ECLI:NL:RBOBR:2022:566

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
C/01/371168 / FA RK 21-2380
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en draagkrachtberekening in een samengesteld gezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 februari 2022 uitspraak gedaan over de wijziging van kinderalimentatie in een situatie van een samengesteld gezin. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. drs. N. Vinke, verzocht om een wijziging van de kinderalimentatie die de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.L.A. Ruijs, aan haar moest betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een fictief inkomen moet worden toegekend bovenop zijn salaris, gezien zijn goedlopende onderneming. De rechtbank oordeelde dat de draagkracht van de man ook moet worden verdeeld over zijn stiefkinderen. De vrouw had verzocht om de kinderalimentatie te verhogen naar € 444,- per kind per maand voor de oudste kinderen en € 337,- voor de jongere kinderen, maar de rechtbank heeft besloten dat de man met ingang van 1 juni 2021 € 97,- per maand voor het derde kind en € 200,- per maand voor de andere kinderen moet betalen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de nieuwe alimentatie vastgesteld op de datum van het verzoekschrift, en de alimentatie zal per 1 januari 2022 worden geïndexeerd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie ook moet worden betaald als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten zijn voor beide partijen zelf.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familierecht
Zaaknummer: C/01/371168 / FA RK 21-2380
Kinderalimentatie
Beschikking van 15 februari 2022
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende in [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. drs. N. Vinke,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende in [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B.L.A. Ruijs.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift tot wijziging kinderalimentatie bijlagen 1 tot en met 13, binnengekomen op 25 mei 2021;
het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen 1 tot en met 7, binnengekomen op 27 juli 2021;
het verweerschrift op het zelfstandige verzoeken, met bijlagen 14 tot en met 16, binnengekomen op 14 september 2021;
het F9-formulier van mr. Vinke met bijlage 17, binnengekomen op 18 oktober 2021;
het F9-formulier van mr. Vinke met bijlagen 18 tot en met 20, binnengekomen op 10 januari 2022,
het F9-formulier van mr. Ruijs met bijlagen 8 tot en met 19, binnengekomen op 11 januari 2022, en
het F9-formulier van mr. Ruijs met bijlage 20, binnengekomen op 18 januari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 21 januari 2022. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Bij deze behandeling waren (vanwege de situatie rondom het virus COVID-19 via videobellen) aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.3.
De rechtbank heeft aan [kind 1] – de zoon van de vrouw en de man – gevraagd wat hij van het verzoek vindt. Hij heeft dat per brief/e-mail van 16 januari 2022 laten weten.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De vrouw en de man zijn met elkaar getrouwd geweest tot [datum] .
2.2.
Zij zijn de ouders van:
  • [kind 1](hierna: [kind 1] ), geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
  • [kind 2](hierna: [kind 2] ), geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
  • [kind 3](hierna: [kind 3] ), geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , en
  • [kind 4](hierna: [kind 4] ), geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
gezamenlijk te noemen: de kinderen.
2.3.
De kinderen staan ingeschreven bij de vrouw.
2.4.
De man is op [datum] een geregistreerd partnerschap aangegaan met [naam partner man] (verder: [partner man] ) en is de stiefouder van:
  • [kind 5] ;
  • [kind 6] , en
  • [kind 7] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de stiefkinderen.
2.5.
De stiefkinderen staan ingeschreven bij de man en [partner man] .
2.6.
De vrouw is op [datum] gehuwd met [naam partner vrouw] (verder: [partner vrouw] ) en is de stiefouder van:
  • [kind 9] (hierna: [kind 9] ), en
  • [kind 10] (hierna: [kind 10] ).
2.7.
[kind 9] staat ingeschreven bij de vrouw en [partner vrouw] . [kind 10] staat ingeschreven bij haar moeder.
2.8.
De vrouw en [partner vrouw] zijn ook de ouders van:
- [kind 8] (hierna: [kind 8] ), geboren op 7 [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.9.
Op 14 juli 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant beslist dat de man als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging (verder: kinderalimentatie) van de kinderen € 86,74 per kind per maand aan de vrouw moet betalen. Door wettelijke indexering is dat per 1 januari 2021 € 96,80 per maand.
2.10.
De vrouw wil dat de kinderalimentatie per 5 oktober 2015 of per 1 januari 2016 wordt gewijzigd in € 444,- per kind per maand voor [kind 1] en [kind 2] en € 337,- per kind per maand voor [kind 3] en [kind 4] of per andere datum in een door de rechtbank te bepalen bedrag. Zij stelt dat voormelde beschikking van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Daarin is ten onrechte geen rekening gehouden met het door de man geprognotiseerde winstaandeel, terwijl intussen is gebleken hij in de afgelopen jaren wezenlijke winsten heeft behaald. De man had door deze uit te laten keren een hoger inkomen kunnen hebben en daarmee een hogere bijdrage kunnen betalen. Daarnaast zijn de omstandigheden intussen gewijzigd: door haar (blijvende) gezondheidsklachten is zij thans beperkt in staat om te werken.
2.11.
De man is het daar niet mee eens en vraagt de rechtbank het verzoek van de vrouw af te wijzen. De man betwist dat er aan zijn kant met een te laag inkomen is gerekend en hij thans een wezenlijk hoger inkomen zou (moeten) verdienen. Uit de in de eerdere procedure overgelegde (financiële) stukken blijkt niet van de door de vrouw gestelde winst. Bovendien brengt een hogere winst niet zonder meer met zich mee dat zijn inkomen dient te stijgen. Het klopt dat de omstandigheden intussen zij gewijzigd, maar niet eerder dan per 1 juli 2021: door het aannemen van een nieuwe werknemer heeft hij zijn eigen salaris (wettelijk) moeten verhogen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man met ingang van 1 juni 2021 een kinderalimentatie van € 97,- per maand voor [kind 3] en € 200,- per kind per maand voor [kind 4] , [kind 2] en [kind 1] aan de vrouw moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij alleen in op de standpunten van de vrouw en de man die voor de beoordeling van belang zijn. De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd.
wijzigingsgrond: wat zegt de wet?
3.2.
Op grond van artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de kinderalimentatie opnieuw vaststellen als deze nooit goed is berekend omdat de rechter bij de eerdere beslissing is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.
3.3.
Daarnaast kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen (artikel 1:401 lid 1 BW).
uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens?
3.4.
De rechtbank neemt in aanmerking dat volgens de geldende rechtspraak [1] de reikwijdte van artikel 1:401 lid 4 BW ruim moet worden opgevat. Ook een naderhand onjuist gebleken toekomstverwachting kan een onjuist of onvolledig gegeven opleveren. [2]
3.5.
Uit de beschikking van 14 juli 2016 blijkt dat de rechtbank de stelling van de vrouw dat bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening dient te worden gehouden met het door hem geprognotiseerde – uitkeerbare – winstaandeel van € 89.518,- (gelet op de gemotiveerde betwisting door de man) heeft gepasseerd. De vrouw betoogt dat nu de man volgens haar de afgelopen jaren substantiële winsten heeft behaald, de rechtbank met onjuiste of onvolledig gegevens heeft gerekend.
3.6.
De rechtbank maakt uit de jaarrekening 2016 (bijlage 4) van de onderneming van de man op dat het eigen vermogen in dat jaar wezenlijk is gestegen ten opzichte van het jaar 2015. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw echter onvoldoende gesteld en onderbouwd waarom de man zichzelf een hoger salaris of een dividend had moeten uitkeren. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de man als ondernemer de vrijheid heeft binnen de grenzen van wat redelijk is te bepalen hoe hij zijn onderneming voert. Het is niet aan de rechtbank om op de stoel van de ondernemer te gaan zitten. De rechtbank houdt het er onder de door de man gestelde omstandigheden voor dat de man in redelijkheid de keuze kon maken om de gemaakte winsten te (her)investeren in zijn onderneming. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de rechter in 2016 van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Dat geldt te meer nu ook toen uitdrukkelijk is gesproken over het al dan niet mee te nemen inkomen van de man uit de door de onderneming gemaakte winsten. De rechtbank heeft het standpunt van de vrouw toen niet gevolgd. De vrouw heeft tegen dat oordeel geen hoger beroep ingesteld. Het had mede gelet daarop ook op de weg van de vrouw gelegen om in een eerder stadium naar de financiële stukken van de man te vragen en/of een wijzigingsverzoek in te dienen als zij van mening was dat de vastgestelde bijdrage niet aan de wettelijke maatstaven voldeed.
rechtens relevante wijziging van omstandigheden?
3.7.
Sinds de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant uit 2016 zijn de omstandigheden gewijzigd. Het staat vast dat de man – in ieder geval per 1 juli 2021 – zijn salaris heeft verhoogd.
ingangsdatum
3.8.
De wet [3] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.9.
De rechtbank laat de nieuwe kinderalimentatie ingaan per 1 juni 2021: dat is de eerste dag van de maand nadat de vrouw het inleidend verzoekschrift indiende. De man had er redelijkerwijs vanaf dat moment rekening mee kunnen en moeten houden dat de rechtbank de kinderalimentatie zou wijzigen.
3.10.
De man heeft gesteld dat hij zijn inkomen heeft moeten verhogen omdat hij een medewerker in dienst nam die meer verdiende dan de man, terwijl dat niet is toegestaan. Nu de medewerker per april 2021 in dienst is getreden, gaat de rechtbank er vanuit dat de man per die maand een hoger salaris heeft genoten, of in ieder geval had moeten genieten. Dat betekent dat de rechtbank er in het vervolg vanuit gaat dat de man op 1 juni 2021 al een hoger inkomen had.
behoefte
3.11.
Tussen de vrouw en de man bestaat als volgt overeenstemming over de behoefte van de (stief)kinderen per 1 januari 2021:
  • [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] : € 537,90 per kind per maand;
  • [kind 5] , [kind 7] en [kind 6] : € 343,89 per kind per maand;
  • [kind 8] : € 410,36 per maand, en
  • [kind 9] : € 283,02 per maand.
3.12.
De vrouw en de man verschillen echter van mening over de behoefte van [kind 10] . Nu de vrouw heeft gesteld dat [partner vrouw] en de moeder hebben afgesproken dat de kosten van [kind 9] door [partner vrouw] en de kosten van [kind 10] door de moeder worden gedragen, laat de rechtbank de behoefte van [kind 10] om praktische redenen – in de hierna te maken berekening – buiten beschouwing. Dit betekent dat de kosten van [kind 9] volledig door de vrouw en [partner vrouw] worden gedragen.
draagkracht ouders
3.13.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [4] .
draagkracht man
3.14.
De vrouw en de man verschillen van mening over het inkomen en (daarmee) de draagkracht van de man.
3.15.
Volgens de vrouw dient bij de bepaling van de draagkracht van de man niet alleen met zijn huidige inkomen van € 5.000,- bruto per maand worden gerekend, maar dient ook rekening te worden gehouden met het inkomen dat de man redelijkerwijs door loonsverhoging en/of dividendenuitkering kan verwerven. De door zijn onderneming in de afgelopen jaren gerealiseerde winsten zouden dit rechtvaardigen. Bij de bepaling van de draagkracht van de man zou daarom moeten worden uitgegaan van een fictief inkomen van € 143.000,- bruto per jaar.
3.16.
De rechtbank constateert dat de man geen recente jaarstukken van zijn onderneming
in het geding heeft gebracht. Dat lag wel op zijn weg. Des te meer nu de vrouw stelt dat zijn onderneming er dusdanig goed voorstaat dat hij zichzelf feitelijk een substantieel hoger salaris kan toekennen. Hoewel uit de door de vrouw ingebrachte – van de KvK afkomstige – jaarstukken (productie 10) blijkt dat het eigen vermogen van de onderneming van de man in de afgelopen jaren is toegenomen, kan op basis daarvan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat de man zichzelf een te laag inkomen heeft toegekend.
3.17.
De rechtbank merkt op dat de man onlangs een nieuwe medewerker tegen een behoorlijk salaris heeft aangenomen en daarnaast zijn eigen salaris naar boven heeft bijgesteld. Daaruit – en ook uit de verklaring van de accountant (productie 13) – kan in ieder geval worden afgeleid dat de toekomst van de onderneming er kennelijk rooskleurig uitziet.
3.18.
Zoals hiervoor is overwogen is het aan de man als ondernemer om keuzes te maken over de bedrijfsvoering. Nu de man heeft nagelaten de relevante jaarcijfers over te leggen, maar het algemene beeld uit de wel overgelegde stukken is dat de onderneming er goed voorstaat, gaat de rechtbank er vanuit dat de man in staat is zichzelf een extra inkomen van € 1.000,- per maand bovenop zijn huidige salaris toe te kennen. Het standpunt van de vrouw wordt dus deels gevolgd.
3.19.
Gelet op het voorgaande rekent de rechtbank bij de bepaling van de draagkracht van de man met een inkomen van € 6.000,- bruto per maand. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de door de man als DGA verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
3.20.
Het netto besteedbaar inkomen (NBI) bedraagt € 3.841,- per maand. [5]
3.21.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen beschikbaar is om bij te dragen in de kosten van de (stief)kinderen.
3.22.
Daarvoor (en ook bij de hierna te maken berekeningen) maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatienormen van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Hier hanteert de rechtbank de formule die in 2021 gold. In die formule wordt ervan uitgegaan dat de man voor zijn noodzakelijke lasten € 1.000,- per maand nodig heeft en daarnaast 30% van zijn NBI aan – primair – woonlasten mag uitgeven. Dat komt hier neer op (30% van € 3.841 =) € 1.152,- per maand. Deze twee bedragen bij elkaar opgeteld vormen het (forfaitair) ‘draagkrachtloos inkomen’: hier € 2.152,- per maand.
3.23.
Van het NBI van de man blijft dan – na aftrek van het draagkrachtloos inkomen – € 1.689,- over (€ 3.841 -/- € 2.152), waarvan 70% beschikbaar is voor het betalen van kinderalimentatie, in dit geval € 1.182,- per maand.
draagkracht vrouw
3.24.
Bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw rekent de rechtbank met een fictieve winst uit onderneming van € 30.000,- per jaar. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek.
3.25.
Weliswaar heeft de vrouw gesteld dat zij door haar medische situatie en de zorg over haar (stief)kinderen niet meer in staat is om haar inkomen uit 2015 te verdienen. Het lag echter gelet op de gemotiveerde betwisting door de man op de weg van de vrouw om haar stelling aan de hand van stukken te onderbouwen. Zo blijkt uit het door de vrouw ingebrachte verslag van de bedrijfsarts uit 2017 (productie 14) dat zij op den duur kan terugkeren in haar eigen werk, maar volledige werkhervatting nog niet geheel zeker is. Uit niets is gebleken of en in hoeverre zij in de daaropvolgende jaren nog werd beperkt om arbeid te verrichten en welke inspanningen zij heeft geleverd om haar inkomensverlies te herstellen. Daarbij neemt de rechtbank verder in aanmerking dat het de vrouw vrij staat om – in overleg met het UWV – zichzelf om te scholen en als zelfstandige aan de slag te gaan, maar dat zij de (financiële) gevolgen daarvan niet kan afschuiven op de man. Dat zij intussen een minder hoog inkomen verdient komt dan ook voor haar rekening en risico.
3.26.
Anders gezegd: de rechtbank is van oordeel dat zowel de man als de vrouw meer kunnen bijdragen dan zij zelf stellen en gaat mee in hun standpunten ten aanzien van de ander.
3.27.
Het NBI bedraagt 2.775,- per maand. [6]
3.28.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen beschikbaar is om bij te dragen in de kosten van de (stief)kinderen.
3.29.
Van het NBI blijft dan – na aftrek van het draagkrachtloos inkomen – € 943,- over (€ 2.775 -/- € 1.832) Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dat is € 660,- per maand.
draagkracht [partner man]
3.30.
Bij de bepaling van de draagkracht van [partner man] rekent de rechtbank met haar jaaropgaaf 2020. Daaruit blijkt een belastbaar inkomen van € 31.092,- per jaar.
3.31.
De rechtbank passeert daarbij de stelling van de man dat nu [partner man] per maart 2021 door de aanstelling van de nieuwe werknemer minder uren is gaan werken, er rekening dient te worden gehouden met haar nieuwe (lagere) inkomen. De man heeft gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende onderbouwd wat de noodzaak voor [partner man] was om per voormelde datum minder uren te gaan werken. Daarbij komt dat de loonstroken van [partner man] van vóór 1 juli 2021 ontbreken. Het lag op de weg van de man om ook die loonstroken in het geding te brengen zodat (exact) vastgesteld kon worden per welke datum [partner man] minder uren zou zijn gaan werken.
3.32.
Het NBI bedraagt € 2.391,- per maand. [7]
3.33.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen beschikbaar is om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.34.
Van het NBI blijft dan – na aftrek van het draagkrachtloos inkomen – € 674,- over (€ 2.391 -/- € 1.717) Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dat is € 472,- per maand.
draagkracht [partner vrouw]
3.35.
Bij de bepaling van de draagkracht van [partner vrouw] rekent te rechtbank met zijn jaaropgaaf 2020. Daaruit blijkt een belastbaar jaarinkomen van € 55.993,-.
3.36.
Hoewel de man dat inkomen heeft betwist, heeft hij onvoldoende onderbouwd om welke reden de rechtbank van een ander (hoger) inkomen dient uit te gaan. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat voormelde inkomen vrijwel overeenkomt met het inkomen dat volgt uit de jaaropgaaf 2018 en 2019 van [partner vrouw] . De rechtbank brengt de premie voor de inkomensvoorziening van – in totaal – € 5.250,- per jaar in mindering op voormeld inkomen, nu dat niet door de man is betwist.
3.37.
Het NBI bedraagt € 2.729,- per maand. [8]
3.38.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen beschikbaar is om bij te dragen in de kosten van de (stief)kinderen.
3.39.
Van het netto besteedbaar inkomen blijft dan – na aftrek van het draagkrachtloos inkomen – € 910,- over (€ 2.729 -/- € 1.819) Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dat is € 637,- per maand.
verdeling kosten
3.40.
Nu hiervoor is vastgesteld dat er een behoorlijk verschil is in de behoefte van de (stief)kinderen en er meerdere onderhoudsplichtige ouders zijn, verdeelt de rechtbank de draagkracht van iedere ouder naar rato van de behoefte van de kinderen waarvoor ieder onderhoudsplichtig is.
verdeling draagkracht man
3.41.
Hiervoor is de draagkracht van de man berekend op € 1.182,- per maand. Deze wordt als volgt verdeeld:
Naam kind Behoefte Verdeling naar rato behoefte Aandeel
[kind 1] € 537,90 (€ 537,90 / € 3.183,27) x € 1.182,- € 199,73
[kind 2] € 537,90 (€ 537,90 / € 3.183,27) x € 1.182,- € 199,73
[kind 3] € 537,90 (€ 537,90 / € 3.183,27) x € 1.182,- € 199,73
[kind 4] € 537,90 (€ 537,90 / € 3.183,27) x € 1.182,- € 199,73
[kind 5] € 343,89 (€ 343,89 / € 3.183,27) x € 1.182,- € 127,69
[kind 6] € 343,89 (€ 343,89 / € 3.183,27) x € 1.182,- € 127,69
[kind 7] € 343,89 +(€ 343,89 / € 3.183,27) x € 1.182,-
€ 127,69+
Totaal € 3.183,27 € 1.182,-
verdeling draagkracht vrouw
3.42.
Hiervoor is de draagkracht van de vrouw berekend op € 660,- per maand. Deze wordt als volgt verdeeld:
Naam kind Behoefte Verdeling naar rato behoefte Aandeel
[kind 1] € 537,90 (€ 537,90 / € 2.844,98) x € 660,- € 124,79
[kind 2] € 537,90 (€ 537,90 / € 2.844,98) x € 660,- € 124,79
[kind 3] € 537,90 (€ 537,90 / € 2.844,98) x € 660,- € 124,79
[kind 4] € 537,90 (€ 537,90 / € 2.844,98) x € 660,- € 124,79
[kind 9] € 283,02 (€ 283,02 / € 2.844,98) x € 660,- € 65,66
[kind 8] € 410,36 +(€ 410,36 / € 2.844,98) x € 660,-
€ 95,20 +
Totaal € 2.844,98 € 660,-
verdeling draagkracht [partner vrouw]
3.43.
Hiervoor is de draagkracht van [partner vrouw] berekend op € 637,- per maand. Deze wordt als volgt verdeeld:
Naam kind Behoefte Verdeling naar rato behoefte Aandeel
[kind 1] € 537,90 (€ 537,90 / € 2.844,98) x € 637,- € 120,44
[kind 2] € 537,90 (€ 537,90 / € 2.844,98) x € 637,- € 120,44
[kind 3] € 537,90 (€ 537,90 / € 2.844,98) x € 637,- € 120,44
[kind 4] € 537,90 (€ 537,90 / € 2.844,98) x € 637,- € 120,44
[kind 9] € 283,02 (€ 283,02 / € 2.844,98) x € 637,- € 63,37
[kind 8] € 410,36+ (€ 410,36 / € 2.844,98) x € 637,-
€ 91,88 +
Totaal € 2.844,98 € 637,-
verdeling draagkracht [partner man]
3.44.
Hiervoor is de draagkracht van [partner man] berekend op € 637,- per maand. Deze wordt als volgt verdeeld:
Naam kind Behoefte Verdeling naar rato behoefte Aandeel
[kind 5] € 343,89 (€ 343,89 / € 1.031,67) x € 472,- € 157,33
[kind 7] € 343,89 (€ 343,89 / € 1.031,67) x € 472,- € 157,33
[kind 6] € 343,89(€ 343,89 / € 1.031,67) x € 472,-
€ 157,33 +
Totaal € 1.031,67 € 472,-
beschikbare draagkracht per kind
3.45.
Op basis van voormelde berekeningen bedraagt de beschikbare draagkracht per kind als volgt:
[kind 1] (€ 199,73 + € 124,79 + 120,44 =) € 444,96
[kind 2] (€ 199,73 + € 124,79 + 120,44 =) € 444,96
[kind 3] (€ 199,73 + € 124,79 + 120,44 =) € 444,96
[kind 4] (€ 199,73 + € 124,79 + 120,44 =) € 444,96
[kind 5] (€ 127,69 + € 157,33 =) € 285,02
[kind 6] (€ 127,69 + € 157,33 =) € 285,02
[kind 7] (€ 127,69 + € 157,33 =) € 285,02
[kind 9] (€ 65,66 + € 63,37 =) € 129,03
[kind 8] (€ 95,20 + € 91,88 =) € 187,08
geen draagkrachtvergelijking
3.46.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat de man, de vrouw en [partner vrouw] samen niet genoeg draagkracht hebben om volledig in de kosten van de kinderen te voorzien. Hun gezamenlijke draagkracht bedraagt € 444,96 per kind per maand, terwijl de kosten van de kinderen € 537,90 per kind per maand zijn. Dit betekent dat zij samen € 92,94,- per kind per maand tekortkomen. Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. De man dient daardoor met € 199,73,- per kind per maand bij te dragen in de kosten van de kinderen.
zorgkorting
3.47.
De vrouw en de man zijn het over eens dat de zorgkorting voor [kind 3] 25% dient te bedragen. Zij zijn echter verdeeld over de zorgkorting voor [kind 4] , [kind 1] en [kind 2] .
De man stelt dat [kind 1] en [kind 2] één keer per week bij hem zijn en ook blijven eten. Volgens de vrouw zijn [kind 1] en [kind 2] echter slechts één keer per twee van 17.00 tot 19.00 uur bij de man. Nu niet door de man is gesteld dat zij tevens bij hem overnachten, acht de rechtbank een zorgkorting van 5% redelijk. Voor wat betreft [kind 4] heeft de man tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij op dit moment geen omgang met hem heeft. Hoewel de vrouw stelt dat [kind 4] – ondanks haar aandringen – niet naar de man wil, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat de man in de toekomst (enige) omgang met [kind 4] zal hebben. De rechtbank acht daarom ook in zijn geval een zorgkorting van 5% redelijk.
3.48.
Gelet op het voorgaande bedraagt de zorgkorting voor [kind 3] (25% x € 537,90 =) € 134,50 per maand en voor [kind 4] , [kind 1] en [kind 2] (5% x € 537,90 =) € 26,90 per kind per maand. Nu er echter hier een tekort aan draagkracht is, zou het niet eerlijk zijn als de man deze korting volledig mag toepassen. In dat geval komt het hele tekort aan draagkracht op de schouders van de vrouw en [partner vrouw] te rusten en zij moeten zelf ook al kosten voor de kinderen maken, die zij eigenlijk niet kunnen dragen. De rechtbank acht het daarom redelijk dat de ouders elk een derde van het tekort dragen, dus een bedrag van € 31,- per kind per maand.
3.49.
Uit de aangehechte berekening blijkt dat de man een kinderalimentatie van € 97,- per maand voor [kind 3] moet betalen. Dit betekent dat hij de zorgkorting maar gedeeltelijk mag toepassen. Nu in het geval van [kind 4] , [kind 1] en [kind 2] het tekort groter is dan de zorgkorting, kan de man deze niet verzilveren: hij betaalt voor hen ieder daarom € 200,- per maand. Deze bijdragen acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en wijst zij toe zoals hierna vermeld.
indexering
3.50.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2022 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2022 met de wettelijke indexering van 1,90%
uitvoerbaar bij voorraad
3.51.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.52.
De vrouw en de man moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juli 2016, en beslist dat de man met ingang van 1 juni 2021 € 97,- per maand voor [kind 3] en € 200,- per kind per maand voor [kind 4] , [kind 2] en [kind 1] , (voor de toekomst) telkens bij vooruitbetaling moet betalen aan de vrouw;
4.2.
beslist dat deze bijdragen op basis van de wettelijke indexering per 1 januari 2022 voor [kind 3] € 98,84 per maand en voor [kind 4] , [kind 1] en [kind 2] € 203,80 per kind per maand bedragen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat de vrouw en de man hun eigen proceskosten moeten betalen, en
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit is de beslissing van rechter mr. J.C. Sluymer, tot stand gekomen in samenwerking met mr. N. Kum, griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022 door mr. J.B. de Groot, eveneens rechter, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):
Personenoverzicht;
Berekening draagkracht man;
Berekening draagkracht vrouw;
Berekening draagkracht [partner man] ;
Berekening draagkracht [partner vrouw] , en
Berekening en verdeling kosten kinderen.
Bijlage 1: personenoverzicht
Bijlage 2: berekening draagkracht man
Bijlage 3: berekening draagkracht vrouw
Bijlage 4: berekening draagkracht [partner man]
Bijlage 5: berekening draagkracht [partner vrouw]
Bijlage 6: berekening en verdeling kosten kinderen

Voetnoten

1.HR 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5026.
2.HR 8 juli 1980, ECLI:NL:HR:1980:AO0435.
3.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
4.Artikel 1:397 lid 2 BW
5.Zie bijlage 2
6.Zie bijlage 3
7.Zie bijlage 4
8.Zie bijlage 5