Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt of de verleende omgevingsvergunning ongewijzigd in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eisers hebben aangevoerd.
7. De rechtbank merkt de herstelbesluiten aan als besluiten in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep van eisers richt zich van rechtswege ook tegen deze besluiten. De zienswijze van eisers van 27 juli 2022 tegen het ontwerp van herstelbesluit 2 beschouwt de rechtbank als een aanvulling van de gronden op het beroep tegen het bestreden besluit.
8. Tijdens de zitting hebben eisers het beroep tegen het bestreden besluit en herstelbesluit 1 ingetrokken omdat het college aan hun bezwaren tegemoet is gekomen. Eisers hebben de rechtbank verzocht om het college met toepassing van artikel 8:75a van de Awb te veroordelen in de proceskosten. Dat betekent dat de rechtbank een beslissing neemt op dat verzoek en het inhoudelijke oordeel zich beperkt tot herstelbesluit 2.
9. De rechtbank zal het beroep tegen herstelbesluit 2 ongegrond verklaren en het college veroordelen in de proceskosten van eisers. Deze beslissingen staan hierna weergeven onder het kopje “Beslissing”. Daarvoor legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Feiten en omstandigheden
10. Vergunninghouder exploiteert een melkrundveehouderij aan de [adres] (de inrichting). Voor de inrichting zijn in het verleden verschillende (milieu)vergunningen verleend. Op grond van deze vergunningen mochten in de inrichting 440 stuks melkrundvee (inclusief jongvee) worden gehouden voorafgaande aan de inwerkingtreding van het bestreden besluit.
11. Aan vergunninghouder is door het college van gedeputeerde staten van NoordBrabant (gedeputeerde staten) op 6 april 2018 op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) vergunning verleend voor het uitbreiden en wijzigen van de veehouderij (de natuurvergunning). Deze vergunning is onherroepelijk.
Totstandkoming van de besluitvorming en overblijvende geschilpunten
12. Vergunninghouder heeft op 21 april 2020 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en voor het wijzigen van de inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, in combinatie met artikel 2.6 van de Wabo. Onderdeel van de aanvraag is onder meer het bouwen en in gebruik nemen van een nieuwe emissiearme stal voor 117 melk- en kalfkoeien (stal 5a). Deze stal wordt, net als de bestaande stallen 1b (met 34 melkkoeien en 69 stuks jongvee) en 4 (met 26 stuks jongvee) voorzien van huisvestingssysteem BWL 2010.34.V10 . Op grond van deze vergunning mogen in de inrichting in totaal 499 stuks melkrundvee (inclusief jongvee) worden gehouden.
13. Naar aanleiding van het beroepschrift en de zienswijzen van eisers, heeft het college bij herstelbesluiten 1 en 2 de omgevingsvergunning aangepast door deze aan te vullen met voorschriften en op een aantal punten te verduidelijken.
14. Na de doorgevoerde aanpassingen en wijzigingen van de omgevingsvergunning via de herstelbesluiten 1 en 2, verschillen het college en eisers nog op twee punten van mening. Volgens eisers is in de omgevingsvergunning nog steeds niet in voldoende mate geborgd dat de eisen die worden gesteld aan het gebruik van een emissiearm huisvestingssysteem worden nageleefd en is daardoor de emissiearme werking onvoldoende verzekerd. Daarom kan ook niet worden gesteld dat conform de in 2018 verleende natuurvergunning wordt gehandeld, zodat het college een verklaring van geen bedenking (vvgb) aan gedeputeerde staten behoorde te vragen alvorens het vergunning kon verlenen. Dat heeft het college ten onrechte niet gedaan, aldus eisers. Verder betwisten eisers dat de gereduceerde geluidgrenswaarden naleefbaar zijn. De geluidgrenswaarden zijn bij herstelbesluit 2 weliswaar gereduceerd ten opzichte van het bestreden besluit, maar de reductie is zo groot, dat deze aanpassing bij eisers de vraag oproept of vergunninghouder de grenswaarden nog wel kan naleven.
Eisen aan emissiearme werking huisvestingssysteem
15. In de zienswijze van 27 juli 2022 brengen eisers naar voren dat met herstelbesluit 2 weliswaar helder is dat vrouwelijk jongvee in zowel stal 1b als in stal 4 wordt gehuisvest op een emissiearm huisvestingssysteem BWL 2010.34.V10 , maar dat in de vergunning ten onrechte niet is geborgd dat de gebruikseisen in de desbetreffende leaflet worden nageleefd, zoals de eis dat de mest iedere 1,5 uur wordt verwijderd met de mestschuif. Dat kan leiden tot handhavingsproblemen, aldus eisers.
16. Dit betoog slaagt niet. In artikel 3.123, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer staat dat degene die een inrichting drijft waarin landbouwhuisdieren worden gehouden in een huisvestingssysteem, er zorg voor draagt dat het huisvestingssysteem wordt gebruikt en onderhouden overeenkomstig de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor een goede werking van het huisvestingssysteem. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met de woorden “overeenkomstig de voorwaarden die noodzakelijk zijn” verwezen naar de gebruikseisen die in de leaflet zijn opgenomen. Daarmee biedt artikel 3.123, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer een grondslag voor handhavend optreden als vergunninghouder zich niet zou houden aan de gebruikseisen in de leaflet voor huisvestingssysteem BWL 2010.34.V10 .
.
17. Voor zover eisers vinden dat het college bij de beoordeling van de omgevingsvergunning opnieuw de werking van dat huisvestingssysteem voor vrouwelijk jongvee moet beoordelen, leidt niet toe een ander oordeel. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning is de emissiefactor voor melkrundvee in de Regeling ammoniak en veehouderij onderdeel van het bindende toetsingskader. In de Rav is geen bijzondere emissiefactor voor jongvee opgenomen, zodat wat eisers in zoverre aanvoeren, niet af kan doen aan de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning.
18. Voor zover eisers hebben gesteld dat het college ten onrechte geen vvgb aan gedeputeerde staten heeft gevraagd omdat door de onzekerheid over de werking van het huisvestingssysteem een ander project wordt vergund, leidt die stelling er ook niet toe dat het betoog van eisers slaagt. Voor de vraag of het college een vvgb behoorde te vragen, is van belang of de aanvraag om omgevingsvergunning gaat over hetzelfde project in de zin van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb als waarvoor de natuurvergunning is verleend. Dat is het geval. Uit de omgevingsvergunning, gelezen in combinatie met de aanvraag om die vergunning, blijkt namelijk dat het om hetzelfde project gaat als waarvoor vergunning is verleend bij de natuurvergunning. In de natuurvergunning staat dat in stal 1b, 69 stuks vrouwelijk jongvee (tot 2 jaar) worden gehouden met een vloer die volgens BWL.2010.34.V6 wordt uitgevoerd en gebruikt. Daarin staat verder dat in stal 4, 26 stuks vrouwelijk jongvee (tot 2 jaar) worden gehouden met een vloer die volgens BWL.2010.34.V6 wordt uitgevoerd en gebruikt. Dat komt overeen met de omgevingsvergunning (zie hiervoor onder 12. van deze uitspraak). Weliswaar worden de stallen op grond van de omgevingsvergunning uitgevoerd volgens BWL.2010.34.V10, maar dat betreft hetzelfde, maar geactualiseerde huisvestingssysteem, die de versie met de extensie V6 en volgende heeft vervangen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de natuurvergunning onherroepelijk is en dat moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid hiervan.
Naleefbaarheid geluidgrenswaarden
19. Eisers betogen dat de geluidgrenswaarden na de bijstelling niet meer naleefbaar zijn. Volgens eisers heeft het college ten onrechte in herstelbesluit 2 niet gemotiveerd of aannemelijk gemaakt dat deze krappere tijdsduren haalbaar zijn. Veel activiteiten moeten aanzienlijk sneller uitgevoerd worden, zoals het verpompen van diesel dat nu de helft van de aanvankelijk opgegeven tijd bedraagt, aldus eisers. Eisers vinden het onwaarschijnlijk dat de activiteiten in de bijgestelde tijd uitgevoerd kunnen worden.
19. In herstelbesluit 2 is vermeld dat daar waar er discrepanties zijn tussen de aanvraag (toelichting milieu agrarische bedrijven van Van [naam] B.V.) en het later ingediende akoestische rapport van Gbs advies van 11 mei 2021 (het akoestische rapport), niet de aanvraag maar het akoestische rapport leidend is. Onderdeel van het herstelbesluit is een verklaring van vergunninghouder waarin staat dat het akoestische rapport leidend is.
19. In het akoestische rapport is de tijd voor het verladen van vee gesteld op 10 minuten, voor het verpompen van diesel op 15 minuten en het afvoeren van nuchtere kalfjes op 10 minuten. Gezien de aard van de activiteiten en gelet op de toelichting van vergunninghouder tijdens de zitting, bestaat voor de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de tijd die voor deze activiteiten is begroot niet realistisch is. Daarbij betrekt de rechtbank dat eisers tegen het standpunt van het college dat de geschatte tijd voor deze activiteiten realistisch is, alleen hebben ingebracht dat de tijdsduur in het akoestische rapport ten opzichte van de aanvraag is beperkt. Waar het hier echter om gaat, is of de tijd die voor deze activiteiten is begroot,op zichzelf beschouwd realistisch is. Deze grond van eisers slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
22. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen herstelbesluit 2 ongegrond is.
Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuwe stal en voor het wijzigen van de inrichting die het college aan vergunninghouder heeft verleend, in stand blijft, zoals deze is aangepast met herstelbesluiten 1 en 2.
23. De rechtbank ziet aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten die in beroep door eisers zijn gemaakt. De proceskosten bestaan uit door de gemachtigde van eisers verleende rechtsbijstand. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten als volgt vastgesteld:
- € 1.518,00 voor de kosten in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
24. Omdat het college tegemoet is gekomen aan de bezwaren die eisers hadden tegen het bestreden besluit en herstelbesluit 1, zal de rechtbank bepalen dat het college het door eisers betaalde griffierecht voor de behandeling van dit beroep van € 360,00 aan hen moet terugbetalen.