ECLI:NL:RBOBR:2022:6219

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
01/993381-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opiumwet-delicten en procesafspraken in strafzaak tegen verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is de verdachte op 20 december 2022 veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 28 maanden, met aftrek van voorarrest, in overeenstemming met gemaakte proces- en vonnisafspraken. De zaak betreft de verwerking, verkoop en het vervoer van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA, met een totaalgewicht van ongeveer 33 kilogram, en het voorhanden hebben van andere verdovende middelen zoals ketamine. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan deze feiten. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de officier van justitie bevestigd. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op verschillende data in 2022, is de verdachte bijgestaan door een raadsvrouwe en heeft zij ingestemd met de gemaakte afspraken. De rechtbank heeft de Overeenkomst tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie beoordeeld en vastgesteld dat deze tot stand is gekomen met voldoende informatie en rechtsbijstand. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de straf. De verdachte heeft verklaard dat de gemaakte afspraken haar een kans bieden op een spoedige invrijheidstelling en terugkeer naar haar geboorteland. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993381-21
Datum uitspraak: 20 december 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1998,
z.v.w.o.v.h.t.l.,
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, loc. Ter Peel, HvB.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 maart 2022, 2 juni 2022, 24 augustus 2022, 27 oktober 2022 en 20 december 2022.
Met instemming van de officier van justitie en de verdediging heeft de rechtbank ter terechtzitting van 20 december 2022 onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan conform dit verkort vonnis. Het verkort vonnis zal op een later tijdstip worden aangevuld met de overwegingen van de rechtbank aangaande de in deze zaak vastgestelde overeenkomst tussen verdachte en het Openbaar Ministerie betreffende proces- en vonnisafspraken (‘de Overeenkomst’) en de overwegingen van de rechtbank betreffende de straftoemeting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 februari 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 december 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 07 december 2021 te Assen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen in ieder geval éénmaal,
(telkens) opzettelijk
heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
meerdere dozen met daarin in totaal ongeveer 33,4 kilogram, in elk geval een
hoeveelheid, tabletten bevattende MDMA (XTC), in elk geval een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
en/of
aanwezig heeft gehad, meerdere dozen met daarin in totaal ongeveer 33,4
kilogram, in elk geval een hoeveelheid, tabletten bevattende MDMA (XTC) in
elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 oktober 2021
tot en met 07 december 2021 in een woning aan de [adres 1] te
Almere en/of in een garagebox aan de [adres 2] te Almere,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen in ieder geval éénmaal,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of het opzettelijk vervaardigen van tabletten
bevattende MDMA (XTC), in elk geval een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van de Opiumwet,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen,
mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om
daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen

van dat feit heeft getracht te verschaffen,

- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan zij, verdachte en/of haar mededader(s),
wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot
het plegen van dat feit,
door het:
* voorhanden hebben van verschillende voorwerpen waaronder potjes kauwgom,
potjes HG, één of meer koekblikken, zakken koffiebonen en/of verpakkingen van
koffiebonen;
* het verpakken van de tabletten bevattende MDMA (XTC) in dergelijke
voorwerpen;
* het preparen/klaarmaken voor verzending (naar het buitenland) van pakketten
met daarin tabletten bevattende MDMA (XTC);
* voorhanden hebben van (grip)zakken en/of een lamineermachine en één of meer
weegschalen.
3.
zij op of omstreeks 7 december 2021 te Assen en/of Almere,
tezamen en in vereniging met een ander(en) althans alleen,
zonder registratie
een hoeveelheid van ongeveer 1,6 kilogram ketamine, in elk geval een werkzame
stof, in voorraad heeft gehad en/of heeft afgeleverd en/of heeft verhandeld.
4.
zij op of omstreeks 07 december 2021 te Almere in een woning aan de [adres 1]
,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 7 blauwe (met logo Punischer) tablettten bevattende MDMA;
- 15 rode (met logo Audi) tabletten bevattende MDMA;
- 4 gele (met logo PP) tabletten bevattende MDMA;
- 16 roze (met logo Doodshoofd) tabletten bevattende MDMA;
- 1 gripzakje bevattende metamfetamine;
- 1 grijze/ bruine (met logo Farao) tablet bevattende MDMA;
- 4 gele tabletten (logo onduidelijk) bevattende MDMA;
- diverse zakjes met een mix van tabletten bevattende MDMA;
- een gripzakje met 4 groene (met logo Heineken) tabletten bevattende MDMA en

3 bruinkleurige (met logo Punisher) tabletten bevattende MDMA;

- een gripzakje met 1 groene (met logo Heineken) tablet bevattende MDMA en 5

oranjekleurige (met onduidelijk logo) tabletten bevattende MDMA;

- een gripzakje met diverse (logo onduidelijk) tabletten bevattende MDMA,
in elk geval één of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of
metamfetamine, zijnde MDMA en/of metamfetamine (telkens) een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Beoordeling van de Overeenkomst tussen verdachte en het Openbaar Ministerie betreffende proces- en vonnisafspraken.
Pro memorie.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in het dossier zijn vervat en die in de Overeenkomst zijn vermeld. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op 07 december 2021 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk
heeft verwerkt en/of afgeleverd en/of vervoerd,
dozen met daarin in totaal ongeveer 33 kilogram
tabletten bevattende MDMA (XTC), zijnde MDMA een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
in de periode van 14 oktober 2021
tot en met 07 december 2021 in een woning aan het [adres 1] te
Almere en/of in een garagebox aan de [adres 2] te Almere,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten het opzettelijk verwerken, afleveren en/of vervoeren,
van tabletten bevattende MDMA (XTC), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I,
voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan zij, verdachte en/of haar mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door het:
* voorhanden hebben van verschillende voorwerpen waaronder potjes kauwgom,
potjes HG, koekblikken, zakken koffiebonen en verpakkingen van
koffiebonen;
* het verpakken van de tabletten bevattende MDMA (XTC) in dergelijke
voorwerpen;
* het preparen/klaarmaken voor verzending van pakketten met daarin tabletten bevattende MDMA (XTC);
* voorhanden hebben van (grip)zakken en een lamineermachine en weegschalen.
3.
op 7 december 2021 te Assen en/of Almere,
tezamen en in vereniging met anderen,
zonder registratie
een hoeveelheid van ongeveer 1,6 kilogram ketamine,
in voorraad heeft gehad en heeft afgeleverd.
4.
op 07 december 2021 te Almere in een woning aan het [adres 1] ,
tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad enkele tientallen tabletten bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft, overeenkomstig de tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie gesloten Overeenkomst, een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 28 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft door gebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

Door de verdediging is geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd. De raadsvrouwe heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij de Overeenkomst.

Het oordeel van de rechtbank.

Pro memorie.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 38 van de Geneesmiddelenwet en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en
onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 2:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan zij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het
plegen van dat feit
T.a.v. feit 3:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, lid 1,
van de Geneesmiddelenwet
T.a.v. feit 4:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid
aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
Gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. A.H.J. Saes leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 20 december 2022.
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. A.H.J. Saes zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
aanvulling verkort vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/993381-21
Aanvulling op het verkort vonnis uitgesproken op 20 december 2022 in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1998,
z.v.w.o.v.h.t.l. ,
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, loc. Ter Peel, HvB.
Op 20 december 2022 heeft de rechtbank verkort vonnis gewezen in de zaak tegen verdachte. In het verkort vonnis staan de overwegingen over de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) voorop. Zoals in het verkort vonnis vermeld zal de rechtbank in deze aanvulling ingaan op de tussen verdachte en het Openbaar Ministerie gesloten overeenkomst betreffende procesafspraken en straftoemeting (hierna: de Overeenkomst) en op de straf die door de rechtbank is opgelegd.

De Overeenkomst.

Totstandkoming van de procesafspraken
Onderhavige zaak maakt deel uit van een onderzoek met (uiteindelijk) vier verdachten en heeft eerder op zitting gestaan op 16 maart 2022, 2 juni 2022, 24 augustus 2022 en
27 oktober 2022. De rechtbank heeft, nadat in juni 2022 bleek dat het wegens een gebrek aan zittingscapaciteit niet zou lukken om de zaken tegen de vier verdachten nog in 2022 op zitting te plannen voor een reguliere inhoudelijke behandeling, contact gezocht met de officier van justitie en haar, mede gezien de proceshouding van in elk geval verdachte en twee van haar medeverdachten, in overweging gegeven af te tasten of proces- en vonnisafspraken in deze zaak tot de mogelijkheden zouden behoren. Dit heeft geresulteerd in gesprekken tussen de vier verdachten en het Openbaar Ministerie in september en november 2022 en uiteindelijk tot overeenkomsten in drie zaken, waaronder die tegen verdachte. De rechtbank is niet bij de gesprekken betrokken geweest en heeft eerst na de totstandkoming van de drie overeenkomsten kennisgenomen van de inhoud van de gemaakte afspraken. Op de zitting van 20 december 2022 is de zaak tegen verdachte en twee medeverdachten behandeld. In de zaak tegen de vierde verdachte is geen overeenkomst tot stand gekomen en die zaak zal daarom op een later moment, door een andere zittingscombinatie, op een reguliere wijze inhoudelijk worden behandeld.
Inhoud van de procesafspraken
Het afdoeningsvoorstel dat aan de rechtbank is voorgelegd, houdt het volgende in:
  • De oorspronkelijk tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezenverklaard, m.u.v. de tenlastegelegde export van verdovende middelen (hetgeen tot wijziging van de tenlastelegging heeft geleid als gevolg waarvan die export daarin niet langer is opgenomen);
  • De verdediging dient geen onderzoekswensen in;
  • De verdediging voert geen bewijsverweren;
  • De verdachte hoeft geen (nadere) verklaring af te leggen;
  • De verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken, behalve in het geval zij toestemming zal krijgen van de Minister om voortijdig terug te keren naar [geboorteland] .
  • Het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting voor de tenlastegelegde feiten zoals vermeld op de gewijzigde tenlastelegging, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 28 maanden met aftrek vorderen;
  • Het Openbaar Ministerie geeft aan verdachte de onder haar in beslag genomen telefoon terug. Van andere in beslag genomen goederen doet de verdachte afstand.
  • Door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken.
Beoordeling van de procesafspraken
De rechtbank is bij haar beoordeling van de Overeenkomst uitgegaan van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR2022:1252).
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bij de totstandkoming van de Overeenkomst werd bijgestaan door haar raadsvrouwe en dat verdachte kennis heeft genomen van de inhoud van de Overeenkomst in een voor haar begrijpelijke taal ( [taal verdachte] ). De Overeenkomst is, zo blijkt uit het e-mailbericht van 7 december 2022 van de raadsvrouwe van verdachte, door een beëdigd tolk mondeling en woordelijk tegenover verdachte vertaald. Daarnaast is een schriftelijke vertaling van de Overeenkomst door verdachte ondertekend en ter terechtzitting aan de rechtbank overgelegd. Verdachte is, voorzien van rechtsbijstand, ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft jegens partijen tijdens de zitting benadrukt dat de vragen van artikel 348 en 350 Sv leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging en dat de rechtbank geen partij is bij en niet is gebonden aan de gemaakte procesafspraken. De rechtbank heeft de procesafspraken die de verdachte en haar raadsvrouwe met de officier van justitie hebben gemaakt doorgenomen. De in de Overeenkomst vastgelegde afspraken en de consequenties daarvan zijn uitgebreid en indringend met verdachte besproken. Verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank nogmaals bevestigd de inhoud van de Overeenkomst en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen en te begrijpen en hiermee, mede gelet op haar persoonlijke omstandigheden, in te stemmen.
Ten aanzien van deze persoonlijke omstandigheden is ter terechtzitting van 20 december 2022 onder andere aan de orde gekomen dat verdachte er belang bij heeft dat hetgeen is bepaald in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten inrichting voor haar binnen bereik blijft. Dit heeft een rol gespeeld bij het maken van de procesafspraken. Deze regeling houdt in dat aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en aan wie een vrijheidsstraf van ten hoogste 3 jaren is opgelegd, strafonderbreking kan worden verleend, nadat tenminste de helft van de straf is ondergaan. De strafonderbreking gaat in op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten en aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Voor verdachte betekent dit dat er, indien de rechtbank de overeengekomen eis van de officier van justitie volgt, zicht is op een spoedige invrijheidstelling en terugkeer naar [geboorteland] . Zowel verdachte als de officier van justitie heeft verklaard dat deze regeling een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de Overeenkomst. De omstandigheid dat voormelde regeling een rol heeft gespeeld bij de keuze van verdachte om tot procesafspraken te komen, doet volgens oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan de vrijwilligheid van haar beslissing in te stemmen met de afspraken in de Overeenkomst.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl zij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten en dat de wijze waarop de Overeenkomst tot stand is gekomen geen afbreuk doet aan het aan verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.

De straftoemeting.

De rechtbank heeft bij de straftoemeting gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, het wettelijk strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de rechtbank heeft rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de afspraken in de Overeenkomst en de daaruit voortvloeiende strafeis van de officier van justitie.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verwerken (inpakken) en vervoeren van een grote hoeveelheid verdovende middelen (ongeveer 33 kilo MDMA), voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet, overtreding van de Geneesmiddelenwet en het aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA-pillen in de woning waar zij verbleef. Verdachte heeft hiermee een bijdrage geleverd aan de drugscriminaliteit in Nederland die, behalve nadelige gevolgen voor de gezondheid van de gebruikers van verdovende middelen, op vele vlakken in de samenleving een negatieve uitwerking heeft. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte constateert de rechtbank dat verdachte in het bezit is van de [nationaliteit] en dat zij illegaal in Nederland verblijft. Verdachte heeft, om de reis naar Nederland te kunnen maken, een aanzienlijk geldbedrag geleend en in Nederland was zij afhankelijk van anderen voor haar levensonderhoud en verblijf. Vanuit deze kwetsbare positie heeft zij zich ingelaten met genoemde strafbare feiten.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf van langere duur passend en geboden. Tussen verdachte en het Openbaar Ministerie is in de Overeenkomst een strafeis van 28 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek overeengekomen. De rechtbank is van oordeel dat deze straf recht doet aan deze zaak, waarbij zowel het belang van verdachte als dat van de maatschappij geëerbiedigd wordt. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de hiervoor genoemde Regeling tijdelijk verlaten inrichting en het effect van deze regeling in dit concrete geval. Verdachte verbleef ten tijde van de zitting reeds 378 dagen (ruim 12,5 maand) in voorlopige hechtenis zodat zij bij oplegging van de door de officier van justitie gevorderde straf binnen afzienbare termijn in aanmerking komt voor invrijheidstelling en terugkeer naar [geboorteland] .
Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de straf die door het Openbaar Ministerie is gevorderd, en met welke eis verdachte heeft ingestemd, niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals deze blijkt uit de stukken en het verhandelde op zitting. De rechtbank heeft verdachte dan ook een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 28 maanden met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Deze aanvulling is door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. A.H.J. Saes, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier, vastgesteld
en door de voorzitter en de griffier ondertekend.