ECLI:NL:RBOBR:2022:692

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
SHE 20/3096 Tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over geheimhouding van WOZ-gegevens in bestuursrechtelijke procedure

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 24 januari 2022, wordt een beslissing genomen over de mededeling van beperkte kennisneming door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB) in een WOZ-zaak. De heffingsambtenaar had in een eerdere beschikking de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 225.000, maar de eiser betwistte deze waarde en had beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de heffingsambtenaar een verzoek gedaan om bepaalde gegevens geheim te houden, met het argument dat openbaarmaking catastrofale gevolgen zou hebben voor de uitvoering van de belastingtaak en een risico op conflicten met het Kadaster met zich mee zou brengen. De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar deze claims niet voldoende heeft onderbouwd en dat het belang van de eiser bij kennisneming van de gegevens zwaarder weegt. De rechtbank benadrukt dat in WOZ-procedures de belastingplichtige recht heeft op inzage in de onderbouwende marktinformatie. De geheimhoudingskamer heeft daarom bepaald dat de mededeling van beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd is en heeft de heffingsambtenaar de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3096
beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de enkelvoudige kamer, hierna aangeduid als: geheimhoudingskamer, van 24 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Bij beschikking van 29 februari 2020, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019, voor het kalenderjaar 2020, vastgesteld op
€ 225.000. In dit geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen bekendgemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 26 september 2020 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] , een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de heffingsambtenaar een nadere schriftelijke reactie ingediend. Bij deze schriftelijke reactie zijn zeven bijlagen gevoegd. Onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb heeft de heffingsambtenaar medegedeeld dat uitsluitend de bestuursrechter kennis mag nemen van één van de bijlagen.
De nadere schriftelijke reactie met bijlagen is, behoudens laatstbedoelde bijlage, aan eiser verstrekt.
De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat het dossier in handen is gesteld van de geheimhoudingskamer van de rechtbank om een beslissing te nemen naar aanleiding van de door de heffingsambtenaar gedane mededeling van beperkte kennisneming.
Overwegingen
Wat voorafging aan deze tussenbeslissing
1. De heffingsambtenaar heeft in de hoofdzaak een onderbouwing van de waarde van de woning overgelegd. Tussen partijen is onder andere in geschil of de heffingsambtenaar de indexering van de onderbouwende verkoopcijfers inzichtelijk heeft gemaakt. Met de in het procesverloop genoemde nadere schriftelijke reactie met bijlagen wil de heffingsambtenaar deze indexering (verder) onderbouwen. De bijlagen betreffen:
  • indexering verkoopcijfers (bijlage 1),
  • mailwisseling indexcijfers (bijlage 2),
  • standaard voor ratiocontroles vertaling IAAO (bijlage 3),
  • uitleg rekenformule indexcijfers regressiemodel Ortax Francke (bijlage 4),
  • verantwoordingsdocumenten (bijlage 5),
  • marktgegevens ter onderbouwing van de indexcijfers (bijlage 6) en
  • onderbouwing parameters waarderingsmodellen (bijlage 7).
De mededeling van beperkte kennisneming heeft (alleen) betrekking op bijlage 6.
De mededeling van beperkte kennisneming
2. De heffingsambtenaar heeft de mededeling van beperkte kennisneming (hierna: de mededeling) als volgt gemotiveerd: “(…)
[Of] u de verkoopcijfers(de geheimhoudingskamer begrijpt: bijlage 6)
met eiser deelt, dat laat ik aan u. BSOB deelt deze verkoopcijfers in elk geval met eiser absoluut niet, nu dit tot catastrofale gevolgen zal leiden voor de uitvoering van de belastingtaak van BSOB. Ik wil u er op wijzen dat onze softwareleverancier jaarlijks 500.000 betaalt voor marktgegevens uit het kadaster, waaronder de gegevens in de door mij gestuurde bijlage. BSOB heeft vervolgens 300.000 euro geïnvesteerd [om] deze marktgegevens te analyseren, waar ik u het resultaat van stuur. Het risico op een conflict met het kadaster of andere organisaties (waaronder BSOB) leg ik bij deze volledig bij uw rechtbank, die keuze is volledig aan u. Ik stem wel in met het ter inzage leggen ter zitting.
Het toetsingskader
3. Bij de beoordeling van de mededeling van de heffingsambtenaar heeft als uitgangspunt te gelden dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb aan eiser en aan de rechter dienen te worden overgelegd. [1] De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb, brengt echter niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of mede te delen dat uitsluitend de bestuursrechter kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming). Ingevolge artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb is beperkte kennisneming enkel toegestaan met toestemming van de andere partij.
4. Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de heffingsambtenaar voor geheimhouding of beperkte kennisneming aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van eiser bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding of beperkte kennisneming rechtvaardigen. Daarnaast gaat het bij de beslissing op een mededeling van beperkte kennisneming niet om de vraag of het stuk openbaar moet worden, maar om de vraag of er gewichtige redenen bestaan die zich tegen kennisneming van het stuk door alle partijen in het geding verzetten. [2]
De beoordeling door de geheimhoudingskamer
5. De geheimhoudingskamer zal bepalen dat de mededeling van beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.1.
De geheimhoudingskamer heeft kennis genomen van bijlage 6. In deze bijlage zijn verkoopgegevens opgenomen van 14.265 transacties van woningen. Per woning zijn de volgende gegevens verstrekt: het adres en de plaats, het wijk- en buurtnummer, de Soort object Code (SOC), het bouwjaar, de transactiedatum en -prijs en tot slot de modelwaarde.
5.2.
Vervolgens heeft de geheimhoudingskamer een afweging gemaakt van het belang van eiser bij kennisneming tegenover de redenen van de heffingsambtenaar om die stukken niet met eiser te delen. Het uitgangspunt in het kader van een WOZ-procedure is dat de belastingplichtige in staat wordt gesteld om kennis te nemen van de onderbouwende marktinformatie die mede ten grondslag heeft gelegen aan de waardebepaling. Als eiser niet in staat wordt gesteld om kennis te nemen van die informatie, wordt hij geschaad in zijn mogelijkheden om de onderbouwing van de heffingsambtenaar voldoende te betwisten.
5.3.
De heffingsambtenaar voert allereerst aan dat het verstrekken van bijlage 6 aan eiser tot catastrofale gevolgen zal leiden voor de uitvoering van de belastingtaak van de BSOB. De heffingsambtenaar heeft op geen enkele wijze concreet gemaakt welke (catastrofale) gevolgen dit zouden betreffen en waarom het voorkomen van deze gevolgen een gewichtige reden als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb oplevert om een uitzondering op de hoofdregel te rechtvaardigen dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechter dienen te worden overgelegd. Voor zover de heffingsambtenaar voor een bepaalde precedentwerking meent te vrezen, in die zin dat het in elke beroepsprocedure moeten verstrekken van gelijksoortige gegevens tot uitvoeringsproblemen leidt, constateert de geheimhoudingskamer dat de heffingsambtenaar aangeeft in te stemmen met het ter zitting ter inzage leggen van bijlage 6. Dit standpunt komt er aldus op neer dat het toezenden van genoemde gegevens aan eiser (en eisers in andere beroepsprocedures) tot catastrofale gevolgen zal leiden voor de uitvoering van de belastingtaak van BSOB, maar dat hiervan kennelijk geen sprake is als diezelfde gegevens aan de rechtbank worden toegezonden (zodat die ze ter zitting ter inzage kan leggen). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is dat standpunt onbegrijpelijk.
5.4.
Voorts wijst de heffingsambtenaar erop dat de softwareleverancier van de heffingsambtenaar jaarlijks € 500.000 betaalt voor marktgegevens uit het Kadaster, waaruit de in bijlage 6 opgenomen gegevens afkomstig zijn. De geheimhoudingskamer begrijpt dat de heffingsambtenaar een risico op een conflict met het Kadaster of andere organisaties vreest als bijlage 6 aan eiser wordt verstrekt. Ook hiervoor geldt dat de heffingsambtenaar op geen enkele wijze concreet heeft gemaakt wat voor een conflict dit zou betreffen, hoe groot het risico daarop is en waarom het afwenden van dat vooralsnog onbekende risico op dat niet gespecificeerde conflict een gewichtige reden als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb oplevert. Evenmin is wat de heffingsambtenaar in dit verband aanvoert onderbouwd, bijvoorbeeld door inzichtelijk te maken dat (en waarom) het Kadaster dan wel de andere overigens niet met name genoemde organisaties zich daartegen zouden verzetten.
5.5.
Tot slot wijst de heffingsambtenaar erop dat de BSOB € 300.000 heeft geïnvesteerd om de onder 5.4. bedoelde gegevens te analyseren. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer is dit voor de beoordeling van de mededeling niet relevant, aangezien de bedoelde analyse geen onderdeel uitmaakt van de in bijlage 6 opgenomen gegevens. Reeds om die reden levert deze omstandigheid geen gewichtige reden op als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb.
Gevolgen van deze beslissing
6. Omdat wordt bepaald dat de mededeling van de heffingsambtenaar niet gerechtvaardigd is, zal de heffingsambtenaar worden gevraagd om binnen twee weken mee te delen of hij instemt met voeging van bijlage 6 in het dossier dan wel of hij het stuk terug wil krijgen. [3] De heffingsambtenaar wordt er op gewezen dat indien hij niet instemt, de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen.
Slotopmerkingen
7. De geheimhoudingskamer ziet tot slot aanleiding om opmerkingen te maken over de toonzetting van de nadere schriftelijke reactie van de heffingsambtenaar.
7.1.
Het gaat dan in de eerste plaats om de stelling van de heffingsambtenaar dat een voor hem negatieve beslissing op de mededeling van beperkte kennisneming “risico op een conflict met (…) BSOB” oplevert en dat de heffingsambtenaar dit risico “volledig bij uw rechtbank” neerlegt. Het staat een partij in beginsel vrij het (grote) belang van een rechterlijke beslissing te onderstrepen, maar die vrijheid is niet onbegrensd. Het stellen dat een onwelgevallige beslissing risico op conflict tussen de rechtbank en de betreffende procespartij oplevert, past in geen geval. Dat deze opmerking ook nog eens afkomstig is van een bestuursorgaan, is extra zorgelijk te noemen.
7.2.
De geheimhoudingskamer wijst ook op de in de nadere schriftelijke reactie door de heffingsambtenaar aan de rechtbank gegeven raad om “deskundig advies in te winnen over deze kwestie”. Voor zover dit overigens als een verzoek om het benoemen van een deskundige moet worden opgevat, zal de rechtbank in de hoofdzaak daar een beslissing over nemen. De geheimhoudingskamer stelt hier wel de motivering van genoemde raad aan de orde, die luidt: “
Uit diverse contactmomenten blijkt dat uw rechtbank nog niet kan doorgronden hoe te verifiëren of de indexcijfers aannemelijk zijn. Daarbij moet ik een uitzondering maken voor dhr. [naam rechter], bij wie inmiddels duidelijk is wat het doel is van een verantwoordingsdocument en wat ratiocontroles zijn en hoe te interpreteren) Inmiddels ontstaat bij BSOB het gevoel dat haar stellingen met betrekking tot indexcijfers door Previcus Vastgoed maar ook door uw rechtbank in twijfel worden getrokken, terwijl een deskundige vrij eenvoudig aan de hand van de geleverde informatie kan vaststellen dat de gehanteerde indexcijfers juist zijn.” Hiermee lijkt de heffingsambtenaar te stellen dat zijn standpunt hoe dan ook juist is, en dat als de rechtbank dat (nog) niet inziet dat dit alleen kan worden geweten aan een gebrek aan deskundigheid van de rechtbank c.q. de behandelend rechter. Hieruit spreekt bepaald geen goed ontwikkeld gevoel voor verhoudingen.
7.3.
Gelet hierop doet de geheimhoudingskamer een dringende oproep aan de heffingsambtenaar om zich in de toekomst te onthouden van dergelijke opmerkingen richting de rechtbank en te handelen zoals van een professionele procespartij in een zakelijk geschil mag worden verwacht.

Beslissing

De geheimhoudingskamer:
  • bepaalt dat de door de heffingsambtenaar meegedeelde beperking van de kennisneming van bijlage 6 niet gerechtvaardigd is;
  • stelt de heffingsambtenaar in de gelegenheid om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak schriftelijk mee te delen of hij instemt met voeging van bijlage 6 in het dossier dan wel of hij het stuk terug wil krijgen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 24 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenbeslissing kan niet eerder beroep worden ingesteld, dan tegelijk met het hoger beroep tegen de einduitspraak.

Voetnoten

1.HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA3823.
2.ABRvS 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367.
3.Artikel 2.8, tiende lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021.