ECLI:NL:RBOBR:2022:661

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
01/880614-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een bedrag van ruim € 430.000,- door overdracht van bestuurderschap van een vennootschap

Op 26 januari 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte, geboren in 1953 te Nieuwer-Amstel, werd beschuldigd van het witwassen van een bedrag van € 433.182,40 dat op een bankrekening van zijn vennootschap was bijgeschreven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als bestuurder van de vennootschap, wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De zaak kwam aan het licht na een valse factuur die was verstuurd naar een slachtoffer, dat het bedrag op de rekening van de vennootschap overmaakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het bestuurderschap van de vennootschap met terugwerkende kracht heeft overgedragen aan een medeverdachte, wat de rechtbank als een bewuste poging tot het verbergen van de criminele herkomst van het geld beschouwde. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, die het onterecht betaalde bedrag en bijkomende kosten vorderde, integraal toegewezen, inclusief de wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat ook in de strafmaat werd verdisconteerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/880614-15
Datum uitspraak: 26 januari 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren [geboortejaar 1] 1953 te Nieuwer-Amstel,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak (ex artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering) gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 december 2021 en 12 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 november 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 december 2021 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 januari 2015, te Arnhem, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld op een bankrekening van [bedrijf] , heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten die hoeveelheid geld gebruik heeft gemaakt, door
- het als bestuurder van [bedrijf] overdragen van het bestuurderschap van die BV, inclusief de beschikking over die hoeveelheid geld op die bankrekening, aan een ander (te weten [medeverdachte 1] )
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Aan verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen dan wel schuldwitwassen van een hoeveelheid geld door - als bestuurder van [bedrijf] - die BV, inclusief die hoeveelheid geld op de bankrekening, aan [medeverdachte 1] over te dragen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het impliciet primair tenlastegelegde feit, te weten het witwassen, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het impliciet primair tenlastegelegde witwassen, nu niet bewezen kan worden dat verdachte wist van de criminele herkomst van het geldbedrag. De raadsman heeft verder bepleit dat het schuldwitwassen bewezen kan worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bewijsmiddelen.

1. Een proces-verbaal van aangifte van [persoon 1] namens [bedrijf 2] en [slachtoffer] van 2 februari 2015, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [persoon 1] alsmede als aanvullende verklaring van verbalisant [verbalisant 1] (p. 258 t/m 260):

In juli 2014 waren twee facturen ontvangen van [bedrijf 2] met factuurdatum 30 juni 2014. Op deze twee facturen was sprake van een ander rekeningnummer van [bedrijf 2] dan in het crediteurenbestand voorkwam. Omdat het hier eveneens om een andere inhoud ging dan gebruikelijk, werd verondersteld dat [bedrijf 2] hiervoor een afzonderlijk bankrekeningnummer hanteert en is dat rekeningnummer [nummer 1] toegevoegd aan het crediteurenbestand. Op 24 december 2014 is door [slachtoffer] het voornoemde bedrag overgemaakt op rekeningnummer [nummer 1] . Op 26 januari 2015 bleek dat het bankrekeningnummer [nummer 1] niet het rekeningnummer van [bedrijf 2] betrof en dat daarom het geld ook niet was ontvangen bij [bedrijf 2] .
Er is met een vervalste factuur een bedrag van € 433.182,40 overgemaakt op een vals rekeningnummer.

2. Een proces-verbaal van verstrekking gevorderde identificerende gegevens (ex artikel 126nc Sv) van verbalisant [verbalisant 2] van 19 maart 2015, incl. bijlagen, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant 2] (p. 310, 313, 316, 320 en 321):

De bankrekening [nummer 1] is geadministreerd op: [bedrijf] .
Bedrijfsprofiel – [bedrijf] , Kamer van Koophandel Uittreksel
Enig aandeelhouder
Naam [stichting]
Ingeschreven onder KvK-nummer [nummer 2]
Enig aandeelhouder sedert 26-03-2007
Naam [verdachte]
Geboortedatum en -plaats [geboortejaar 1] 1953, Nieuwer-Amstel
Infunctietreding 01-03-2012
Titel Directeur
Bevoegdheid Alleen/zelfstandig bevoegd
Uit functie 19-12-2014
Naam [medeverdachte 1]
Geboortedatum en -plaats [geboortejaar 2] 1949, Nijmegen
Infunctietreding 19-12-2014
Titel Directeur
Bevoegdheid Alleen/zelfstandig bevoegd
Uit functie 01-01-2015
Bedrijfsprofiel – [stichting] , Kamer van Koophandel Uittreksel ( [nummer 2] )
Naam [verdachte]
Geboortedatum en -plaats [geboortejaar 1] 1953, Nieuwer-Amstel
Infunctietreding 01-03-2012
Bevoegdheid Alleen/zelfstandig bevoegd
Uit functie 19-12-2014
Naam [medeverdachte 1]
Geboortedatum en -plaats [geboortejaar 2] 1949, Nijmegen
Infunctietreding 19-12-2014
Titel Directeur
Bevoegdheid Alleen/zelfstandig bevoegd
Uit functie 14-01-2015

3. Een proces-verbaal van analyse bankafschriften [nummer 1] ( [bedrijf] ) van verbalisant [verbalisant 2] van 9 september 2015, incl. bijlage, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant 2]

(p. 338, 339 en p. 341):

Op 5 juni 2015 ontving ik van de ING bank de gevorderde bankmutaties van de bankrekening [nummer 1] op naam van [bedrijf] . Zichtbaar is de overboeking van € 433.182,40 op 24 december 2014 vanuit de bankrekening [nummer 3] op naam van [slachtoffer] .

4. Een proces-verbaal van analyse schaduwdossier KvK [bedrijf] van verbalisant [verbalisant 2] van 1 december 2015, incl. bijlagen, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant 2] (p. 445 t/m 446 en p. 452 t/m 453):

Op 27 november 2015 ontving het onderzoeksteam het gevorderde schaduwdossier vanuit de registers van de Kamer van Koophandel. Dit betrof het schaduwdossier van de verdachte onderneming [bedrijf] .
Er is een rapportage identiteitscontrole aanwezig d.d. 8 januari 2015. Dit betreft de identiteitscontrole van de verdachte [verdachte] , ingevoerd door de Kamer van Koophandel te Arnhem. Tevens is er een rapportage identiteitscontrole aanwezig d.d. 8 januari 2015. Dit betreft de identiteitscontrole van de verdachte [medeverdachte 1] , ingevoerd door de Kamer van Koophandel te Arnhem.

5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 14 mei 2018 maart 2021, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte (p. 235 en 240):

Ik zag dat er op 24 december 2014 een groot bedrag op kwam. Ik wilde toen van het bedrijf af. Ik ben toen met [medeverdachte 1] overeen gekomen dat ik met terugwerkende kracht het bedrijf aan hem overhandigde. Ik legde hem uit dat er een bedrag op stond waar ik niets mee kon. Hij zei dat hij er wel iets mee kon. Ik wilde van het bedrijf af voor de datum dat het bedrag op de rekening werd gestort. Ik was op 24 december 2014 als bevoegde geregistreerd voor de bankrekening [nummer 1] , maar ik was geen eigenaar meer. Dat is namelijk met terugwerkende kracht over gegaan naar [medeverdachte 1] .

6. Een proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] van 22 mei 2018 maart 2021, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van Koppers

(p. 121):

Ik zag het grote bedrag op de rekening van de B.V. staan.
Nadere bewijsoverweging.
Op 4 december 2014 ontvangt [slachtoffer] (hierna: het [slachtoffer] ) een valse factuur ter hoogte van € 433.182,40 van het bedrijf [bedrijf 2] . Op deze valse factuur staat het bankrekeningnummer van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) vermeld - te weten [nummer 1] - in plaats van het rekeningnummer van [bedrijf 2] . Vervolgens voldoet het [slachtoffer] op 24 december 2014 de factuur en boekt een bedrag van € 433.182,40 over op de rekening van [bedrijf] . Verdachte was ten tijde van de ontvangst van dit bedrag enig bestuurder van [bedrijf] en was als bevoegde geregistreerd voor de bankrekening van [bedrijf] . Verdachte heeft verklaard dat hij op 24 december 2014 een groot bedrag op de rekening van [bedrijf] zag binnenkomen. Verdachte heeft verklaard dat hij hiervan schrok, er niets mee kon en van het bedrijf af wilde. Verdachte heeft verklaard dat hij het bedrijf heeft overgedragen. De rechtbank legt deze verklaring aldus uit dat hij het bestuurderschap van het bedrijf met terugwerkende kracht heeft overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ).
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel volgt dat verdachte op 19 december 2014 als directeur uit dienst is getreden en dat de infunctietreding van [medeverdachte 1] als directeur op diezelfde datum plaats heeft gevonden. Uit het schaduwdossier van de Kamer van Koophandel te Arnhem volgt dat daar op 8 januari 2015 een identiteitscontrole van verdachte en van [medeverdachte 1] heeft plaatsgevonden. [medeverdachte 1] verklaart dat hij het bedrag op de rekening van de B.V. heeft zien staan.
Sinds 2007 is [stichting] enig aandeelhouder van [bedrijf] . Verdachte en zijn medeverdachten zijn afwisselend bestuurder (geweest) van die Stichting.
Als bestuurder van [bedrijf] was verdachte, en ook zijn opvolgers, alleen/zelfstandig bevoegd.
Het was dan ook verdachte, opgevolgd door [medeverdachte 1] en snel daarna door [medeverdachte 2] , die bevoegd waren te beslissen wat er met het gestorte bedrag zou moeten gebeuren.
De rechtbank overweegt dat het geld op de rekening van [bedrijf] een criminele herkomst had, nu dat geldbedrag op de rekening van [bedrijf] is gekomen naar aanleiding van een factuur met daarop een vervalst rekeningnummer. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van het geldbedrag. De rechtbank neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking.
Verdachte was bestuurder en zag het geld binnenkomen op de rekening van [bedrijf] . Verdachte moet hebben gezien dat de betaling afkomstig was van het [slachtoffer] . Als bestuurder van [bedrijf] moet verdachte bovendien hebben geweten dat de vennootschap geen recht had op (enige) betaling van het [slachtoffer] . Verdachte heeft in deze strafprocedure immers geen enkele verklaring gegeven omtrent enige rechtsgrond tot betaling door het [slachtoffer] aan [bedrijf] . Verdachte verklaart daarentegen dat hij zich ‘rot is geschrokken’ toen hij het geldbedrag bijgeschreven zag op de bankrekening van de B.V. Hij heeft meteen contact gezocht met medeverdachte [medeverdachte 1] , omdat hij (met terugwerkende kracht) van zijn functie als bestuurder af wilde.
Verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben elkaar in hoog tempo opgevolgd als bestuurder van [bedrijf] . Immers, [verdachte] was bestuurder van maart 2012 tot 19 december 2014. Per 19 december 2014 tot 1 januari 2015 was [medeverdachte 1] bestuurder van [bedrijf] . [medeverdachte 2] was bestuurder van die vennootschap van 14 januari 2015 tot 30 november 2016. Dit volgt uit de bij de Kamer van Koophandel geregistreerde gegevens. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met terugwerkende kracht vanaf 8 januari 2015 bestuurder was.
In genoemde perioden waren [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook bestuurder van de enig aandeelhoudster van de vennootschap, De [stichting] .
Uit het proces-verbaal analyse schaduwdossier KvK [bedrijf] d.d. 1 december 2015, incl. bijlagen [p. 445-456] volgt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] allebei op 8 januari 2015 bij de Kamer van Koophandel waren voor identiteitscontrole. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren daar op 14 januari 2015 voor identiteitscontrole.
In korte tijd is daarmee tot twee keer toe een bedrijf met een actief van zo’n € 430.000,-- om niet overgedragen aan een ander. Toen verdachte als bestuurder van [bedrijf] het geld van het [slachtoffer] bijgeschreven zag op de bankrekening van de vennootschap, had hij ervoor kunnen kiezen om het bedrag terug te storten aan het [slachtoffer] , nu er geen rechtsgrond was voor betaling aan [bedrijf] . Hoewel terugstorting een voor de hand liggende keuze was geweest, heeft verdachte bewust anders gehandeld. Zijn bestuurderschap en de daarmee gepaard gaande bevoegdheden heeft hij overgedragen aan [medeverdachte 1] . Dat heeft hij, blijkens zijn eigen verklaring, gedaan door middel van antedatering. De overdracht van het bestuurderschap van [bedrijf] is gerealiseerd tot een datum die is gelegen vóór de datum waarop de betaling van het [slachtoffer] op de rekening van [bedrijf] binnenkwam. Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het redelijkerwijs niet anders kan dan dat verdachte wist dat het geldbedrag dat hij als bestuurder van [bedrijf] onder zich had middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig was.
De rechtbank zal hierom wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
omstreeks 8 januari 2015 te Arnhem, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld op een bankrekening van [bedrijf] , heeft overgedragen, door het als bestuurder van [bedrijf] overdragen van het bestuurderschap van die BV, inclusief de beschikking over die hoeveelheid geld op die bankrekening, aan een ander (te weten [medeverdachte 1] ), terwijl hij wist dat dat voorwerp onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair bepleit dat - bij een bewezenverklaring van schuldwitwassen - de toepassing van het rechterlijk pardon ex artikel 9a Sr een passende afdoening betreft, gelet op de geringe ernst van het delict. Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat meegewogen dient te worden dat de redelijke termijn is geschonden, verdachte geen gelden aan de rekening heeft onttrokken na de bijschrijving van het geld op de bankrekening van de B.V. en dus geen voordeel heeft gehad, dat verdachte een penibele medische situatie heeft en dat verdachte momenteel in België een gevangenisstraf van vijf jaar uitzit, waardoor bij de executie van een op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf een nog verder verwijderd verband tussen het delict en de bestraffing ontstaat. De verdediging heeft subsidiair bepleit dat een geheel voorwaardelijke straf passend is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aan het feit gerelateerde factoren.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van ruim
€ 430.000,- door zijn bestuurderschap van [bedrijf] en dat van de enig aandeelhoudster van de vennootschap over te dragen aan een ander. In de vennootschap zat het bedrag van ruim € 430.000,- terwijl de overdracht om niet was. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daardoor de criminele herkomst van gelden wordt verhuld. Dat kan vanwege het corrumperende effect op de samenleving niet worden getolereerd. De rechtbank neemt verdachte in het bijzonder kwalijk dat het door verdachte gepleegde strafbare feit grote financiële schade heeft veroorzaakt bij [slachtoffer] . Verdachte heeft hiermee de gemeenschap benadeeld door het witwassen van publiek geld.
Vanwege de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de grote omvang van hetgeen is witgewassen, zal de rechtbank - anders dan door de raadsman betoogd - niet volstaan met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, maar zal de rechtbank in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Aan de verdachte gerelateerde factoren.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen gelijk aan de straf die door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats acht. De rechtbank zal een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, teneinde verdachte ervan weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 10 november 2021 - eerder is veroordeeld voor fraudegerelateerde delicten.
Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Naar vaste rechtspraak heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat de vervolging is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals de ingewikkeldheid van de zaak. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in het onderhavige geval geen sprake.
De redelijke termijn is in deze zaak gaan lopen op 12 mei 2018, de dag waarop verdachte werd aangehouden en voor het eerst door de politie werd verhoord. Het vonnis is gewezen op 26 januari 2022. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met ruim een jaar en acht maanden is overschreden. De zaak van verdachte heeft onnodig lang stil gelegen.
De rechtbank stelt aldus vast dat er een inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid van het EVRM. In lijn met het standpunt van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze overschrijding voldoende is verdisconteerd in de aan verdachte op te leggen straf.
Conclusie.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal en hoofdelijk toegewezen dient te worden, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, nu de benadeelde partij door het handelen van verdachte haar geld niet heeft terug kunnen vorderen en verdachte hierdoor mede de schade van de benadeelde partij heeft veroorzaakt. Daarnaast stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de toe te wijzen schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu er geen sprake is van rechtstreekse schade. De raadsman heeft bepleit dat de schade van de benadeelde partij is ontstaan door een valse factuur, hetgeen verdachte niet verweten wordt. De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat enkel de kosten voor inschakeling van de bedrijfsrecherche voor toewijzing in aanmerking komen, nu die kosten in verband staan met het onderzoek naar de gemaskeerde geldstroom door het overdragen van de B.V. door verdachte. De raadsman heeft verder bepleit dat de schadevergoedingsmaatregel niet opgelegd dient te worden, nu de benadeelde partij zelf in staat is om de schade op verdachte te verhalen.
Beoordeling.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toewijzen, bestaand uit het onterecht betaalde bedrag van € 433.182,40 en € 13.064,96 aan kosten voor de inschakeling van de bedrijfsrecherche. De rechtbank constateert dat in de onderhavige zaak de schade van de benadeelde partij is ontstaan doordat het [slachtoffer] op basis van een vervalste factuur een bedrag van € 433.182,40 heeft overgemaakt aan [bedrijf] .
Handelingen aangaande de vervalsing van deze factuur zijn niet aan verdachte of de medeverdachten ten laste gelegd.
De rechtbank constateert daarentegen dat zich de situatie voordoet waarin een evident niet voor verdachte en zijn medeverdachten bestemd bedrag weggemaakt is door het onvindbaar te maken voor de justitiële autoriteiten en de benadeelde partij, te weten door de zeggenschap over de B.V. - en de bankrekening van die B.V. met daarop het onverschuldigd betaalde bedrag van de benadeelde partij - over te dragen aan een ander, er goud van te kopen (en een deel op de bankrekening van een ander te storten). Deze witwashandelingen en het aandeel daarin van verdachte, bestaande uit het overdragen van de zeggenschap over de B.V. met het onverschuldigd betaalde geldbedrag aan een ander heeft ertoe geleid dat is gevolgd op de factuurfraude en heeft als gevolg gehad dat de benadeelde partij het onverschuldigd betaalde bedrag niet met succes kan terugvorderen.
De rechtbank is hierom van oordeel dat de door de benadeelde partij geleden schade in zodanig nauw verband staat met het bewezenverklaarde dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht. De rechtbank zal hierom de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toewijzen, te weten € 446.247,36 aan vergoeding voor door de benadeelde geleden materiële schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 6.428,-. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het witwassen van het geld van [slachtoffer] samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. De rechtbank zal aldus de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wetgever bij de invoering van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) niet bedoeld om enkel natuurlijke personen voor de maatregel in aanmerking te laten komen. In artikel 36f Sr is immers bepaald dat de maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Nu in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering met het slachtoffer wordt gelijkgesteld de rechtspersoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden, is de rechtbank van oordeel dat - anders dan door de raadsman betoogd - de schadevergoedingsmaatregel in casu ook op de benadeelde partij van toepassing is. De benadeelde partij heeft immers niet meer mogelijkheden dan een natuurlijk persoon om de schade op verdachte en zijn medeverdachten te verhalen, nu ook het [slachtoffer] hiervoor een externe partij dient in te schakelen.
De rechtbank zal aldus voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2015 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 63, 420bis Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

witwassen

verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 [veertien] maanden met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan
6 [zes] maanden voorwaardelijken een proeftijd van
2 [twee] jaren.
Stelt als algemene voorwaarde:
- dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
 legt op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 446.247,36, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 365 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit een vergoeding voor materiële schade. De toegewezen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 446.247,36, bestaande uit een vergoeding voor materiële schade. De toegewezen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 6.428,- en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. B.A.J. Zijlstra, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. te Bogt, griffier,
en is uitgesproken op 26 januari 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche ‘s-Hertogenbosch, genummerd PL2100-2015023956, gesloten op 8 januari 2019 (onderzoeksnaam ‘Bollebeek’).