ECLI:NL:RBOBR:2022:6257

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
10116376 CV EXPL 22-4286
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen werknemer in kort geding wegens ontbinding arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn voormalige werkgever, NTT DATA Business Solutions B.V. en NTT DATA Business Solutions Holding B.V. De werknemer, die sinds 2002 in dienst was, stelde dat er na 1 augustus 2022 nog een arbeidsovereenkomst bestond en vorderde wedertewerkstelling en betaling van salaris. De kantonrechter oordeelde echter dat de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2022 was ontbonden, en dat er geen grondslag was voor de vorderingen van de werknemer. De kantonrechter wees de vorderingen af, omdat de werknemer niet aannemelijk had gemaakt dat er nog een arbeidsovereenkomst bestond. De kantonrechter concludeerde dat NTT niet meer verplicht was om loon te betalen of de werknemer in staat te stellen zijn werkzaamheden te hervatten. De werknemer werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer: 10116376 CV EXPL 22-4286
Vonnis in kort geding van 28 december 2022
in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
t e g e n

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

NTT DATA Business Solutions B.V.,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NTT DATA Business Solutions Holding B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: NTT (gedaagde sub 1) en NTT Holding (gedaagde sub 2),
gemachtigde: mr. A.J. Hendriks,

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter, in deze zaak optredend als voorzieningenrechter, heeft kennisgenomen van de concept dagvaarding in kort geding van [eiser] . Deze dagvaarding is op 26 september 2022 ter griffie van de rechtbank ontvangen. Daarachter zijn zes producties gevoegd.
1.2
Na verplaatsing heeft op 12 december 2022 een mondelinge behandeling (hierna: zitting) plaatsgevonden in deze procedure (geregistreerd bij deze rechtbank onder het zaaknummer: 10116376 CV EXPL 22-4286). Bij de zitting waren aanwezig [eiser] en zijn partner [A] . NTT en NTT Holding werden ter zitting vertegenwoordigd door [B] (HR-manager), bijgestaan door mr. A.J. Hendriks als gemachtigde.
Beide partijen (bij monde van vier voornoemde personen) hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Ter zitting heeft de kantonrechter vastgesteld dat [eiser] de hiervoor genoemde dagvaarding niet door een deurwaarder aan NTT heeft laten betekenen. NTT heeft via e-mail wel deze concept kort geding dagvaarding ontvangen en daarvan kennis kunnen nemen. Daarnaast is de concept dagvaarding in kort geding bijgevoegd als productie 6 bij het verzoekschrift dat [eiser] tegen NTT heeft ingediend en dat NTT heeft ontvangen. Laatstgenoemde procedure is bij deze rechtbank bekend onder het zaaknummer: 10124484 EJ VERZ 22-451.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting naar voren is gebracht. Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat er schriftelijk uitspraak zal worden gedaan op 23 december 2022. Door omstandigheden is deze datum niet gehaald en is de uitspraak nader bepaald op vandaag.
1.3
Tijdens de hiervoor bij 1.2 genoemde zitting is tevens het door [eiser] separaat ingediende verzoekschrift tegen NTT behandeld en in die procedure wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Dit verzoekschrift is niet ingebracht in de kort geding-procedure.

2.De feiten

Om een duidelijk beeld te krijgen van deze zaak, zijn de onderstaande feiten van belang. Voor zover er daarnaast nog andere feiten relevant zijn voor de beoordeling van dit geschil, komen die aan de orde bij de beoordeling.
Algemeen
2.1
NTT is een ict- en adviesbedrijf en ontwerpt, implementeert, beheert en verbetert SAP-oplossingen voor haar klanten, waarbij NTT doorgaans door klanten wordt gevraagd voor ondersteuning bij de invoering van een heel SAP-ERP-systeem of delen daarvan.
2.2
[eiser] (geboren op [geboortedatum] 1973) is op 1 november 2002 bij (de rechtsvoorganger van) NTT in dienst getreden in de functie van Senior SAP ABAP developer. Hiertoe hebben partijen op 11 september 2002 een arbeidsovereenkomst gesloten en ondertekend.
2.3
Vervolgens hebben partijen een nieuwe overeenkomst gesloten met als titel ‘arbeidsovereenkomst’, die is ondertekend op 16 november 2004 en die met terugwerkende kracht per 1 januari 2004 in werking is getreden. Tot slot hebben partijen een op 18 november 2004 gedateerd addendum ondertekend (“bijlage bij de arbeidsovereenkomst van november 2004”). Daarin staat onder meer
“(…) Deze brief is een aanvulling op de nieuwe arbeidsovereenkomst waarover we deze maand in gesprek zijn geweest, en vormt een onverbrekelijk deel daarvan. De volgende punten zijn daarbij van belang: 1. We spreken af dat jouw ontslagbrief van 30 september alleen uitgelegd wordt als een intentie van jouw zijde dat je wil overgaan naar de nieuwe constructie, dus de condities zoals vastgelegd in de nieuwe arbeidsovereenkomst. 2. Aangaande artikel 1.1. (aanvang en duur) geldt dat de datum van overgang wordt bepaald door het vinden van een geschikt project, waar jij ja tegen zegt. Tot die tijd geldt de oude arbeidsovereenkomst. Er is dus géén sprake van vallen in een gat, van welke aard dan ook. We streven naar 1 januari of eerder, maar als het door het jaargetijde iets langer duurt dan is er niets aan de hand.(..)”
2.4
Vanaf 1 januari 2004 heeft [eiser] aansluitend op verschillende opdrachten gewerkt, met name voor Audax.
2.5
In het voorjaar van 2021 heeft Audax aan NTT laten weten dat zij de opdracht per 1 mei 2021 beëindigt.
2.6
Daarna is tussen partijen discussie ontstaan, met name over de arbeidsvoorwaarden.
De procedure bij de kantonrechter te Tilburg (uitspraak 25 maart 2022)
2.7
Op 23 december 2021 is NTT bij de kantonrechter te Tilburg een procedure gestart tegen [eiser] (die procedure is bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant bekend onder het zaaknummer: 9598858 AZ VERZ 21-102). NTT heeft in die procedure – samengevat – verzocht om de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn en zonder toekenning van een transitievergoeding te ontbinden op grond van ernstig verwijtbaar handelen door [eiser] , althans op de d-, e-, g-, of i-grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.8
[eiser] heeft daartegen verweer gevoerd en heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het ontbindingsverzoek. Subsidiair verzoekt [eiser] – kort gezegd –:
de ontbinding slechts toe te wijzen onder toekenning van een transitievergoeding van € 91.188,43 bruto en een billijke vergoeding van € 843.000,00, althans minimaal € 231.920,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente;
ij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de opzegtermijn van vier maanden;
te verklaren voor recht dat NTT bij ontbinding op de i-grond een aanvullende vergoeding van 50% van de transitievergoeding, dan wel een ander percentage, aan [eiser] dient te voldoen;
NTT te veroordelen om zorg te dragen voor een correcte eindafrekening;
uitdrukkelijk te bepalen dat de ontbinding op verzoek van NTT wordt uitgesproken;
al het overige door NTT verzocht integraal af te wijzen;
veroordeling van NTT in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.9
Verder heeft [eiser] een tegenverzoek ingediend. Hij verzoekt onder meer:
te verklaren voor recht dat zijn arbeidsomvang 149,33 uur per maand bedraagt;
te verklaren voor recht dat zijn bruto uurloon € 86,25 bedraagt;
te verklaren voor recht dat NTT vanaf 1 januari 2021 een salaris van € 12.879,71 bruto per maand is verschuldigd tot het moment dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze eindigt;
veroordeling van NTT tot betaling van € 78.501,43 aan achterstallig loon tot en met januari 2022;
veroordeling van NTT tot betaling van achterstallig loon vanaf januari 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze eindigt;
veroordeling van NTT tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% over het onder d en e verzochte;
veroordeling van NTT tot betaling van de wettelijke rente over het onder d, e en f verzochte;
de loonstop met terugwerkende kracht per 5 november 2021 op te heffen, onder verstrekking van deugdelijke loonstroken.
2.1
NTT heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van alle tegenverzoeken van [eiser] .
2.11
Op 15 februari 2022 heeft er bij de kantonrechter te Tilburg een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarna is de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een regeling te treffen. Partijen hebben niet een regeling getroffen.
2.12
Bij beschikking van 25 maart 2022 heeft de kantonrechter te Tilburg een beslissing gegeven ten aanzien van de door NTT ingestelde verzoeken en de door [eiser] ingestelde tegenverzoeken. De kantonrechter heeft de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst ontbonden op de g-grond per 1 augustus 2022, onder toekenning van een transitievergoeding en billijke vergoeding. Meer specifiek heeft de kantonrechter (geciteerd voor zover hier nu relevant) als volgt beslist:
De procedure bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (uitspraak 10 november 2022)
2.13
Vervolgens heeft [eiser] hoger beroep aangetekend bij het Gerechtshof te
’s-Hertogenbosch (die procedure is daar bekend onder het zaaknummer: 200.312.357/01). In die beschikking is, onder andere en voor zover hier nu van belang, opgenomen:
2.14
Bij beschikking van 10 november 2022 heeft het hof, (geciteerd voor zover hier relevant), als volgt beslist.

3.Het geschil

3.1
Hieronder is de vordering van [eiser] , zoals opgenomen op pagina’s 15 en 16 van de op 26 september 2022 ingediende (concept) kort geding dagvaarding, letterlijk weergegeven.
3.2
[eiser] heeft aan deze vordering – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd.
De in 2002 tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst met de per 2004 gewijzigde salarisconstructie is nog steeds van kracht en op basis daarvan heeft [eiser] recht op betaling van salaris (zoals hiervoor bij 3.1 is vermeld). Op grond van die overeenkomst dient NTT [eiser] ook in de gelegenheid te stellen om zijn werkzaamheden te hervatten. Slechts de parallel door NTT gecreëerde arbeidsovereenkomst met [eiser] (ingangsdatum 1 mei 2021) is op 1 augustus 2022 geëindigd (beschikking kantonrechter 25 maart 2022). Dit alles is samengevat in punten 34 en 35 van de dagvaarding.
Op de details, de grondslagen van de nevenvorderingen, en de overige standpunten van [eiser] wordt hierna bij de beoordeling, voor zover van belang, ingegaan.
3.3
Tijdens de zitting heeft NTT verweer gevoerd, in die zin dat zij heeft aangevoerd dat het spoedeisend belang ontbreekt en dat [eiser] geen grondslag heeft voor toewijzing van de vorderingen omdat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst al per 1 augustus 2022 is ontbonden. Van een parallelle overeenkomst (of enige andere overeenkomst waaruit aanspraken zouden voortvloeien) zoals [eiser] betoogt, is geen sprake, aldus NTT.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1
Voorop wordt gesteld dat het merendeel van de door [eiser] ingestelde vorderingen een geldvordering (betaling van achterstallig salaris en daarmee samenhangende nevenvorderingen) in kort geding betreffen. Daarom moet in de eerste plaats beoordeeld worden of [eiser] spoedeisend belang heeft bij de door hem ingestelde vorderingen. Verder dient aannemelijk te zijn dat de rechter in een bodemprocedure de vordering van [eiser] zal toewijzen. Daarom zal een voorlopige beoordeling moeten plaatsvinden van de aspecten van de zaak aan de hand van wat partijen daarover naar voren brengen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering, door bijvoorbeeld getuigen, is in kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. Tot slot moet in de belangenafweging het risico van onmogelijkheid van terugbetaling worden betrokken.
Spoedeisend belang
4.2
Het is voldoende als een zaak zodanig spoedeisend is dat het treffen van een onmiddellijke voorziening bij voorraad in de rede ligt. De kantonrechter vindt dat hiervan in deze zaak sprake is. Loonvorderingen (inclusief de vordering tot wedertewerkstelling) zijn immers naar hun aard vrijwel altijd spoedeisend. Dat is ook in dit geval zo. [eiser] ontvangt vanaf 1 augustus 2022 geen loon meer van NTT, terwijl [eiser] stelt dat hij nog een arbeidsovereenkomst met NTT heeft op basis waarvan hij loon dient te ontvangen en hij in staat gesteld moet worden om werkzaamheden uit te voeren. Weliswaar heeft NTT ter zitting aangevoerd dat het spoedeisend belang ontbreekt, maar zij heeft niet toegelicht waarom dat zo is en evenmin onderbouwd op basis waarvan zij betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Aan dit verweer wordt daarom voorbij gegaan. [eiser] is dus ontvankelijk in zijn vordering.
Salaris en wedertewerkstelling
4.3
[eiser] heeft zijn hoofdvorderingen (te weten betaling van salaris en wedertewerkstelling, zie onderdelen 1, 2 en 3 van het petitum) gegrond op de stelling dat tussen partijen een
arbeidsovereenkomstbestaat en hij op basis daarvan recht heeft op betaling van salaris en wedertewerkstelling. Met ‘arbeidsovereenkomst’ bedoelt [eiser] de in 2002 tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst met de per 2004 gewijzigde salarisconstructie (zie punt 35 van de concept kort geding dagvaarding).
4.4
De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn standpunt dat er ná 1 augustus 2022 nog een arbeidsovereenkomst tussen hem en NTT bestaat, en dat daaruit over en weer rechten en plichten voortvloeien. Dat heeft tot gevolg dat de vorderingen van [eiser] wegens gebrek aan grondslag worden afgewezen. Dit wordt toegelicht als volgt.
Vast staat dat partijen (aan de zijde van werkgever: de rechtsvoorganger van NTT) met ingang van 1 november 2002 een arbeidsovereenkomst hebben gesloten.
De (oorspronkelijke) arbeidsovereenkomst uit 2002 is per 1 januari 2004
vervangendoor een nieuwe arbeidsovereenkomst. In laatstgenoemde arbeidsovereenkomst (die is ondertekend door [eiser] en NTT) staat immers:
“1.1 Deze overeenkomst gaat in op 1 januari 2004, of zoveel eerder als een passende opdracht wordt gevonden, en komt in de plaats van de eerdere arbeidsovereenkomst met de werknemer, gedateerd 1 november 2002”en:
“14.1 Het voorgaande vormt de volledige weergave van alle tussen partijen gemaakte afspraken en komt in de plaats van alle voordien tussen werknemer en de (organen van) de Vennootschap en/of met haar gelieerde vennootschappen gemaakte afspraken en gedane toezeggingen. Wijziging of aanvulling van de inhoud van deze overeenkomst is slechts geldig indien schriftelijk vastgelegd in een gedateerd en door beide partijen ondertekend stuk.”
Ook al zou de datum van 1 januari 2004 berusten op een typefout waarbij bedoeld zou zijn 1 januari 2005 (zoals door NTT aangevoerd en door [eiser] betwist), dan maakt dit geen verschil voor de conclusie, te weten dat de arbeidsovereenkomst uit 2004 in de plaats is gekomen van de arbeidsovereenkomst uit 2002 en deze heeft vervangen. Uit voornoemde beschikking van 25 maart 2022 en uit de eigen stellingen van [eiser] (punt 1 concept-kort geding dagvaarding) volgt dat deze arbeidsovereenkomst van 2004 (in onderdeel 5.2 van de beschikking omschreven als “de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst”) per 1 augustus 2022 door de kantonrechter is ontbonden. Bij beschikking van 10 november 2022 is de beschikking op het punt van de ontbinding door het hof bekrachtigd. Uit de zinsnede ‘de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst’ maakt de kantonrechter op dat dit ten tijde van de ontbinding de enige tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst is. Dat - zoals [eiser] onder andere in punt 1 van de concept kort geding dagvaarding betoogt - alleen de arbeidsovereenkomst van 2004 is ontbonden en dat daarnaast nog sprake was van een andere (niet ontbonden) arbeidsovereenkomst tussen partijen, blijkt niet uit twee voornoemde beschikkingen en evenmin uit hetgeen [eiser] in de concept kort geding- dagvaarding naar voren heeft gebracht.
Dit volgt ook uit de door partijen in de procedure bij de rechtbank en bij het hof betrokken stellingen en de overgelegde - door beide partijen ondertekende - arbeidsovereenkomsten met addendum uit 2004. In beide procedures zijn immers zowel [eiser] als NTT steeds uitgegaan van het bestaan van één enkele arbeidsovereenkomst en niet van meerdere of parallelle arbeidsovereenkomsten. Dat na 2004 op enig moment door NTT een - zoals [eiser] het noemt - parallelle overeenkomst is gecreëerd (in punt 34 van de concept kort geding-dagvaarding stelt [eiser] dat NTT een parallelle overeenkomst heeft gecreëerd sinds 1 mei 2021) en dat alleen die overeenkomst is ontbonden per 1 augustus 2022, is niet, dan wel in elk geval volstrekt onvoldoende, aannemelijk geworden. [eiser] heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst uit 2002 na ontbinding van “de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst” is herleefd of steeds is blijven bestaan maar hij heeft dit niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die erop wijzen dat de arbeidsovereenkomst van 2002 nog bestaat of heeft bestaan naast de (inmiddels reeds ontbonden) arbeidsovereenkomst uit 2004, en of dat er thans nog een andere (arbeids)overeenkomst tussen partijen geldt.
Gelet op de ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2022 bestaat er met ingang van die datum geen arbeidsovereenkomst meer tussen partijen. NTT is vanaf 1 augustus 2022 dan ook niet (meer) gehouden om aan [eiser] loon te betalen en/of hem in de gelegenheid te stellen werkzaamheden te verrichten.
4.5
Een andere grondslag voor zijn hoofdvorderingen heeft [eiser] niet aangevoerd noch is deze op basis van de door [eiser] aangevoerde feiten en omstandigheden aannemelijk geworden.
4.6
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiser] tot betaling van achterstallig en toekomstig salaris, en wedertewerkstelling worden afgewezen.
Conclusie
4.7
Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter, niet aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure de vorderingen van [eiser] zal toewijzen. Omdat de hoofdvorderingen (salaris en wedertewerkstelling) worden afgewezen, delen de daaraan gekoppelde nevenvorderingen (wettelijke verhoging, wettelijke rente, salarisspecificaties en dwangsommen) hetzelfde lot.
Salarisspecificaties vanaf 2021
4.8
De vordering (onderdeel 4) NTT te veroordelen tot het verstrekken van deugdelijke salarisspecificaties vanaf 2021 tot datum concept kort geding-dagvaarding wordt afgewezen. Reden hiervoor is dat [eiser] geen aanspraak heeft op salarisspecificaties vanaf 1 augustus 2022 omdat, zoals hiervoor uiteen gezet, vanaf die datum geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. In onderdeel 5.21 van de beschikking van 25 maart 2022 (in samenhang met onderdeel 3.2.4. van de beschikking van het hof) heeft de kantonrechter NTT al veroordeeld tot het verstrekken van deugdelijke loonstroken over de periode vanaf 1 januari 2021 zodat [eiser] daarvoor al beschikt over een titel en geen afzonderlijk belang heeft om hetzelfde nu opnieuw in kort geding te vorderen.
NTT Holding
4.9
[eiser] heeft geen afzonderlijke grondslag aangevoerd voor zijn vorderingen tegen NTT Holding zodat ook zijn vorderingen tegen NTT Holding worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.1
[eiser] heeft nagelaten in het lichaam van de concept dagvaarding (onderdeel 48) en in het petitum (onderdeel 5) een concreet bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten te noemen, zodat onduidelijk is wat hij vordert. Alleen daarom al is dit onderdeel van de vordering niet toewijsbaar. De buitengerechtelijke incassokosten worden ook afgewezen omdat de hoofdvorderingen worden afgewezen.
Proceskosten
4.11
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld. Daarom wordt hij veroordeeld in de proceskosten van NTT. Die kosten worden vastgesteld op € 498,00 aan salaris gemachtigde.
Tot slot
4.12
Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht, hoeft niet meer nader te worden besproken, omdat dit in het licht van al wat in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter:
5.1
wijst de vorderingen af;
5.2
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van NTT tot vandaag vastgesteld op € 498,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F.M.T. Franke, kantonrechter, en is op 28 december 2022 in het openbaar uitgesproken en ondertekend.