroven (primair) of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (subsidiair). De rechtbank zal de aan verdachte primair ten laste gelegde poging tot doodslag allereerst beoordelen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte het volle opzet heeft gehad om aangever [slachtoffer] van het leven te beroven. Zij zal daarom nagaan of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] . Daarvoor is vereist dat verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat zijn gedraging de dood van aangever tot gevolg had kunnen hebben en hij deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Om dat te kunnen vaststellen, moet in de eerste plaats worden bezien of sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever [slachtoffer] door het slaan door verdachte had kunnen komen te overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De aanmerkelijke kans mag niet worden afgeleid uit de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door aangever, die op de kademuur aan de [naam straat 2] te ’s-Hertogenbosch zat, met kracht in het gezicht te slaan, de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever van de kademuur naar beneden zou vallen. Door iemand met kracht in het gezicht te slaan is de kans groot dat diegene uit balans raakt en/of zelfs even het bewustzijn verliest. Omdat uit de bewijsmiddelen volgt dat de kademuur slechts 40 centimeter breed is, acht de rechtbank de kans dat aangever, wanneer hij uit balans zou raken en/of zelfs even het bewustzijn zou verliezen, van de muur naar beneden zou vallen naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk. Verdachte moet zich, als normaal denkend persoon, bewust zijn geweest van die kans.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de kans dat iemand die na een val van een vijf meter hoge kademuur op het harde zand achter die kademuur terechtkomt, komt te overlijden, naar algemene ervaringsregels eveneens aanmerkelijk is te achten. Ook van die kans moet verdachte zich, als normaal denkend persoon, bewust zijn geweest.
Op grond van (de foto’s in) het aanvullend proces-verbaal van 23 februari 2022 stelt de rechtbank vast dat vanaf de bestrating die grenst aan de kademuur op de plaats delict waarneembaar is dat de beek de Dommel, die achter de kademuur (aan de waterzijde) ligt, zich een stuk lager bevindt. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 2] leidt de rechtbank af dat verdachte, voorafgaand aan het voorval, geruime tijd vlak naast het muurtje aan de [naam straat 2] heeft gestaan. Gelet op de beperkte hoogte van het muurtje - slechts 40 centimeter - kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte heeft gezien dat zich, vanaf de straat gezien, achter de kademuur een afgrond bevond. Bovendien begrijpt de rechtbank uit de getuigenverklaring van [getuige 2] dat verdachte voorafgaand aan het voorval heen en weer over de aangrenzende Stationsweg, waaronder begrepen de brug over de Dommel, is gelopen. Op grond van de foto’s die zich in het dossier bevinden en (de foto’s in) het aanvullend proces-verbaal van 23 februari 2022 stelt de rechtbank vast dat het hoogteverschil tussen de kade en het water in zijn geheel zichtbaar is en dat verdachte dit aldus moet hebben gezien.
Door aangever [slachtoffer] , terwijl deze op de kademuur met de rug naar het water zat, met kracht in het gezicht te slaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever van de kademuur naar beneden zou vallen en als gevolg daarvan zou komen te overlijden. De gedraging van verdachte is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte die aanmerkelijke kans op dat dodelijk gevolg bewust heeft aanvaard. Het dossier bevat geen aanwijzingen die op het tegendeel wijzen. Dat niet kan worden uitgesloten dat aangever onder invloed van alcohol was, zoals de verdediging heeft opgemerkt, maakt niet dat de rechtbank aan hetgeen zij hiervoor heeft vastgesteld, een andere conclusie verbindt.
Conclusie t.a.v. het bewijs.
Gelet op al het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 21 november 2021 te ’s-Hertogenbosch schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 21 november 2021 te ’s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- zich in de richting van die [slachtoffer] heeft begeven, en
- (vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) in/op/tegen het gezicht heeft geslagen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (achterover) van een muur van (ongeveer) 5 meter hoog is gevallen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht voor het meer subsidiair aan verdachte ten laste gelegde feit een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest. Mocht de rechtbank, anders dan door de verdediging is betoogd, tot een bewezenverklaring van het primair of subsidiair aan verdachte ten laste gelegde feit komen, dan verzoekt de verdediging de rechtbank om de straf die door de officier van justitie is gevorderd (flink) te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Op 21 november 2021 heeft hij aangever [slachtoffer] met kracht in het gezicht geslagen terwijl die [slachtoffer] op een vijf meter hoge kademuur aan de [naam straat 2] in Den Bosch zat. Als gevolg van deze klap van verdachte is aangever [slachtoffer] vijf meter naar beneden gevallen en op de harde ondergrond aan de achterzijde van die muur terecht is gekomen. Door aldus te handelen heeft verdachte zich in het geheel niet bekommerd om het leven van aangever [slachtoffer] en dat leven op het spel gezet. Aangever [slachtoffer] heeft als gevolg van de val een sternumfractuur en wervelfracturen opgelopen, waarvoor een ingrijpende operatie noodzakelijk is geweest. Na het voorval heeft hij voor zijn herstel enige tijd in het [naam ziekenhuis] te Tilburg doorgebracht. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zeer zwaar aan.
Bij de beslissing over de op te leggen straf houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met het feit dat verdachte degene is geweest die op 21 november 2021 te ’s-Hertogenbosch de confrontatie met aangever [slachtoffer] heeft opgezocht alsmede met het feit dat hij na het voorval de plaats delict direct heeft verlaten. Het voorval heeft plaatsgevonden terwijl verdachte fors onder invloed van alcohol was. Tot slot heeft verdachte het feit gepleegd in de proeftijd van een eerdere veroordeling.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overwegende, acht de rechtbank passend en geboden aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling 01.142314.21.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering na voorwaardelijke veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de vordering na voorwaardelijke veroordeling af te wijzen als zij tot een bewezenverklaring komt van het meer subsidiair aan verdachte ten laste gelegde feit. Voor het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het aan verdachte primair of subsidiair ten laste gelegde feit, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
45, 287 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging tot doodslag.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1 primair:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur
van 30 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Eindhoven van 26 juli 2021, gewezen onder parketnummer 01.142314.21, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. C.M. Salemans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kerssies, griffier,
en is uitgesproken op 16 maart 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders is aangegeven, maken de hierna te noemen bewijsmiddelen met verwijzing naar paginanummers deel uit van het dossier van de politie, Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche 's-Hertogenbosch, met proces-verbaalnummer HERMES.EIND, onderzoek [naam onderzoek] / OB1R021130, gesloten op 14 december 2021, aantal doorgenummerde bladzijden: 68, welk dossier is opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.