ECLI:NL:RBOBR:2022:6236

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
C/01/382008 / JE RK 22-727
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschillenregeling en beëindiging van de uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en de Stichting Jeugdbescherming Brabant over de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De vader verzocht om beëindiging van de uithuisplaatsing en terugplaatsing van [minderjarige] bij hem, terwijl de GI verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek en heeft het perspectiefbesluit van de GI van 28 april 2022 als vervallen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de zorgen over het alcoholgebruik van de vader onvoldoende onderbouwd waren en dat de vader in het verleden een positieve invloed op [minderjarige] had. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een maand, met de verwachting dat de vader zich zal inzetten voor hulpverlening en een stabiele opvoedomgeving zal creëren. De overige verzoeken van de GI en de vader zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: C/01/382008 / JE RK 22-727 (
geschillenregeling en beëindiging uithuisplaatsing)
C/01/382446 / JE RK 22-798 (
verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 6 juli 2022
Beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank op basis van de geschillenregeling en een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
Partijen

[naam vader] ,

wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: (de) vader,
advocaat: mr. G.L. Brokking-van Alphen,
verzoeker in de zaak betreffende de geschillenregeling en beëindiging uithuisplaatsing,
en

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie 2] ,
verzoekster in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt in beide zaken als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen: (de) moeder,
wonende te [woonplaats] .
De kinderrechter merkt in de zaak over de geschillenregeling en beëindiging uithuisplaatsing tevens als belanghebbende aan:

de GI, voornoemd.

De kinderrechter merkt in de zaak over de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing tevens als belanghebbende aan:

de vader, voornoemd.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure over de geschillenregeling en beëindiging uithuisplaatsing blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de vader van 12 mei 2022, ingekomen bij de griffie op 12 mei 2022;
- het verweer van de GI van 7 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 9 juni 2022;
- de brief met bijlagen van de vader van 21 juni 2022.
Het verloop van de procedure over de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 25 mei 2022, ingekomen bij de griffie op 27 mei 2022;
- het verweer van de vader van 21 juni 2022.
Op 27 juni 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaken gezamenlijk tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de minderjarige [minderjarige] , die apart is gehoord;
- de vader, bijgestaan door mr. Brokking-van Alphen;
- mevrouw [naam] en [naam] namens de GI.
Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen is de moeder niet verschenen.

De feiten

Het gezag over [minderjarige] berust bij de ouders.
[minderjarige] is sinds september 2019 uit huis geplaatst in het vrijwillige kader. In eerste instantie is hij geplaatst bij Herlaarhof in Vught. Vanaf februari 2020 verbleef [minderjarige] bij [locatie 1] , een leefgroep van [instelling] in [plaats] , groep “ [naam groep] ”.
Bij beschikking van 24 [maand] 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Bij beschikking van 16 [maand] 2021 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de
machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar verlengd, met ingang van 24 [maand] 2021 tot 24 [maand] 2022. De GI heeft op 23 [maand] 2021 een perspectiefbesluit genomen, namelijk dat [minderjarige] na zijn verblijf op de behandelgroep bij de vader gaat wonen.
Van [maand] 2021 tot [maand] 2022 heeft [minderjarige] bij de vader gewoond. [minderjarige] heeft van [maand] 2022 tot [maand] 2022 bij de moeder verbleven. [minderjarige] verblijft sinds [maand] 2022 op de behandelgroep “ [naam groep] ” van [instelling] .
De GI heeft op 28 april 2022 een perspectiefbesluit genomen, namelijk om niet in te zetten op nogmaals een onderzoekstraject of wonen van [minderjarige] bij vader haalbaar is. Dit betekent dat de GI van mening is dat het hoofdverblijf van [minderjarige] niet bij vader ligt.
De vader heeft bijna elke week gedurende een paar uur onbegeleid contact met [minderjarige] bij vader thuis.

De verzoeken

C/01/382008 / JE RK 22-727
De vader heeft een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
De vader verzoekt de uithuisplaatsing te beëindigen en [minderjarige] terug te plaatsen bij vader, althans de perspectiefbeslissing van Jeugdbescherming Brabant te wijzigen althans af te wijzen en te bepalen dat [minderjarige] definitief bij vader kan worden teruggeplaatst.
De rechtbank begrijpt het verzoek van de vader zo dat hij verzoekt om het perspectiefbesluit van de GI aan te tasten op grond van artikel 1:262b BW en om, als dat verzoek wordt toegewezen, ook de thans lopende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] per direct te beëindigen op grond van artikel 1:265d BW.
C/01/382446 / JE RK 22-798
De GI verzoekt om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt ook om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar.

De standpunten

Perspectiefbesluit
De GI licht toe dat er van [maand] 2021 tot [maand] 2021 zorgvuldig is toegewerkt naar een thuisplaatsing van [minderjarige] bij vader. De GI had op dat moment, afgezien van lichte signalen dat vader alcohol dronk, geen zorgen. De zorgen waren toen niet zodanig dat de GI de plaatsing van [minderjarige] bij vader heeft stopgezet. In februari 2022 heeft [minderjarige] bij de speltherapeute aangegeven dat het niet goed ging bij vader thuis. Hij vertelde dat de vader te veel dronk, snel en vaak boos was, tikken gaf en dat er veel vrouwen bij vader op bezoek kwamen. De speltherapeute heeft daar acuut op gereageerd door [minderjarige] elders onder te laten brengen. De GI zou dat echter anders hebben aangepakt. Nadien was er zo veel weerstand van [minderjarige] tegen het contact met vader, dat het lastig was om dat opnieuw op te starten.
Op basis van de zorgen die [minderjarige] uitte, was het de taak van de GI om die zorgen te onderzoeken. Vader kreeg de kans om te laten zien dat de zorgen onterecht of verouderd waren. Er zijn strikte voorwaarden gesteld aan de start van de intensieve gezinstherapie (IGT). Vader heeft geen medewerking verleend aan de voorwaarde die zag op zijn alcoholgebruik waardoor de GI niet heeft kunnen concluderen dat de zorgen onterecht waren. Vader is de eerste keer vergeten een blaastest mee te nemen. De tweede keer weigerde hij te blazen en de derde keer blies hij ‘groen’, wat betekent dat vader alcohol had gedronken. Vader weigert om inzicht te geven in zijn alcoholgebruik. De GI heeft daarom een beslissing genomen waar [minderjarige] zal opgroeien. Dit heeft ook te maken met het feit dat [minderjarige] al lang in onduidelijkheid verkeert over waar hij zal opgroeien. [minderjarige] zal niet op de groep blijven waar hij nu zit, maar de GI zal zoeken naar een passend pleeggezin of gezinshuis voor [minderjarige] . Het is nu lastig om de plaatsing van [minderjarige] elders te laten slagen, omdat de vader hier niet achter kan staan.
[minderjarige] vertelt tijdens het kindgesprek aan de kinderrechter dat hij graag weer bij de vader wil wonen. Hij vertelt dat zijn vader in januari van dit jaar niet lekker in zijn vel zat, maar dat het nu beter met hem gaat. [minderjarige] heeft er vertrouwen in dat het goed zal gaan als hij weer bij zijn vader gaat wonen.
De vader wil graag dat er zo snel mogelijk wordt toegewerkt naar een plaatsing van [minderjarige] bij hem. De vader vraagt zich af waarom alleen is afgegaan op de uitspraken van [minderjarige] . Niemand heeft vastgesteld dat vader een alcoholprobleem heeft. Vader is in 2008 opgenomen geweest in verband met alcoholproblematiek, maar sindsdien heeft hij geen terugval meer gehad. Vader drinkt, net als iedere andere ouder, af en toe een biertje op een verjaardag of iets dergelijks. De vader vindt het vervelend dat zijn verleden steeds als stok wordt gebruikt om mee te slaan. Vader heeft één keer ‘groen’ geblazen, wat betekent dat vader een biertje op had, maar nog steeds auto mocht rijden. De vader ziet niet in waarom dit zou betekenen dat hij niet voor zijn zoon kan zorgen. Alle andere keren heeft hij negatief geblazen en ook toen [minderjarige] nog bij hem woonde waren er in totaal vijf onaangekondigde alcoholtesten, waaruit geen signalen van alcoholgebruik zijn gebleken. De vader wil niet weggezet worden als alcoholist, want dat is hij niet. Mogelijk wilde [minderjarige] vader na zijn uitspraken tijdelijk niet zien omdat hij bang was voor de gevolgen of omdat hij was geschrokken van de gevolgen die zijn uitspraken teweeg hadden gebracht. Vader heeft een goede invloed op [minderjarige] . Toen [minderjarige] nog bij vader woonde, ging hij naar school, had hij structuur en duidelijkheid. Ook nu geeft de groep waar [minderjarige] woont aan dat vader een positieve invloed heeft op [minderjarige] . Die groep is niet passend voor hem. Hij misdraagt zich daar en wil graag naar huis. De vader vindt daarom dat het perspectief van [minderjarige] (opnieuw) bij hem moet worden bepaald.
Verlenging ondertoezichtstelling
De GI verwijst voor de onderbouwing van het verzoek naar het verzoekschrift. De GI gunt [minderjarige] duidelijkheid en rust over waar hij gaat opgroeien. Hiervoor is belangrijk dat er hulp ingezet blijft worden middels de speltherapeute en voor de relatie tussen [minderjarige] en vader. Er moeten nog veel doelen behaald worden.
De vader begrijpt dat een verlenging van de ondertoezichtstelling nodig is. Hij wil graag dat IGT alsnog wordt ingezet.
Verlenging uithuisplaatsing
De GI heeft een verlenging uithuisplaatsing verzocht in lijn met het perspectiefbesluit. Daar staat de GI nog steeds achter. Dit hangt samen met de beslissing over het perspectief van [minderjarige] .
De vader verzoekt afwijzing van dit verzoek, met name omdat hij vindt dat [minderjarige] weer zo snel mogelijk bij hem moet komen wonen. Dit wordt nader toegelicht in het standpunt omtrent het perspectief van [minderjarige] .

De beoordeling

Geschillenregeling
Aan de rechtbank kan een beslissing worden gevraagd als de GI en een ouder van mening verschillen over de manier waarop de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd. De rechtbank neemt dan een beslissing in het belang van het kind (artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek).
Tijdens de mondelinge behandeling is het niet gelukt om het geschil op te lossen, daarom moet de rechtbank een beslissing nemen.
Ontvankelijkheid
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of een vader een geschil over het opvoedperspectief van een kind kan voorleggen aan de rechtbank op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank is van oordeel dat dit kan.
De geschillenregeling van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek biedt een ouder de mogelijkheid om geschillen die hij heeft met de GI over de uitvoering van de ondertoezichtstelling en die niet op enig andere manier door de rechtbank kunnen worden getoetst aan de rechtbank voor te leggen. Een visieverschil tussen de GI en een ouder over het perspectief van een kind is naar het oordeel van de rechtbank zo’n geschil. De rechtbank vindt het ook belangrijk dat een perspectiefstandpunt van de GI tijdig door de rechtbank kan worden getoetst. Een perspectiefstandpunt wordt namelijk vaak gevolgd door andere ingrijpende handelingen van de GI, zoals een mededeling aan een kind dat hij niet meer bij zijn ouders mag wonen, een inperking van de contactregeling tussen de ouder(s) en het kind en een inperking van de hulpverlening die aan de ouders wordt geboden. Als een perspectiefstandpunt van de GI pas in het kader van een verzoek tot gezagsbeëindiging aan de rechtbank wordt voorgelegd, is vaak al veel tijd verstreken met alle gevolgen van dien. De rechtbank acht het daarom van belang dat de GI en de ouders de mogelijkheid hebben om het standpunt van de GI over het perspectief van een kind tijdig aan de rechtbank voor te leggen via de geschillenregeling van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. De vader is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank overweegt over het perspectief van [minderjarige] het volgende.
Uit de verklaring van de GI blijkt dat de perspectiefbeslissing met name is genomen omdat er mogelijk sprake zou zijn van overmatig alcoholgebruik bij de vader. Deze zorg is gebaseerd op de verklaring van [minderjarige] hierover begin [maand] 2022. Het is onduidelijk wat [minderjarige] met zijn verklaring precies heeft bedoeld. Als gevolg van deze verklaring van [minderjarige] is de GI zich zorgen gaan maken en heeft de GI voorwaarden gesteld aan het contact tussen vader en [minderjarige] . De belangrijkste voorwaarde was dat de vader een blaastest moest afleggen voordat hij omgang had met [minderjarige] om te laten zien dat hij geen alcohol had gedronken. De vader heeft de eerste drie keer niet goed meegewerkt aan deze blaastest en de GI heeft direct daarna het perspectief van [minderjarige] elders bepaald. De rechtbank acht dit besluit te voorbarig. Hoewel het op de weg van vader ligt om mee te werken aan de voorwaarden van de GI als hij zijn zoon graag bij zich wil hebben, zijn de zorgen over het alcoholgebruik van vader onvoldoende aannemelijk geworden. Toen [minderjarige] namelijk nog bij zijn vader woonde zijn er minstens vijf onaangekondigde bezoeken geweest van de [instelling] en zij heeft nooit aanwijzingen gezien voor alcoholgebruik bij vader. Hetzelfde geldt voor de periode voorafgaand aan de plaatsing van [minderjarige] bij vader. De GI zegt lichte signalen te hebben ontvangen. Voor de rechtbank is niet duidelijk om wat voor signalen het ging maar deze signalen vormden voor de GI in ieder geval geen reden [minderjarige] in [maand] 2021 niet bij de vader te plaatsen. Bovendien heeft vader sinds [maand] 2022 meegewerkt aan de blaastesten en deze waren, voor zover bij de rechtbank bekend, allen negatief (in de zin van dat de vader geen alcohol had gedronken). In [maand] 2022 is één keer gebleken dat de vader wel alcohol had gedronken, maar in zo’n kleine hoeveelheid dat hij nog steeds auto mocht rijden. De vader ontkent ook niet dat hij af en toe een kleine hoeveelheid alcohol drinkt, maar hij betwist wel dat hij een alcoholprobleem heeft. De GI lijkt haar standpunt over vaders alcoholgebruik te baseren op dat ene moment dat vader ‘groen’ blies, samen met de lichte signalen van alcoholgebruik uit het verleden en de uitspraken van [minderjarige] bij de speltherapeute. De rechtbank vindt dat onvoldoende voor een dergelijk verstrekkend besluit. De GI heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat er inderdaad sprake is van alcoholproblematiek bij de vader en te snel hieruit conclusies getrokken.
Daarnaast heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling zorgen geuit over de opvoedvaardigheden van de vader, met name zijn vermogen om structuur te kunnen bieden aan [minderjarige] . Gebleken is echter dat [minderjarige] wel naar school ging toen [minderjarige] bij de vader woonde en dat vader hem de structuur en regelmaat bood die hij nodig had in de zin van naar school gaan, maaltijden op vaste tijdstippen en spullen op orde hebben. Ook nu heeft de vader een positieve invloed op [minderjarige] , waarbij hij [minderjarige] zelfs van buiten de groep de begeleiding en sturing kan bieden die [minderjarige] nodig heeft. De GI beaamt dit. Tot slot staat de vader open voor hulpverlening in de vorm van IGT om zijn opvoedsituatie voor [minderjarige] fijner te maken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gestelde zorgen over het vermogen van de vader om [minderjarige] voldoende structuur, regelmaat en duidelijkheid te bieden, niet zijn onderbouwd.
Bij de snelheid van de perspectiefbepaling speelde ook de aanvaardbare termijn van [minderjarige] mee. De GI vindt dat [minderjarige] al lang in onduidelijkheid verblijft over waar hij zal opgroeien. De rechtbank ziet dat ook, maar weegt echter ook mee dat het perspectief van [minderjarige] nu ook niet duidelijk is. [minderjarige] is een jongen die al veel heeft meegemaakt en al vaak is verhuisd. De rechtbank vindt het daarom des te belangrijker dat de meest wenselijke plek voor [minderjarige] om op te groeien zorgvuldig onderzocht wordt en dat daarbij dient te worden meegewogen dat [minderjarige] heel graag bij zijn vader wil wonen. In [maand] 2021 is het perspectief van [minderjarige] nog bij de vader bepaald en [minderjarige] heeft naar aanleiding daarvan van de [maand] 2021 tot in [maand] 2022 bij de vader gewoond. De rechtbank ziet op dit moment onvoldoende gronden om al van de perspectiefbeslissing van [maand] 2021 af te wijken.
De rechtbank verklaart de perspectiefbeslissing van de GI van 28 [maand] 2022 daarom vervallen.
Beëindiging uithuisplaatsing
De vader verzoekt om, als het perspectief van [minderjarige] bij hem wordt bepaald, [minderjarige] zo snel mogelijk weer thuis te plaatsen. De huidige machtiging tot uithuisplaatsing is verleend tot 24 [maand] 2022. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat deze machtiging tot uithuisplaatsing nu niet wordt beëindigd en wel om de volgende reden. Hoewel de rechtbank het belangrijk vindt dat er weer wordt toegewerkt aan een plaatsing van [minderjarige] bij zijn vader, is het belangrijk dat deze plaatsing goed en zorgvuldig wordt voorbereid en dat daarvoor passende hulp wordt ingezet, bijvoorbeeld in de vorm van IGT. Mede omdat de stap van de thans nog in omvang beperkte contactmomenten tussen [minderjarige] en de vader naar een volledige thuisplaatsing erg groot is, heeft de rechtbank niet de verwachting dat de plaatsing op een goede manier kan worden vormgegeven voor de afloop van de huidige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. De rechtbank wijst dit verzoek van de vader dan ook af.
Verlenging ondertoezichtstelling
De rechtbank moet beoordelen of de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar verlengd moet worden (artikel 1:255 in samenhang met artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek). De rechtbank is van oordeel dat dat de ondertoezichtstelling nog steeds nodig is. De ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn nog steeds aanwezig. [minderjarige] verblijft nu op een woongroep, maar hij zal daar niet blijven wonen. De GI heeft het afgelopen jaar intensief ingezet om het perspectief van [minderjarige] te onderzoeken en de rechtbank heeft daarover nu een knoop doorgehakt. De rechtbank bepaalt namelijk dat het perspectief van [minderjarige] nog steeds bij de vader ligt. Het is een spannend jaar geweest voor [minderjarige] . Dit is terug te zien in hoe het met [minderjarige] gaat. [minderjarige] is wisselend geweest in zijn wens om bij de vader te wonen, [minderjarige] vertoont veel zelfbepalend gedrag en er is sprake van schoolverzuim. [minderjarige] is een tijd niet naar school geweest. De rechtbank maakt zich daarom nog steeds zorgen om [minderjarige] .
Gelet op de complexiteit van de problematiek, het feit dat de vader deze zorgen niet altijd onderkent en de vader en de GI niet altijd op een lijn liggen hoe deze zorgen moeten worden verholpen, is de rechtbank daarom van oordeel dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk blijft. De rechtbank verlengt de ondertoezichtstelling daarom voor de verzochte duur van een jaar. Deze termijn zal ten minste nodig zijn om [minderjarige] de duidelijkheid, structuur en rust te bieden die hij nodig heeft.
Verlenging machtiging uithuisplaatsing
De rechtbank moet ook beoordelen of de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] moet worden verlengd voor de duur van een jaar (artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). Zoals hiervoor overwogen vindt de rechtbank het belangrijk dat de plaatsing van [minderjarige] bij zijn vader op een goede, veilige en verantwoorde manier wordt vormgegeven. De rechtbank denk dat een periode zes weken vanaf heden daarvoor voldoende is. Dat betekent dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengt voor de duur van één maand, dus tot 24 augustus 2022. De rechtbank verwacht dat de vader zich in die periode zal gaan inzetten voor hulpverlening bij hem thuis, bijvoorbeeld IGT en dat hij voor [minderjarige] een fijne opvoedomgeving zal creëren om ervoor te zorgen dat [minderjarige] hierna niet meer hoeft te verhuizen.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 24 juli 2022 tot 24 juli 2023;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 24 juli 2022 tot 24 augustus 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart het perspectiefbesluit van de GI van 28 april 2022 vervallen;
wijst de overige verzoeken van de GI en de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.R. de Meyere (voorzitter), mr. L.J. Geerits en mr. S.M.J. Korthuis-Becks, leden, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Hout, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing betreft:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.