In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 21 december 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van De Faunabescherming tegen het college van Gedeputeerde Staten van Noord Brabant. Het college had een ontheffing verleend aan de gemeente Laarbeek voor het verjagen van een roekenkolonie en het verplaatsen van roekennesten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat het verplaatsen van de roekennesten voor het broedseizoen in 2023 niet mogelijk is. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorwaarden in artikel 3.3 vierde lid van de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn opgesteld ter bescherming van beschermde diersoorten zoals roeken en dat er geen lichtvaardig mee omgegaan kan worden. De enkele stelling van bewoners dat zij overlast ondervinden, was onvoldoende om de ontheffing te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter benadrukte dat er geen risico genomen kan worden op een verdere verslechtering van de staat van instandhouding van de roeken, die al in een ongunstige situatie verkeren. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat het college onvoldoende heeft aangetoond dat het verplaatsen van de nesten niet zou leiden tot een verdere verslechtering van de staat van instandhouding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open.