Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de rechtbank van 22 februari 2022 in de zaak tussen
[eisers] , uit [woonplaats] , eisers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalre, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
- Eisers verkopen verse groenten en fruit op verschillende markten in de omgeving Eindhoven en Helmond. Omdat de huidige werkzaamheden op markten gezien hun gezondheidssituatie en leeftijd te zwaar zijn geworden, willen zij een gedeelte van hun bedrijfspand aan de [adres] gaan inrichten als permanent verkooppunt voor verse groenten en fruit, voor maximaal vier dagen in de week gedurende een periode van ongeveer 10 jaar.
- Het bedrijfspand wordt nu gebruikt voor de opslag van groenten en fruit die op de markten worden verkocht. Het bedrijfspand ligt achter hun woning. Het bedrijfspand ligt ten noordwesten van het centrumgebied van de kern Aalst. Het pand heeft een oppervlakte van ongeveer 506 m² en ligt hemelsbreed op ongeveer 250 meter van het winkelgebied Den Hof. Het bedrijfspand ligt achter de eerstelijnsbebouwing aan de Raadhuisstraat.
- Voor het perceel [adres] geldt het bestemmingsplan “Aalst” met de bestemming “Bedrijf-1”. Op de planverbeelding is ter plaatse van het perceel geen aanduiding ‘detailhandel’ opgenomen. Op grond van artikel 4 van de planregels is het binnen deze bestemming daarom niet toegestaan om gronden en bouwwerken op dit perceel te gebruiken voor detailhandel. Het bestemmingsplan biedt verder ook geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden om daaraan medewerking te verlenen.
- Eisers hebben op 6 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor afwijking van het bestemmingsplan door middel van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunningen (Wabo), ten behoeve van een tijdelijke exploitatie van een inpandige landwinkel in het bestaande bedrijfspand aan de [adres] voor een periode van maximaal 10 jaar. Bij de aanvraag is een ruimtelijke onderbouwing overgelegd.
Besluitvorming verweerder
.Nergens valt uit af te leiden dat het gemeentelijk beleid is gericht op het niet toestaan van detailhandel buiten het centrumgebied van Aalst, zoals verweerder stelt. Alleen de structuurvisie bevat een passage over het faciliteren van voorzieningen uit de gemeenschap die de voorzieningenstructuur versterken. Desgevraagd hebben eisers ter zitting aangegeven dat zij uitsluitend aardappelen, groenten en fruit willen gaan verkopen.
In de Visie is - onder meer- het volgende opgenomen:
(..) “we streven naar een compacter en groener centrum. We stimuleren verplaatsing van publiektrekkers van buiten het centrum. De gemeente zal daarin faciliterend optreden. Daarbij zien we de ruimte rondom het centrale plein als de uitgelezen plek voor horeca en terrassen. In de overige delen van het centrum is vooral detailhandel aanwezig, maar ook andere publiek aantrekkende functies.
Op bijgaande kaart hebben we ons compacte centrumgebied wat betreft winkels en horeca begrensd. Mocht het zo zijn dat op termijn het winkelareaal verder krimpt of groeit dan kunnen we ons deze in- of uitwaartse beweging voorstellen vanaf de randen van het concentratiegebied (..). We willen onderzoeken hoe we op termijn bestaande bestemmingen buiten het concentratiegebied kunnen beëindigen (..). Uiteraard ligt het primaat in het centrum bij centrumfuncties die publiek aan trekken. Het gaat daarbij niet alleen om winkels en horeca. Er moet ruimte zijn voor functiemenging. Tegelijkertijd moet het gebied waar winkels gevestigd worden compact zijn (..)”.
5.4 De rechtbank kan in de structuurvisie noch de Visie een beleid ontdekken waarbij detailhandel buiten het centrum altijd zou moeten worden geweerd. Beide documenten zijn betrekkelijk vaag en algemeen van aard. Verweerder kan niet worden volstaan met een verwijzing naar beide documenten om de gevraagde vergunning in dit specifieke geval te weigeren.
- Verweerder dient een duidelijk standpunt in te nemen over de ruimtelijke inpasbaarheid van detailhandel in het bestaande bedrijfspand.
- Verweerder dient in ieder geval te onderzoeken of het noodzakelijk is om detailhandel buiten het centrum te weren en of detailhandel in tweedelijns bebouwing een probleem voor het centrum van de gemeente kan vormen.
- Verweerder dient de persoonlijke omstandigheden van eisers te beoordelen. Hierbij kan verweerder ook bekijken of (in plaats van een weigering) door middel van voorschriften aan een te verlenen vergunning de door verweerder niet gewenste precedentenwerking kan worden voorkomen. Verder zal verweerder de aanpassing van de aanvraag van eisers na de zitting van 30 november 2011 bij de nieuwe besluitvorming dienen te betrekken. Het staat eisers immers vrij om hun aanvraag ook in de bezwaarfase in geringe mate aan te passen om te proberen in aanmerking te komen voor een vergunning. Het is aan verweerder om te kijken of een evenwicht kan worden gevonden tussen de belangen van eisers en het algemeen belang.
€ 1.518,00.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,00.
mr.A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2022.