In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de voornaam van de verzoekster. De verzoekster, die op 11 oktober 2022 een verzoekschrift indiende, heeft aangegeven dat zij veelvuldig is gepest met haar voornaam, wat heeft geleid tot gevoelens van buitensluiting en een sterke aversie tegen haar officiële naam. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 december 2022 heeft de verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. B.J. Driessen, toegelicht dat zij haar tweede voornaam als eerste voornaam en roepnaam wil gebruiken. Dit verzoek is ingegeven door de aanhoudende hinder die zij ondervindt van haar officiële voornaam, zowel in haar sociale leven als in haar werk in de gehandicaptenzorg.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar artikel 1:4 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om een voornaam te wijzigen indien er een zwaarwichtig belang is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster voldoende zwaarwichtig belang heeft bij haar verzoek, mede op basis van een verklaring van haar psycholoog. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoekster nog steeds lijdt onder de gevolgen van het pesten in haar jeugd en dat haar officiële voornaam daarbij een grote rol speelt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de verzoekster om haar voornaam te wijzigen zwaarder weegt dan de naamconsistentie.
De rechtbank heeft geen bezwaren geconstateerd tegen de door de verzoekster gewenste voornaam en heeft het verzoek toegewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak, uitsluitend door tussenkomst van een advocaat. De rechtbank heeft de wijziging van de voornamen gelast, waarbij de verzoekster haar tweede voornaam als eerste voornaam zal gebruiken.