ECLI:NL:RBOBR:2022:842

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
9385389 CV 21-4931
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in luchtvaartzaak betreffende schadevergoeding vertraagde bagage

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Oost-Brabant op 10 maart 2022, hebben Passagiers Wizz Air Hungary Ltd. aangeklaagd voor schadevergoeding wegens vertraagde bagage. De Passagiers, die een vlucht van Eindhoven naar Skopje hadden geboekt, vorderden een schadevergoeding van € 306,32, plus bijkomende kosten, omdat hun bagage pas twee dagen na aankomst in Skopje werd geleverd. Wizz Air betwistte de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en stelde dat de vordering in Hongarije of Noord-Macedonië moest worden ingesteld, conform artikel 33 van het Verdrag van Montreal. De rechtbank heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van de relevante Europese verordeningen en het Verdrag van Montreal. De kantonrechter concludeerde dat de Nederlandse rechter onbevoegd was, omdat de vordering niet in Nederland kon worden ingesteld. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd en veroordeelde de Passagiers in de proceskosten van Wizz Air, maar wees de vordering van Wizz Air tot volledige proceskostenvergoeding af, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor misbruik van procesrecht door de Passagiers.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats Eindhoven
Civiel Recht
Zaaknummer : 9385389
Rolnummer : 21-4931
Uitspraak : 10 maart 2022
Beschikking op grond van Verordening (EG) nr. 861/2007, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421
in de zaak van:

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. R.A.C. Telkamp,
t e g e n :
de vennootschap naar buitenlands recht
Wizz Air Hungary Ltd.,
gevestigd te Budapest, Hongarije,
verweerster in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
gemachtigde: mr. P.D. Otte, advocaat te Enschede.
Partijen worden hierna genoemd "Passagiers" en "Wizz Air".

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
het vorderingsformulier A van de verordening (EG) nr. 861/2007 met producties;
het antwoordformulier C met een incidentele conclusie tot onbevoegdheid met productie;
de schriftelijke reactie van Passagiers op de incidentele conclusie met producties.
1.2.
Daarna is een datum voor beschikking in het incident bepaald.

2.Het geschil

in de hoofdzaak
2.1.
Passagiers vorderen in de hoofdzaak veroordeling van Wizz Air tot betaling van € 306,32 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
2.2.
Aan deze vordering leggen Passagiers, samengevat, het volgende ten grondslag.
Zij hebben een vlucht geboekt voor dinsdag 13 augustus 2019 om 09.30 uur met vluchtnummer W6 7716 van Eindhoven naar Skopje, Noord Macedonië. Zij hebben drie stuks ruimbagage ingecheckt voor de vlucht. Bij aankomst in Skopje bleek dat alle koffers vermist waren. Uiteindelijk hebben zij op donderdag 15 augustus 2019 aan het einde van de middag hun bagage ontvangen. Omdat zij enkele dagen niet de beschikking hadden over hun bagage waren zij genoodzaakt kosten te maken voor de aanschaf van noodzakelijke producten. Zij maken aanspraak op vergoeding van de geleden schade als gevolg van de vertraagde aflevering van de bagage. De vordering is primair gebaseerd op Verordening (EG) nr. 889/2002 (hierna: Verordening
III.) en subsidiair op artikel 19 van het Verdrag van Montreal.
in het incident
2.3.
Wizz Air beroept zich vóór alle weren op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. Artikel 33 van het Verdrag van Montreal bepaalt dat een vordering tot vergoeding van schade als hier aan de orde ingesteld moet worden voor de rechter van de plaats waar de vervoerder gevestigd is of de rechter van de plaats van bestemming. Op grond daarvan kunnen Passagiers hun vermeende vordering ofwel in Budapest (Hongarije) ofwel in Skopje (Noord Macedonië) instellen. Aan de Nederlandse rechter komt op grond van het Verdrag geen rechtsmacht toe. Ter voorkoming van onnodige (proces-)kosten heeft Wizz Air Passagiers hierop al gewezen bij brief van 7 september 2021. Passagiers hebben niet gereageerd op de brief. Wizz Air heeft nu onnodig juridische kosten moeten maken. Zij vordert daarom veroordeling van Passagiers primair tot betaling van de werkelijke proceskosten en subsidiair tot betaling van viermaal het zogenoemde liquidatietarief.
2.4.
Passagiers hebben daar, samengevat, het volgende tegenover gesteld.
Zij betwisten dat de kantonrechter te Eindhoven in deze zaak onbevoegd is. Het gaat om een procedure als bedoeld in de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen. Artikel 2 van de Uitvoeringswet (hierna: Uitvoeringswet) bepaalt dat de kantonrechter bevoegd is van het verzoekschrift kennis te nemen. Anders dan Wizz Air stelt, is de primaire grondslag voor de schadevergoeding Verordening
III.en niet het Verdrag. In de Verordening is geen bevoegdheidsbepaling opgenomen zodat de algemene bevoegdheidsregels van toepassing zijn. Aangezien partijen woonachtig dan wel gevestigd zijn in de Europese Unie dient gekeken te worden naar Verordening 1215/2012. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter kan in onderhavig geval worden gebaseerd op de plaats van uitvoering van de overeenkomst te weten Eindhoven Airport.
Ten aanzien van de vordering tot betaling van de werkelijke proceskosten dan wel viermaal het liquidatietarief menen Passagiers dat er geen reden is voor veroordeling in hogere proceskosten. Zij concluderen tot afwijzing van de vordering in het incident met veroordeling van Wizz Air in de proceskosten.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
In deze zaak zijn de volgende drie Europese Verordeningen van belang:
I.Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421 van 16 december 2015 (hierna te noemen: Verordening
I.);
II.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), ook wel genaamd 'Verordening Brussel I bis' of 'EEX-Vo herschikt' (hierna te noemen: Verordening
II.);
III.Verordening (EG) nr. 889/2002 van 13 mei 2002, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2027/97 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (hierna te noemen: Verordening
III.).
3.2.
Verder is van belang het Verdrag van Montreal van 28 mei 1999 tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, Publicatieblad Nr. L 194 van 18/07/2001, (hierna te noemen: het Verdrag).
3.3.
Passagiers hebben hun vorderingen ingesteld overeenkomstig Verordening
I,waarin de Europese procedure voor geringe vorderingen is geregeld. Deze procedure is – zakelijk weergegeven – in grensoverschrijdende gevallen van toepassing in burgerlijke en handelszaken, indien de waarde van een vordering, alle rente, kosten en uitgaven niet meegerekend, op het tijdstip dat het vorderingsformulier ter griffie van de rechtbank wordt ontvangen, niet meer bedraagt dan € 5.000,00. Van een grensoverschrijdende zaak is sprake indien tenminste een van de partijen haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht (artikel 2 en 3 EPGV), een en ander behoudens de in artikel 2 lid 2 van de EPGV genoemde uitzonderingen.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering binnen het toepassingsbereik van Verordening
I.valt, nu Passagiers in Nederland wonen en Wizz Air in Hongarije gevestigd is.
3.4.
Verordening
I.-en ook de daarop gestoelde, voor Nederland geldende Uitvoeringswet- geeft echter geen regels voor de vraag of de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak bevoegd is. Ook Verordening
III.geeft die regels niet. Ingevolge artikel 1, aanhef en sub 2, van Verordening
IIIgeeft die verordening "uitvoering aan de bepalingen van het Verdrag van Montreal over het luchtvervoer van passagiers en hun bagage". Ingevolge artikel 1, aanhef en sub 4, is "de aansprakelijkheid van een luchtvervoerder van de Gemeenschap met betrekking tot de passagiers en hun bagage (…) onderworpen aan alle bepalingen van het Verdrag van Montreal die op die aansprakelijkheid betrekking hebben."
Hoewel Verordening
III.dus een uitwerking is van en een aanvulling op het Verdrag van Montreal, geeft die Verordening geen bevoegdheidsregels.
3.5.
Het voorgaande betekent, dat de bevoegdheid van de rechter moet worden beoordeeld op basis van Verordening
IIen/of op basis van het Verdrag van Montreal. Beide gelden voor zowel Nederland als Hongarije.
Verordening
II.geeft geen specifieke bevoegdheidsregels op het gebied van aansprakelijkheid van luchtvaartmaatschappijen voor beschadigde of zoekgeraakte bagage, behoudens indien sprake is van een zogenoemde -hier niet aan de orde zijnde- 'pakketreis' in de zin van artikel 17 lid 3 van de verordening.
Artikel 71, lid 1, van Verordening
II.luidt als volgt:
"1. Deze verordening laat onverlet de verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen."
3.6.
Omdat aansprakelijkheid van een luchtvaartmaatschappij voor zoekgeraakte, vertraagde of beschadigde bagage als een 'bijzonder onderwerp' in voormelde zin moet worden aangemerkt [1] , dat niet in Verordening
II.is geregeld maar wel in het Verdrag, leidt toepassing van genoemd artikel 71 lid 1 ertoe, dat de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is, moet worden beantwoord aan de hand van het Verdrag. Dat volgt ook uit overweging 44 van de in voetnoot 1 genoemde uitspraak van het Europese Hof van Justitie.
In dat verband is van toepassing artikel 33 van het Verdrag dat, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
"Artikel 33 Rechterlijke bevoegdheid
1. De rechtsvordering tot schadevergoeding moet ter keuze van de eiser worden ingesteld binnen het gebied van een der staten die partij zijn bij dit verdrag, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de vervoerder, of van de hoofdzetel van diens onderneming of van de plaats waar hij een vestiging heeft, door de zorg waarvan de overeenkomst is gesloten, hetzij voor de rechter van de plaats van bestemming."
3.7.
Zowel Noord Macedonië (Skopje), Hongarije (Budapest) als Nederland (Eindhoven) zijn partij bij het Verdrag.
Vaststaat dat Wizz Air geen woon- of vestigingsplaats in Nederland heeft. Toepassing van artikel 33 leidt er dus toe, zoals terecht door Wizz Air opgemerkt, dat in deze zaak bevoegd zijn de rechter van de woonplaats of vestigingsplaats van de vervoerder (Budapest) en de rechter van de plaats van bestemming (Skopje). Er is geen aanknopingspunt voor bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De kantonrechter zal zich daarom onbevoegd verklaren.
3.8.
Passagiers worden als de in het incident in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De vordering van Wizz Air om Passagiers in de volledige door haar gemaakte proceskosten te veroordelen wordt afgewezen. Volgens Wizz Air zou het "evident" zijn, dat de vordering bij de verkeerde rechter is ingesteld, maar waarom dat zo zou zijn is door haar niet nader toegelicht. De uitspraak waarnaar zij in de voetnoot op pagina 2 van haar incidentele conclusie verwijst, betreft een andere kwestie. Van misbruik van procesrecht aan de zijde van Passagiers is niet, althans onvoldoende gebleken.
3.9.
Omdat de Nederlandse rechter onbevoegd is, wordt aan beoordeling van de hoofdzaak niet meer toegekomen. Verwijzing van de hoofdzaak naar de wel bevoegde rechter is niet aan de orde omdat een buitenlandse rechter bevoegd is.

4.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart zich onbevoegd van de hoofdzaak kennis te nemen;
veroordeelt Passagiers in de proceskosten, voor zover aan de zijde van Wizz Air gevallen en tot vandaag vastgesteld op € 75,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde;
verklaart deze beschikking wat betreft voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter te Eindhoven, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 10 maart 2022.

Voetnoten

1.zie HvJ EU 07-11-2019, ECLI:EU:C:2019:927